www.stilus.nl
DE KATHOLIEKE
ENCYCLOPAEDIE
TWEEDE DEEL
[)
vv
N.V. UITGEVERSMIJ
JOOST V. D. VONDEL
AMSTERDAM
19 3 3
DE KATHOLIEKE
ENCYCLOPAEDIE
EVULGETUR
NOVIOMAGI DIE 2ÓAMAII 1933
PROF. DR. TITUS BRANDSMA O. CARM.
censor;ad hoc deputatus
NIEUWE MEDEWERKERS
Blaauw, W. G., Leeraar Kath. Lyceum, Voorburg.
Dickcr, Zr. Dr. Agnes, Rotterdam.
Dronckers, Mej. Emma, Bibliothecaresse der Ver.
tot bev. van de belangen des Boekhandels, Amster-
dam.
Dijkstra, Gendringen.
Gusinde, Prof. Dr. P. M., Laxenburg bij Weenen.
Hendrieks, J. H., architect B. N. A., Voorburg.
Lee, Dr. J. van der, Ass. aan de Ned. Handels-
hoogeschool te Rotterdam, Secr. v. d. Centr. Comm.
voor het Examen van Analyst, Schiebroek.
Lefèvre, Mej. Dr. Marg. A., Hoofdassistente Geogr.
Instituut der Kath. Universiteit, Leuven.
Mast, L. de, Tilburg,
Rooij, p. J. van, 0. Carin., Nijmegen.
Santen, H. van, c.i., Den Haag.
Schaepraan, Dr. F., Nijmegen.
Schretlen, Mr. M. J., Westerveld.
Trimborn, Dr. A., Privaatdocent Volkenkunde,
Univ. Bonn.
Ulrix, Prof. Dr. Eug., Hoogleeraar Stadsuniversi-
teit, Gent.
Vendt, p. C. De, O.M. Cap., Leuven.
Venne, Jos van de, Rijksarchivaris, Maastricht,
te Houthem.
WiUaert, p., S.J., Namen.
«
v
—
—
13
Allerheili genbeel d — AUgauer rund
14
Allerhciliflcnbeeld is in de Christel, kunst een
met de Aanbidding van het Lam verband houdende
paraphrase van het 7e hoofdstuk van het Boek der
Openbaring, dat als Epistel op Allerheiligendag ge-
lezen wordt. Het eerst komt het A. voor, en wel als
Aanb. van het Lam, in een Sacramentarium van Udine
(Italië). Sinds het begin der 12e eeuw siert het als
fresco de wanden van vele Duitsche kerken (Schwarz-
rheindorf: Oberkirche, Prüfenung bij Regensburg:
kloosterkerk, enz.) Het zgn. Allerheiligenbild van
Dürer in het Staatsmuseum te Weenen is veeleer een
Drievuldigheidsbeeld in den vorm van een > ge-
nadenstoel (zie plaat, Aanbidding der H. Drie-
vuldigheid). . . Knipping.
Voorstellingen, waarop alle heiligen te zamen
worden afgebeeld komen in de schilderkunst niet
vaak voor, wijl het onderwerp concentratie en actie
mist. Deze moeilijkheid wordt meestal omzeild.
door ze te verbinden met een ander onder-
werp, de Kroning van Maria (Fra Angelico, H.
v. d. Goes), de Aanbidding van het Lam (van
Eyck), de Aanbidding der Koningen (Stefan Lochner),
de Tronende Madonna (Duccio di Buoninsegna,
Simone Martini), de Aanbidding der H. Drievuldig-
heid (Dürer), de Levensbron (J. v. Eyck). De meer
dramatische vertellers koppelen ze bij voorkeur
vast aan het Laatste Oordeel (J. v. Eyck, Petrus
Christus, Jan Provost, Michelangelo in de Sixtijnsche
kapel). Kunst van groepeering, karakter iseering en
synthetiseering en daarbij de uitdrukking van de
gelukzaligheid stellen hun hoogste eischen. Het is
dus niet te verwonderen, dat alleen de meest verheven
kunstenaars zich er aan konden wagen; maar evenmin,
dat de zoo ontstane werken, met name de Aanbidding
van het Lam en de Levensbron van v. Eyck, de Kro-
ning van Maria door Fra Angelico en de Aanbidding
van de H. Drievuldigheid door Dürer tot de hoogste
prestaties van de geheele schilderkunst behooren.
de Jager.
Allerheili gen eilanden, Isles-des-Saintcs,
groep eil. der KI. Antillen, Midden -Amer., behooren
aan Frankrijk. Terre d’en Bas, Terre d’en Haut en
Cabril zijn de voornaamste eilanden. Haven: Saintes
met 1 300 in w.; katoen, visscherij.
Allerheiligenvloed heet de groote water
vloed, die op Allerheiligendag van 1670 onze gewesten,
tot diep het land in, zeer zwaar heeft geteisterd.
Allerheiligste, > Eucharistie, liturgie der.
Allerödperiode, > Quartairformatie.
Allers, R u d o 1 f, Weensch psychiater, psycho-
therapeut en opvoedkundige, die de verdienste heeft
de psychoanalyse van Freud, de individueelpsycholo-
gie van Adler en de nieuwere karakterologie aange-
Ê ast te hebben aan de Katholieke levensbeschouwing.
Ie klinische ervaring dient als basis zijner opvoed-
kundige beschouwingen.
Werken: Da? Werden der eitthehen Persoo (1929).
vertaald en omgewerkt door Dr. L. Breckx : Karakter*
kunde en Karaktervorming ; Medizinische Charakterolo-
gie (in Th. Brugsch en F. H. Lewy : Die Biologie der
Person. II 1927,. . Fransen.
Allerzielen, > Geloovige Zielen.
Allerzielen (d a g), > Jaar, liturgisch.
Allcseter (omnivoor) wordt elk dier genoemd,
dat zoowel van dierlijk (vleesch) als van plantaardig
voedsel leeft. „ ., ,
Alles is ijdelheid. Eccli. 1.2: Ijdelheid der
ijdelheden, zegt de prediker, Ijdelheid der ijdelheden,
en alles is ijdelheid. Zooals deze proloog is eveneens
de epiloog van dit bijbelboek (12.8) en het thema van
het geheel. Ijdelheid der ijdelheden is een zgn.
Hebreeuwsche of superlatieve genitief en beteekent:
de hoogste, ergste ijdelheid. Brouwer.
Alles of niets wet geldt in de physiologie als
de wet, waardoor de activiteit van verschillende
organen wordt beheerscht. Bij dergelijke organen is
voor het tot stand komen van het effect een prikkel
van bepaalde waarde, drempelwaarde, noodig. Elke
prikkel, die deze waarde bereikt, levert een maximale
reactie. Vandaar dat na een prikkel van geringe
intensiteit het effect uitblijft, na een zeer sterken
niet wordt verhoogd, m.a.w. de prikkel heeft alles
of niets ten gevolge. Wïllems.
Alles schon dagewesen (D., = Alles heeft al
eens plaatsgehad ; K. Gutzkow’s „Uriel Acosta
1847); in den mond van Rabbi Ben Akiba, een figuur
uit dit drama, ligt dit gezegde bestorven. Vgl. overi-
gens Eccli. 1.9 en 10: „Wat is het, dat geweest is ?
Hetzelfde dat zal zijn. Wat is het, dat geschied is ?
Hetzelfde dat geschieden moet. Er is niets nieuws
onder de zon, en niemand kan zeggen: Zie, dit is iets
nieuws, want het is er reeds tevoren geweest in de
eeuwen, die vóór ons waren.” Brouwer.
Alles was ist, Ist vcrnünftig = Alles wat
er is, is redelijk. G. W. F. Hegel zegt in zijn „Grund-
linien der Philosophie des Rechtes” (XIX 1821)
minder juist: „Wat redelijk is, dat is werkelijk; en
wat werkelijk is, dat is redelijk.”
Van Pope en van Dryden wordt geciteerd: „Whatever
is, is right.” Weer minder juist schrijft Multatuli
in Ideeën (le bundel, 146; id., 348): „Al wat is,
moet wezen”, en zou Voltaire (1694 — 1778) gezegd
hebben: „Alles wat is, is noodzakelijk, wat heeft het
anders voor reden van bestaan?”
Al wat het zijn heeft, bestaat volgens de idee van
God, is dus redelijk, maat bestaat krachtens de vrije
bepaling van den Goddelijken wil. Slechts God is
noodzakelijk. Brouwer.
Alleur, Belg. gem. in de prov. Luik, ten N.W.
van Luik; opp. 866 ha; 2 746 rnw.; klei- en mergcl-
grond; landbouw; mergelgroeven; kasteden van
Hombroux en Waroux.
Allcvard, geneeskrachtige badplaats in den
Franschen Dauphiné (dept. Isère), 466 m boven zee,
2 520 inw. Zwavel- en calciumbronnen, druk bezocht
voor aandoeningen van het geheele ademhalings-
apparaat, wanneer de kuur te Mont-Dore te sterk aan-
grijpt. Seizoen 1 Juni tot 1 Oct.
Alleyns, Laurentius, ook Van Hove,
Lutheraan, onderwijzer in Vlaanderen, f ca. 1615 te
Augsburg. Hij bestuurde een Prot. school en leidde den
zang in de kerk. Vermoedelijk heeft hij groot aandeel in
het werk: „Alle de Psalmen des H. coninclyken Pro-
feten Davidts mets de christelycke Loffsangen, Ge-
beden ende Danckliedekens soo Tantwerpen in de
christelycke gemeynte van d’Augsburgsche confessie
tot loffprys ende eere des almachtigen Gods ordente-
lyck gesongen worden...”, waarin een voorrede van
L. A., en gedrukt te Frankfort a.M. Van hem nog een
Fransche vertaling van den katechismus van Luther
te Frankfort a.M. uitgegeven 1580 en het Nieuw lie-
dcrenboeck voor de Fr. diensten naar de confessie van
Augsburg (1611). Hij week uit naar Duitschland en
werd 1668 door den Raad van Beroerten veroordeeld.
L i t. : Biogr. Nat. Erens.
AUgauer rund. Het fokgebied van dit ras
15 Allgemeine Deutsche Bil
vindt men in het hooggebergte op de grens van
Beieren en Wurtemberg, in het gebied, dat Allgau
heet, waar uitstekende Alpenweiden worden gevonden.
Dit ras is zeer na verwant aan het Zwitsersche bruine
vee en is daarmee ook gekruist. De kleur is licht tot
donker grauw met bruine tinten; het is gefokt in de
melkrichting, met voldoenden aanleg voor vleesch-
aanzet; levend gewicht van een volwassen koe is
gem. 680 kg, melkopbrengst gem. 3 000 kg met <3,60%
vet. Veel kalveren worden er gemest. De melk wordt
hoofdzakelijk tot de bekende volvette Allgauer kaas
gemaakt. Voor een klein gedeelte is ze bestemd voor
de botermakerij. Aan veeverbetering wordt in dit
gebied zeer veel aandacht geschonken. Verhey.
Allgemeine Deutsche Bibliothek, leidend
18e-eeuwsch Berlijnsch tijdschrift, hoofdorgaan van
de nuchterste, meest vlak -rationalistische, verlicht-
Protestantsche richting (> A u f k 1 a r u n g); als
vervolg op Lessing’s Brief e, die neueste
Literatur betreffend door Fr. N i c o-
laï in 1766 gesticht en tot 1793 geleid; door
Goethe in de Xenien en in Faust gehekeld. Ook
in Nederland door vele spectatorialen nageschreven.
Van 1793 af heette het N e u e a. d. B. en hield in
1806 op te verschijnen. Er verschenen, registers in-
begrepen, ± 200 dln.
Lit. : Minor in Kürschners Deutsche Nationallit.
(dl. 72, 288 vlg. ; Aner, Der Aufkl&rer F. Nicolai (Giessen
191 2 )- Baur.
Allgemeine Deutsche Biographie (af-
korting: A D B), de aanzienlijkste algemeene verzame-
ling levensbeschrijvingen van beroemde, vóór 1900
overleden Duitschers; 26 300 biographieën, geschreven
door 1 860 medewerkers. De uit^ve, met de registers
66 dln. beslaande, had plaats van 1876 tot 1912 onder
toezicht van deHistorischeKommission
der Beiersche Academie te München. Twee officieuze
uitgaven zetten het werk eenigszins voort: 1° Biogra-
phisches Jahrbuch und Deutscher Nekrolog, herausg.
von A. Bettelheim (18 dln. 1897—1917); 2° Deutsches
biographisches Jahrbuch, herausg. vom Verbande
der deutschen Akademicn (I Stuttgart 1926 vlg.).
Baur.
Allgemeine Literaturzeitung , leidend
achttiende-eeuwsch tijdschrift, in 1786 te Jena door
B e r t u c h gesticht en, sedert 1803 vooral onder
sterken aandrang en beïnvloeding van Goethe, met
de medewerking der meest vooraanstaande geleerden
en literatoren begunstigd, daarom door Goethe een
„wereldberoemd” orgaan geheeten. Onder leiding van
prof. Eichstadt werd het, in 1804, Jenaï-
s c h e A. L., een tijdlang zelfs onder feitelijke hoofd-
redactie van Goethe. Het bestond tot 1832 en was ge-
ruimen tijd de meest gezagvolle critische tribune in
Duitschland. Baur.
Allgemciner Deutscher Sprachverein,
over heel Duitschland vertakte vereeniging voor taal-
cultuur: ter bevordering van grootere taalzuiverheid
en vooral ter (niet altijd oordeelkundige) bestrijding
van bastaardwoorden in het Duitsch. Werd in 1885
door H. Riegel gesticht en gaf, buiten het bondstijd-
schrift Muttersprache, sinds 1888 geregeld
Verdeutschungshefte uit, ten behoeve
van de onderscheiden taalkringen. Baur.
Allia (ant. ge o gr.), linkerzijriviertje van den
Tiber, ten N. van Rome; 18 Juli 387 v. Chr. werd het
Rom. leger hier door de Senones, een Keltischen
volksstam, vernietigd. Rome werd ingenomen.
liothek — Alliantie, Heilige 16
Alliage. De meeste metalen vormen, samengesmol-
ten, ofwel chemische verbindingen ofwel mengsels,
alliages genaamd, waarvan zeer vele belangrijke
toepassingen vinden. De meeste a. zijn vaste oplos-
singen van het eene metaal in het andere. Soms heeft
men het ontstaan van chemische verbindingen kunnen
aantoonen.
A. smelten steeds bij lagere temperatuur dan de
zuivere metalen (* Wood’s metaal). De electrische
geleidbaarheid is doorgaans geringer dan het gemid-
delde der componenten. Ook zijn de a. meestal har-
der dan de componenten en daardoor beter voor het
gebruik geschikt. De gemakkelijker smeltbaarheid
geeft ook weer aanleiding tot een betere gietbaarheid.
Ten aanzien van metaalmengsels geldt ook weer,
wat in het algemeen geldt voor oplossingen, omtrent
smeltlijnen, eutectische temperatuur, smelttrajecten,
enz. De groote bruikbaarheid van a. is vooral hieruit
duidelijk, dat het mogelijk is gebleken bepaalde eigen-
schappen van de samenstellende metalen ofwel zeer
sterk op den voorgrond te brengen ofwel tot een mini-
mum te beperken (roestvrij staal dat een nikkel-
chroom -ijzer legeer ing is). De a., die veel toepassing
vinden, dragen alle een bijzonderen naam, waaronder
ze nader besproken worden. Eenige groepen van a.
zijn de volgende : soldeersoorten, bestaande
uit tin en lood; uit zilver en koper; zilver, koper en
cadmium; zilver en goud, enz. Antifrictie-
me talen als lagermetaal voor assen, meest be-
staande uit tin, antimoon, koper en lood. Alliages
voor het maken van luxe- en huishoud e-
1 ij k e voorwerpen, zooals Christoffel, nieuw-
zilver, Berlijnsch zilver, argentaan, messing, tom-
bak, alle soorten brons, brittanniametaal, delta -
metaal, duralumin., pakfond, similor, talmigoud,
alpaca, alfenide, zilmeta, e.a. Aluminiu m-a.
munten uit door lichtheid. Voor de verschillende
staalsoorten, > Ijzer. v. d. Beek.
A. bij gouden en zilveren muntenisde hoeveel-
heid niet-edel metaal, w’elke deze munten bevatten.
Een gouden tientje bijv. bevat 0,900 x 6,72 g fijn
goud. De rest is a. > Allooi.
Alliance, industriestadje in de V.S. van Amerika
(40° 56' N., 81° 7' W.) met vooral machine- en staal-
fabrieken; spoorwegkruispunt in den staat Ohio. In
1930: 23 047 inw.
Alliance fran^aise, vereeniging, die tot doel
heeft het gebruik van de Fr. taal door vreemdelingen te
bevorderen. Opgericht in 1883 te Parijs. Ook in Ned.
worden in tal van plaatsen vacantiecursussen, van deze
vereeniging uitgaande, gehouden, alsook gastvoor-
stellingen van theatergezelschappen en conferenties
in het Fransch. > Amitiés fran^aises.
Alliantie, Groote, verbond van Oostenrijk,
Rush, Pruisen en Eng. (Fr. pas in 1818 toegelaten)
onder leiding van Mettemich, gesloten op 20 Nov.
1815. Doel: verdediging van de vorstelijke macht
tegen alle revolutie. Door afzijdige houding van Eng.
sinds 1822 verzwakt. Machteloos door tegenwerking
van de liberale entente Eng.-Fr., sinds 1832.
# V. Claassen.
Alliantie, Heilige, naam, waaronder het
verbond bekend staat, dat op 26 Sept. 1815 te Parijs
geteekend werd tusschen Rusland, Pruisen en Oosten-
rijk en waarbij zich bijkans alle staten van Europa
aansloten. De H.A. had tot doel de macht der vorsten
te handhaven, zoowel als den eerbied voor den gods-
dienst; zij ontleent haar naam vooral aan de vrome
17
Allier — Allobroges
18
gevoelens van keizer Alexander I van Rusl. De vorsten
verbonden zich in al hun daden zich te richten naar de
Christelijke liefde. Paus Pius VII sloot zich niet aan
bij de H.A. Hij meende immers, dat er naast de Kath.
Kerk geen ander heilig verbond noodig was tot de
vestiging van een werkelijk Christelijke gemeenschap.
Engelands koning trad evenmin toe. Frankrijk trad
toe tijdens het Congres van Aken in 1818.
De H. A.,met goede bedoelingen gesticht door den
mystiek aangelegden Alexander I en soms wel be-
schouwd als voorloopster van den Volkenbond, werd
allengs meer en meer een werktuig in de handen van
Mettemich en diende tot het tegengaan van volks-
bewegingen en revoluties, vooral in Napels, Savoye
en Spanje tusschen 1820 en 1825. Na de Fr. revolutie
van 1830 en de nieuwe constellatie in Europa ver-
liep de H. A. v. Son
Allier, 1° departement in Midden-Fr
Opp. 7 832 km 2 , 374 000 inw., 60 per km 2 ; hoofdstad
Moulins. Heuvelland. Tarwe, wijn, veeteelt. Minerale
bronnen. IJzer-, linnen-, papier-, leerindustrie.
2° Linkerz ij r i v i e r van de Loire, 410 km lang,
220 km bevaarbaar, zeer onregelmatige waterstand.
De rivier loopt in een breukgebied van het Centraal
plateau naar het N. Vruchtbaar bekken (Limagne),
omgeven door vulkanen en granietgebergten. Heere.
Allics , Thomas William, Engelsch geleerde
en bekeerling. * 1813, f 1903. Was „Master of Arts”
van Oxford en ontving Anglicaansche wijdingen in
1838. Reisde in Italië en Frankrijk en werd in 1850
Kath. J. H. Newman benoemde hem in 1854 tot prof.
in de philosophie der geschiedenis aan de Kath.
universiteit van Dublin. Woonde later te Londen.
Werken: The Formation of Christendom f8 dln.
1865—95, product van zijn colleges in Dublin) ; Per
Crucem ad Lucem (2 dln. 1879, apologetische artikelen) ;
A Life’8 Decision (1880, het verhaal zijner bekeering).
— L i t. : Monographie van zijn begaafde dochter
Mary H. Allies (1906). Pompen .
Alligatierckening, mengingsrekening, of het
berekenen van de hoeveelheden, die men van ver-
schillende stoffen moet vermengen, opdat het mengsel
een vooraf bedoelde samenstelling hebbe. Men wil
bijv. maken 250 g Wood’s metaal (50 bismuth, 26,7
lood, 13,3 tin en 10 cadmium). De tusschen haakjes
aangegeven getallen zijn samen 100. Daarom moet
men de hoeveelheid, die van elk der metalen moet
genomen worden, vermenigvuldigen met 250/100.
v. d. Beek .
Alligator, > Kaaiman.
Alligatorrivicr, rivier in Amhemsland, N
Territorium van Austr.; ze mondt uit in de Van Die-
mensbaai en is ong. 50 km stroomopwaarts bevaar-
baar. 1845 werd ze door Ludwig Leichhardt ontdekt.
Allingavvier, plaats van ruim 200 inw. in de
Friesche gem. Wonseradeel.
Allingham, William, Iersch Prot. dichter.
* 1824 te Ballyshannon, Co. Donegal; f 1889 te
Londen. Jarenlang belastingambtenaar in Ulster;
later (1870) redacteur van Fraser’s Magazine te Lon-
den. Vooral eenvoudige lyrische gedichten, waarvan
eenige nog gezongen worden in Ierland.
Werken: Day and Night Songs (1854) ; Nightingale
Valley (1862) ; Laurence Bloomficld in Ireland (1864) ;
Fifty modern Poems (1865) ; verzamelde gedichten (6
dln. 1888 — ’93). Bloemlezing in de Golden Treasury-scne.
Prozawerken in 3 dln. (1893). Pompen.
Allioli, Joseph Franz, Duitsch Kath. bij-
belkundige, * 10 Aug. 1793 te Sulzbach in Beieren,
2 Mei 1873 te Augsburg. Priester gewijd te Ratisbonne
11 Aug. 1816. Was prof. in Oostersche talen, bijbelsche
archeologie en exegese aan de universiteiten van
Landshut en München. Publiceerde, behalve enkele
kleinere ascetische geschrift jes en een preekboek,
meerdere werken over den bijbel.
Werken: vooral bekend en verspreid is zijn vaak
heruitgegeven (laatste uitg. in 1904, door Arndt S.J.)
geannoteerde Duitsch e vertaling van de Vulgaat.
L i t. : J. Pietsch, in Dict. d’Hist. et de Géogr. (617—
618). Brans.
Allioni, Carolus, botanicus, * 1725, f 1804;
was professor in de plantkunde te Parijs. Hij onder-
zocht nauwkeurig de Piemonteesche Alpen, gaf een
Flora van Corsica uit en beschreef enkele gewassen van
Sardinië. Naar hem werden genoemd het plantenge-
slacht Alliolia en eenige plantensoorten.
Allison- Peers , E., > Peers, E. Allison.
Alliteratie, ook begin-, lette r-, of s t a f-
r ij m genaamd, is de gelijkheid van beginklmkcr(s)
of medeklinker(s) in opeenvolgende beklemtoonde
silben. In de Oud-Germ. poëzie was a. de grondslag
voor het vers. De a. vindt als zoodanig haar oorsprong
in de wichelarij met runenstaafjes. Drie stamsilben
nl., met dezelfde rune aan vangend, vormden een vers-
regel. In het midden der 9e eeuw werd de a. als eenige
rijmsoort vervangen door het eindrijm, onder invloed
van de kerkelijke gezangen. Sindsdien komt de a.
voor als klankeffect, zoowel in poëzie als in kunst-
proza, bijv. : Een schelle schicht schoot schichtig uit
den hoogen (J. Perk, Sanctissima Virgo), en verder
in tal van uitdrukkingen, bijv. kind noch kraai, met
man en muis, van top tot teen, enz. ten Berge.
Allium , > Look.
Allman, George James, Eng. zoöloog,
* 1812 te Bandon in Ierland, f 1898 te Boumemouth,
was van 1855— ’70 hoogleeraar der natuurweten-
schappen te Edinburgh en is bekend om zijn studie
over lagere dieren.
Werken: Monograph of the freshwater Polyzoa
(1856) ; Monograph of the Gymnoblastic Hydroids
(1871 — * 72 ). Willems.
Allmendc wordt genoemd een deel van het ge-
meenschappelijk grondgebied, dat niet bewerkt wordt
en waarvan de in het wild groeiende opbrengsten
„allen gemeen” zijn. De a. omvat weiden, bosschen,
moerassen en water; aanleg van weiden, aanplanting
van bosschen, het planten van visschen blijft achter-
wege. Er zijn twee soorten van a.; elk dorp heeft zijn
eigen a., welke slechts door de dorps ingezetenen mag
benut worden. De tweede soort mag benut worden
door meerdere dorpen, welke aan de a. grenzen: de
grens heet „marca”, en wijl ze gemeenschappelijk
eigendom is, heet ze de „gemeene” mark.
L i t. : B. Lacun, Allgemeine Gesehichte der Wirt-
schaft (1932). M. Verhoeven.
Allmcrs, Hermann, Duitsch schrijver, voor-
al gewaardeerd in zijn dichterlijk werk, dat de Oost-
Friesche natuur verheerlijkt. * 11 Febr. 1821 te Rech-
tenfleth (Bremen), f 9 Maart 1902.
Werken: Marschenbuch (1857) ; Dichtungen
B ; Römi8che Schlendertage (1869). — Uitg.:
. Werke (6 dln. 1891 — *95). — L i t. : Th. Siebs,
H. A. (1915) ; R. Beckhusen, Festschrift (1921). Baur.
Alloa, Schotsche h a v e n s t a d aan de Firth of
Forth, graafschap Clackmannan (56° 7' N., 3° 60' W.),
13 000 inw.; scheepswerven, bierbrouwerijen, distil-
leerderijen. . Tr
Allobroges (ant. geogr.), machtige Keltische
19
Allochroiet — Allopathie
20
stam tusschen Rhónc, Isère en de Grajische Alpen,
tot Gena va (Genève).
Allochroiet (<^ Gr. allos = anders, chros = kleur),
een groen tot geelacntig kristalaggregaat van mangaan-
houdende granaat.
Allochromatisch (( Gr. allos = anders, chros =
kleur) noemt men een mineraal, waarvan de kleur
door vreemde, niet specifiek tot het kristal behoorende
stoffen bepaald wordt. De meeste oxyden en haloïd-
zouten behooren tot de allochromatische mineralen.
Bij de idiochromatische mineralen wordt
de kleur bepaald door den moleculairen bouw van
het kristal. Idiochromatisch zijn o.a. de metalen en
vele artsen. Hofsteenge .
Allochtoon. Allochtone turf- en koollagen zijn
afzettingen, waarvan het uitgangsmateriaal, het veen,
niet ter plaatse gevormd, maar bijeengespoeld is.
Autochtoon noemt men daarentegen die turf- en
steenkoollagen, welke op de plaats, waar men ze nu
aantreft, ontstaan zijn.
Allodiale rechten, > Heerlijke rechten.
Allodium, term uit het feodale stelsel, voor
grondbezit, dat vrij was van leenroerigheid, en dus in
vollen, vrijen eigendom werd bezeten.
Ailodóli, E 1 1 o r e, Italiaansch prozaschrijver
en letterkundig historicus. Zijn romans en vertellingen,
waarmee hij pas op zijn 39e jaar begon, ademen een
geest van gezonden, voornamen levensstijl. * 6 Febr.
1882 te Florence.
Werken: II donatore di Pulci (1921) ; Amici di
casa (1923) ; Novelle morali (1923) ; II Ragazzo Risusci-
tato (1923); Vecchi e Novi, forestieri e nostrali (1924)
en literair-hi8tori8ch werk, o.m. over Milton in ltaJid. —
L i t. : L. Gorm in Das Literarische Echo (15 Maart 1 922).
Baur .
Allogamic Gr. allos = een ander, gameoo =
ik huw), voortplant ingswijze, w’aarbij het stuifmeel
van een bloem een eicel (eikem) van een bloem van een
ander individu derzelfde soort bevrucht. De uitspraak
van Darwin, dat de natuur voortdurende zelf bevruch-
ting verafschuwt (> Wet Knight-Darwin), is niet
algemeen geldend; inderdaad zijn vele planten bekend,
waar autogamie de normale voortplantingswijze is
(boon, erwt, haver, tarwe, e.a.), zonder dat hiermee
verzwakking gepaard gaat. Een proefondervindelijk
feit is het echter, dat gedwongen zelfbestuiving bij
vele allogame planten, naast verminderde vrucht-
baarheid, een zekeren achteruitgang of degeneratie
(> Inteeltschade) tot gevolg heeft, terwijl kruis-
bestuiving van dezelfde individuen krachtiger bastaar-
den geeft (> Heterosis). Naast die degeneratiever-
schijnselen treden in de nateelt van zelfbestoven
allogame planten, of na onderlinge bevruchting van
naverwante individuen, veelal typen met sterk afwij-
kende, ongewenschte eigenschappen te voorschijn.
Dit is een onvermijdelijk gevolg van de Mende lsche
wetten, nl. het uitmendclen of uitsplitsen van reces-
sieve eigenschappen. Is evolutie niets anders dan een
natuurlijke selectie van kleinmutaties, dan speelt de
a. hierbij een groote rol.
L i t. : H. Federley, Das Inzuchtproblem, Handbuch
der Vcrerbungs wissenschaft (II 4, 1928); E. Baur,
Einführung in die Vererbungslehre (Berlijn 1930, 7-11).
_ „ Dunton .
Allogcen, > Allothigeen.
Allogcnetische veranderingen, wijziging
van den erfelijken aanleg (genotype), die haar oorzaak
zou vinden in van buitenaf werkende factoren. Tegen-
over de allogenetische theorieën staan de autogene-
tische. > Lamarckisme.
Alloiopteris, ook wel Corynepteris genoemd.
Bekend fossiel uit de Carboonformatie, behoort tot
de varens. > Filices.
Ailoinctamorphoscn, > Metamorphosen.
Allonal, verbinding of mengsel van isopropyl-
propenylbarbituurzuur en amidopyrine. Gebruikt,
in tabletten of poeders, als pijnverdoovend- en slaap-
middel.
Allongc, het verlengstuk, dat aan wissels en
andere papieren, welke geëndosseerd worden, bevestigd
wordt, wanneer de achterzijde geen ruimte meer voor
de endossementen biedt.
Allongepruik, lange
gekrulde pruik (mannen-
dracht). Opkomst onder
Lod. XIII, hoogtepunt on-
der Lod. XIV. Na den
dood van Lod. XIV ver-
dwijnt de a. > Lodewijk-
costuums, > Pruik.
Allons, enfant s de
la patrie = Vooruit,
kinderen des vaderlands.
Bekende beginregel van den
„Chant de guerre pour
Tarméedu Rhin, dedié au maréchal Luckner”, meer
genoemd „Marseillaise” of „Hymne des Marseillois”.
Het is gedicht en gecomponeerd door den 32-jarigen
genic-officier Joseph Rouget de Lisle te Straatsburg
in 1792. Dit bruisende patriotten lied, dat ook door
niet-Franschen dikwijls spontaan aangeheven wordt,
alleen al om saamhoorigheid en enthousiasme te uiten,
werd in de Fr. departementen en hoofdstad gezongen
door een troep vrijwilligers uit Marseille; het is nog
het Fransche volkslied. Brouwer .
Allooi , het gehalte (aan edel metaal) van munten.
Voor de Nederlandsche munten bedraagt het a.:
gouden tientje 900/1000, gouden vijfguldenstuk
900/1000, dukaat 983/1000, rijksdaalder, gulden en
Vt gulden 720/1000, kwartje en dubbeltje 640/1000,
stuiver 250/1000 nikkel, 2 1 L cent, cent en 'L cent
950/1000 koper. /a
België bepaalde op 25 October 1926, dat 35 Belga’s
in waarde gelijk zouden staan met een sovereign
= 1 pond st., waarvan het goudgehalte 22/24 bedraagt
en de hoeveelheid fijn goud -J- 7,322 g. De meeste
EUr °900/1000 landen gebruiken overi & ens het gehalte
De bepaling van het a. geschiedt volgens de methoden
der quantitatieve analyse, ook wel minder nauw-
keurig door toetsen, waarbij men uit de kleur van
een metaalstreep op een zwarten toetssteen tot het
gehalte besluit. ^ rf. Beek .
Allopalladium, een zeldzaam, hexagonaal mine-
raal, rijk aan palladium. A. komt o.a. voor in
diabaas (een stollingsgesteente) van Filkerode in den
Harz, naast goud- en seleniumertsen.
Allopathie (( Gr. allos = ander, pathos =
ziekte). Deze naam werd door Hahnemann, de vader
der homoeopathie (( Gr. homoios = gelijk, pathos =
ziekte) aan de toenmaals geldende geneeskunde
gegeven. (Daar de geneeskunde echter niet op „allo-
pathisch standpunt stond of staat, is de benaming
onjuist en misleidend.)
De naam allopathie beduidt, dat men tracht door
geneesmiddelen verschijnselen op te wekken, tegen-
21
Allophaan — Allston Washington
22
overgesteld aan die der ziekte: bijv. diarrhee tegen
verstopping, zweeten tegen droogheid, enz. Allo-
pathie zou dus zijn bestrijding van de verschijnselen,
en wel door het tegendeel te bewerkstelligen, maar
niet bestrijding van de oorzaak, of van do ziekte
zelve. •> Hnmoeopathie. Schichting .
Allophaan, een amorf aluminiumsilicaat van
de samenstelling Al 2 Si0 6 5 H 2 0. Door zuren wordt het
gemakkelijk aangetast onder vorming van een kiezel-
zuurgel. A. kan door verweering uit vele mineralen,
o.a. uit leuciet en zeolieten, ontstaan.
Alloplastiek, ->■ Plastische operatie.
Allori, 1° Alessandro, schilder, * 1535,
f 1607 te Florence. A. verloor zijn vader op zeer jeug-
digen leeftijd, werd opgevoed door den schilder Agnolo
Bronzino, die op de ontwikkeling van A. een beslissen-
den invloed had. A. vermengt met de koele kunst van
Bronzino den op de spits gedreven Michel-Angelees-
ken stijl. In Florence bevinden zich tallooze fresco s
en altaarschilderingen van zijn hand. Als portrettist
genoot A. een hoog aanzien, tevens was hij ontwerper
voor de wandtapijtenmanufactuur Arazzeria, leve-
rancier van den groothertog van Toscane, Francesco I.
L i t. : A. Voss, Die Malerei der Sp&trenaissance in
Floreoz und Rome (Berlijn 1920, 338 — 350).
2° Cristofano, schilder, zoon van Allessandro
A., vertegenwoordigt met Cigoli een nieuwe richting
in de Florentijnsche kunst, die een sterk coloriet
brengt in plaats van den tot overdrijving geraakten
teekenachtigen Michel-Angelo-stijl. * 1577 te Florence,
1 1621 aldaar. Zijn beroemdste schilderij is Judith
met de maagd (Florence, Palazzo Pitti).
AJlos tosen worden de dekbeenderen genoemd,
die zich tijdens de embryonale ontwikkeling in het
bindweefsel vormen en steeds door een bindwecfsellaag
van eventueel in de buurt liggend kraakbeen blijven
gescheiden. Zij onderscheiden zich van autostosen
of vervangingsbeen deren, doordat deze ontstaan in
kraakbeen en dit geheel of gedeeltelijk vervangen.
Willems.
Allo tli er ia (<Gr. allos = anders, therion =
dier), fossiele vertegenwoordigers der Marsupialia.
Zij traden voor het eerst op in het Triastijdperk, en
stierven uit gedurende het Eoceen.
Allothigeen (<Gr. allothi = elders, genesis =
ontstaan) of allogeen zijn die bestanddeelen van een
gesteente, die pas na de vorming van dat gesteente
daarin geraakten. Zoo vindt men bijv. in de geologi-
sche orgels in het Limburgsche krijt zeer jonge gesteen-
ten, die door het regenwater en door het grondwater
in het krijt zijn ingespoeld. Authigeen noemt
men de bestanddeelen van een gesteente, die ter plaatse
ontstaan zijn. Hof steenge.
Allolmcnts Act, wet van 1887 ter bevordering
van grondgebruik door arbeiders in Engeland. Bestu-
ren van stedelijke en plattelandsgemeenten kregen
de bevoegdheid om gronden te koopen of te huren,
zoo noodigte onteigenen, en deze in kleine perceelen
(los land) van ten hoogste 1 acre (40 are) aan arbeiders
in huur te geven. De wet is een gevolg van de, in de
laatste 20 jaar der vorige eeuw, gegroeide beweging
ten gunste van het kleingrondbezit. De grootste
beteekenis heeft de wet gehad door haar indirecte
werking: de eigenaars kwamen nu vrijwillig tegemoet
aan de aanvragen. In 1908 werd de wet vereemgd
met de Small Holdings Act onder den naam: Small
Holdings and A. A. Deze maakte het mogehjk ook
door gedwongen verpachting los land
(allotments) aan arbeiders en kleine bedrijven (small
holdings) aan zelfstandige boeren ter beschikking te
stellen. > Landbouwwetgeving. G. Ileijmeijer.
Allotrioiuorf zijn die mineralen en kristallen
in een gesteente of erts, welke niet door hun eigen
kristalv lakken begrensd worden; hun vorm is dus
afhankelijk van de omringende mineralen. Worden
daarentegen de mineralen en kristallen wel door hun
eigen kristalvlakken begrensd, dan noemt men deze
eigenvormig of idiomorf. Overgangen hiertusschen,
w T aarbij de mineralen gedeeltelijk door eigen vlakken
begrensd worden, noemt men hypidiomorfe mineralen.
Hofsteenge.
Allotropie, het verschijnsel, waarbij een che-
mische stof in twee of meer verschillende toe-
standen of modificaties kan voorkomen ;
deze modificaties onderscheiden zich van elkaar door
hun physische en chemische eigenschappen. Het
begrip a. werd vroeger alleen toegepast op elementen ;
voor verbindingen gebruikte men den naam -> poly-
morphie. A. is een zeer veel voorkomend verschijnsel;
bekende voorbeelden zijn: koolstof (graphiet, diamant);
phosphor (roode, gele en zwarte); mercurijodide (rood
en geel), enz. Men onderscheidt drie soorten van a.:
1° enantiotropie, wanneer twee modifi-
caties bij bepaalde temperatuur en druk (het over-
gangspunt) in elkaar over kunnen gaan (tin);
2° monotropie, wanneer de overgang slechts
in één richting plaats kan vinden; de eene vorm is dan
bij alle temperaturen en drukken metastabiel (bijv.
explosief antimoon); 3° dynamische allo-
tropie, wanneer een evenwicht tusschen twee
vormen bestaat. De relatieve hoeveelheden van elk
wnrden bepaald door temperatuur en druk (zwavel).
De oorzaak der a. moet gezocht worden in het voor-
komen van verschillende molecuulsoorten, of ook in
verschillende rangschikking der moleculen (kristal-
structuur). De theorie der a. van A. Smits (hoog-
leeraar te Amsterdam) is in staat van de dikwijls zeer
ingewikkelde verschijnselen bij allotrope stoffen een
bevredigende verklaring te geven.
Lit. : A. Smits, The Thcory of Allotropy (1922);
A. Findlay, The Phase Rule ( 5 1923). A. Claassen.
Allotypische kerndecling , > Atypische
kemdeeling. , ..
Allou, Maurice, Fransch tooneelschrijver;
deed mede een poging om de klassieke tragedie op-
nieuw in te voeren. Voornaamste werk : L’ami des
StlffCS*
Alï-out (crickettcrm) duidt aan, dat een
geheel elftal de innings gepasseerd is, bijv. Engeland
415 all-out.
Allo vernet, open gordijnstof.
Allowin, Heilige, > Bavo, Heilige.
All-round (sportterm) = van alle markten
thuis, alle onderdeden van het spel beheerschend.
Ook gebruikt voor iemand, die vele sporten beoefent.
> Vijfkamp, Tienkamp.
Allston Washington, Amer. bist. en portret-
schilder. * 5 Nov. 1779 te Waccaman (Z. Carolina),
f 9 Juli 1843 te Cambridge (Mass.). Werkte in den
beginne naar aanwijzingen van Edwin Malbone in
Newport, studeerde aan de univ. te Cambridge (Mass.)
en vestigde zich te Charleston. Ging in 1801 naar Lon-
den (Academie), Parijs (1804), daarna 4 jaren m Rome
werken. Daar ontmoette hij Thorwaldsen, Coleridge
en Washington Irving. Werkte daarna afwisselend m
Amerika en Londen en vestigde zich definitief ui
23 All the world s a stage and all the men and women merely players— Almacht 24
Amer., eerst te Boston, daarna te Cambridge (Mass.).
Een karakteristiek voorbeeld van een Amer. talent,
dat, hoewel zeer begaafd, zichzelf overschatte en te
veel naar grootsche effecten streefde. In zijn portretten
is hij rustiger en evenwichtiger dan in zijn groote
composities.
Werken: portretten van Benjamin West (Athe-
neum, Boston) en Coleridge (1814, Nat. portrait Galle-
ry, Londen) ; profeet Jeremias (Yale College, Newhaven) ;
Elia in de woestijn ; de Bevrijding van Petrus door den
Engel (Worcester Mass.), enz. — L i t. : S. Isham, Amer.
deStuers .
All the world ’s a stage and all the men
and women merely players, * De wereld is
een speeltooneel.
All things that are, are with more spirit
chased than enjoyed — alle dingen worden
met meer hartstocht nagejaagd dan genoten (uit
Shakespeare’s „Koopman van Venetië” 2. 6).
A lluiian , J u r i s, Lettisch publicist en ijveraar
in de jong-Lettische partij, medewerker aan de heftig
nationalistische Petersburgas Awises (1864).
Allusie (Lat. toespeling) is een stijlfiguur, waardoor
men herinnert aan een bekend feit of gezegde (zin-
speling), ofwel aan een woord van gelijken klank,
maar met andere beteekenis (woordspeling). Bijv.
resp. „O Phoenixmaagd, o Moeder van ’t verblijden!”
(Vondel). „Dirk was ter wip verwezen. En liet niet
eenen traan; Hij sprak: Wat zou ik vreezen? ’t Is met
een wip gedaan” (Huygens). v. d. Eerenbeemt.
Alluviale afzettingen, > Alluvium.
Alluvio, > Accessio.
Alluvium, het jongste tijdvak der geschiedenis
der aarde, omvattend het tijdsverloop na de diluviale
ijstijden tot den tegen woordigen tijd. Het begin van
het a. valt samen met het verdwijnen van de Y o 1 d i a-
z e e (> Diluvium) in N. Europa. In het begin van
het a. steeg in Noord- en Midden-Europa de bodem
op onregelmatige wijze; Schonen werd met Jutland
verbonden, en de open zeeverbinding van de Oostzee
met de Witte Zee werd verbroken. De Oostzee werd
een binnenzee, het zoute water verzoette, en een typi-
sche zoetwaterfauna vestigde zich daar. Naar het voor-
komen van een kleine slak, Ancylus fluviatilis, wordt
die binnenzee Ancyluszee, en de tijd gedurende welken
deze binnenzee bestond, Ancylus-tijd genoemd. Deze
periode was gekenmerkt door een groote droogte ;
m groote gebieden van Midden-Europa heerschte
een steppenklimaat. In dezen tijd vormden zich o.a.
in Duitschland groote landduingebieden. Op deze
periode van bodemstijging, die maximaal ± 200 m
bedroeg, volgde een bodemdaling. Het Oostzeegebied
kwam weer in verbinding met de Noordzee, en marine
organismen drongen de vroegere Ancyluszee binnen.
Dezen tijd noemt men den Litorinatijd, op grond van
de groote verspreiding, die Litorina litorea (alikruik)
m dit gebied bezat. De daling in den Litorinatijd
bedroeg in het Oostzeegebied 20—30 m, aan de
Noordzeekust evenwel meer. Hierop volgde een
hernieuwde stijging van den bodem, die slechts in
Scandinavië, Finland en het Noorden van Kusland
gedeelten van de Litorinazee droog legde. Deze
periode, waarin de lamellibranchiaat Mya arenaria
het Oostzeegebied binnendrong, wordt als Mya-tijd
aangeduid, en duurt tot op heden. Op het vasteland
is het A. op grond van de flora in te deelen in: Berken-
en Dennentijd (Ancylustijd), Eikentijd (Litorinatijd)
en de Beuken- en Elzentijd (Myatijd).
De alluviale afzettingen zijn te verdoelen in zee-
af zettingen, zoctwaterafzettingen en landafzettingen.
Zee-afzettingen. Hiertoe behooren in de
eerste plaats de kustduinen, die een vrijwel onafge-
broken reeks vormen, vanaf Vlaanderen tot het N. van
Jutland. Zij zijn onder den invloed van den wind uit
het zeezand ontstaan (duinvorming). Andere marine
afzettingen zijn de kleien, die op vele plaatsen in de
Ned. droogmakerijen aanwezig zijn. Door de aanwezig-
heidvan zoutwaterschelpen zijn deze kleien van derivier-
kleien te onderscheiden. Van de zoetwateraf-
zettingen moeten de rivier- en beekkleien vermeld
worden, die door de rivieren en beken zijn aangevoerd.
In het stilstaande zoete water konden op sommige
E laatsen rottingsslikken ontstaan (het sapropelium in
et meertjevan Rokanje).De 1 a n d a f z e 1 1 i ngen zijn
meestal van plantaardigen oorsprong. Hiertoe behoo-
ren de venen. Het is in dit verband wel belangrijk
op te merken, dat de onderzoekingen van mej. B. Polak
uitgemaakt hebben, dat het meeste laagveen in
Ned. opgevat moet worden als verdronken hoog-
veen, en dat laagveen in Ned. eigenlijk een zeer
zeldzame grondsoort is. De veenvorming begon in
Ned. en Duitschland waarschijnlijk reeds in den
Yoldiatijd; zij zette zich voort in den Ancylustijd.
Gedurende de dalingsperiode van den Litorinatijd
werden vele venen onder het zeeniveau gebracht en
marine sedimenten werden op het veen afgezet. In
den Myatijd begon de veenvorming pas zeer intensief
te worden.
De Myatijd is voor de vorming van de Ned. kust
zeer belangrijk geweest. Voor de kust vormden zich
schoorwallen, waarachter groote lagunen. Op den
schoorwal begonnen de duinen zich te vormen. In de
lagunen vormden zich klei en veen, die door de zoo nu
en dan optredende tijdelijko bodemdalingen met
marine sedimenten bedekt werden. Het a. rust in
Nederland op het diluvium, ervan gescheiden door een
dun veenlaagje, dat plaatselijk, o.a. bij Haarlem, ont-
breekt. Gedurende het a. had waarschijnlijk de door-
braak van het Nauw van Galais plaats, waardoor de
vloed- en ebstroom zich langs de Ned. kust deed gelden.
Ten slotte is in het A. de mensch een geologische factor
van beteekenis geworden. Met technische hulpmidde-
len worden de geologische phenomenen nu eens
beteugeld (dijkaanleg enz.), dan weder in de hand
gewerkt (duinvorming door aanplanting van helm).
Hofsteenge.
AUylgroep (scheikunde). Deze atoom-
groep CH 2 =CH.CH 2 is op zichzelf niet bekend,
maar wordt in vele verbindingen aangetroffen. Allyl-
sulfide (CH 2 =CH.CH 2 ) 2 S is het hoofdbestanddeel
van de knoflookolie. Allylhaloïden CH 2 =CH.CH a X
worden bij de synthese van organische stoffen gebruikt
~ halogenen). Hoogeveen.
Alm, benaming in Tirol voor bergweide.
Alm, een afgesloten riviertje in het Land van
Altena, waaraan Almkerk ligt; nu polderwater, eraat
over in de Bleekekil.
Alma , slag bij de, beroemde slag in den Krim-
oorlog, gewonnen door de Engelschen en Franschen,
onder lord Raglan en Saint-Arnaud, op de Russen
onder Mensjikow (20 Sept. 1854).
Alma-Ata, ook Almata, vroeger Wemoje. Stad
m de autonome sovjetrep. Kasakstaw in Azië (43° 20'
N., 77 50' O.; 760 m boven zee, 46 000 inw. Aanslui-
ting aan de spoorwegen naar Russ. Toerkestan.
Almacht. De macht Gods is de werkkracht,
25
Almaden — Almanak
26
waardoor God buiten zich verwerkelijkt al datgene,
wat Zijn wil, onder voorlichting van Zijn wijsheid,
beslist heeft uit te voeren. De a. Gods is de macht,
aan God alleen eigen, waardoor God alles in het'
aanzijn kan roepen, wat moge lijk is. Onder het bereik
van deze macht valt alles, wat zijn en bestaan kan
in welke orde van zijn ook. Deze a. is gefundeerd in
Gods grenzenlooze volmaaktheid, waardoor Hij de
volheid van het zijn in zich omsluit en is dus zelf
grenzenloos. Dit beteekent niet, dat God ook het
onmogelijke kan verwerkelijken. God kan niet zon-
digen, niet dwalen, iets wat gebeurd is, niet ongedaan
maken, geen vierkanten driehoek maken. Dit wijst niet
op een tekort in Gods almacht, daar het hier enkel
gaat om onzinnigheden vol innerlijke tegenspraak,
die in zichzelf de mogelijkheid tot zijn uitsluiten.
Men moet daarom liever zeggen, dat zij krachtens
zichzelf niet kunnen worden voortgebracht, dan
dat God ze niet kan voortbrengen. Dat God almachtig
is, is een geloofswaarheid, door alle symbola der
Kerk beleden. Deze waarheid wordt uitgesproken in de
H. Schrift: Gen. 18.14; Ps. 32.6; Lc. 1.37; 1 Tim.
6.15.; Apoc. 4.11, en bevestigd door de Traditie.
L i t. : St. Thomas, Sum. Theol. (I 25.3) ; Diekamp,
Kath. Dogm. (I «1930, 262) ; Dr. A. Mulders, Van den
eenen God ( 2 1931, 75 vlg). v. Benthem.
Almaden, stad in Spanje (38° 48' N., 4°
60' W.), beroemd om haar kwikzilvermijnen, die l L der
wereldproductie leveren en reeds door Grieken,
Romeinen en Mooren ontgonnen werden. Het kwikzilver
komt voor als erts in de Siërra de la Alcudia — een uit-
looper van de Siërra Morena — in melaphier, dat
silurische leisteen heeft doorbroken, maar ook wel
in gedegen toestand. Sinds 1921 is de winning staats-
bedrijf, waarin het grootste deel der 7 090 inw. werk-
zaam is. De productie wordt thans overtroffen door
Italië en in gunstige jaren ook door Califomië.
Verwiel.
Almagest, astronomisch werk van Claudius
Ptolemaeus, uit de 2e eeuw na Chr. Het werk is in
het Gr. geschreven en heeft tot titel Hè Megalè Syn-
taxis of in sommige uitgaven Hè Mathemikè Syntaxis,
dus de groote constructie of de wiskundige constructie.
In de Lat. vertaling Magna Constructio. De tegen-
woordig gebruikte naam komt van de Arab., die de A.
in de 9e e. vertaalden [> Arabië (Ar. astronomie)],
en <( megizon == zeer groot (Gr.). In Europa is de Gr.
tekst pas in de 15e eeuw bekend geworden. Inhoud.
Het werk bevat spherische astronomie, theorieën van
zon, maan en planeten en een catalogus van plaatsen
en helderheden van 1022 vaste sterren. Ptolemaeus
schijnt zelf geen waarnemer te zijn geweest. Hij geeft
de waarnemingen (ook van eclipsen enz.) van oudere
atronomen, vooral van Alexandrijnen, vnl. van
Hipparchus.
U i t g. : zeer vele. 1° Gr. en Fransche tekst : Nic. B.
Halma, Composition mathématique ou astronomie an-
cienne (II Parijs 1813—1816); 2° Duitsohe vertaling :
Handbuch der Astronomie, aus dem Gr. übersetzt von
Maeritius (2 dln. Leipzig 1912— 1913) ; 3° Cl. Pt., Opera
quae existant omnia (Heiberg I Leipzig 1898) ; 4° Henry
Montignot, Etat des étoiles fixes au Ilièmc sièclo par Cl.
Ptolémée, comparé è. la position des mêmes étoiles en
1786. Texte grec et traduction fran$aise (Nancy 1786).
Bruna.
Almagro, D iego d\ veroveraar.* ±1475 bij de
stad Almagro in Spanje, f 1538 te Cuzco in Peru. In
1514 ging hij naar Midden-Amerika en verbond zich
te Panama met Francesco Pizarro en den priester
Hemando de Luque tot de verovering van het goud-
land Peru. In 1534 kreeg hij een eigen gebied ten Z.
van dat der Pizarro ’s aldaar, doordringend tot in
Chili. Hij raakte met de Pizarro ’s in strijd over het
bezit der goed gelegen stad Cuzco, werd gevangen
genomen en terechtgesteld. Zijn zoon Diego zette zijn
taak als conquistador voort in Z. Amerika.
L i t. : W. Preseott, The conquest of Peru (New York
1847). v. Gorkom.
Al Mahdi, kalief te Bagdad van 775—785,
zwak vorst, mild van opvatting. Tijdens zijn regeering
gelukte het den Alide Idris zich in het W. van Afrika
tot kalief uit te laten roepen en in Marokko een zelf-
standig rijk te stichten.
Alma Mater, (< Lat. alere = opvoeden, voe-
den), voedende, zegenbrengende moeder. Naam door
de Romeinen gegeven aan godinnen als Ceres en Venus;
aan de Muzen. Ook de Moeder Gods wordt o.a. in de
hymnen Ave Maris Stella en Alma Redemptoris Mater
zoo genoemd. Ten slotte naam voor universiteiten.
Al Marnoen, zoon van kalief Haroen en een
Perzische slavin, kreeg bij den dood zijns vaders de
Oostelijke (Perzische) provinciën des rijks. Gesteund
door de Perzen stond hij op tegen zijn jongeren half-
broer kalief Al Amin, veroverde met behulp van zijn
Perzischen veldheer, Tahir ibn Hoesa in, Bagdad en
werd na den moord op Al Amin kalief (813 — 833).
Zijn regeering mag het gouden tijdperk heeten der
Arab. lit. en wetenschap. Hij bevorderde de ver-
taling der werken van Grieksche denkers, zooals
Aristoteles, Euclides en Ptolemeus. Hij riep geleerden
aan zijn hof, wat den opbloei der philosophie, geschie-
denis, genees- en wiskunde bevorderde. De astronomie
verwerd bijz. tijdens A. tot astrologie. De verbeterde
astronom. tabellen zijn naar hem de Mamoenische
genoemd. Ook poëzie en bouwkunst bevorderde hij.
Lit.: G. Weil, Gesch. d. Chalifen. Slootmans.
Almanak (< Gr. -Arab. almenichiaka), oorspr.
kalender met astronomische gegevens; in den loop
der tijden zijn de toegevoegde gegevens zoo omvangrijk
geworden, dat men het begrip a. thans gewoonlijk
onderscheidt van kalender; een kalender wordt echter
nog steeds in een a. opgenomen; het verschil is dus
niet essentieel, maar hangt af van den omvang der
toevoegsels. In de 16e eeuw begonnen de kalenders
naam en inrichting van a. te krijgen. De a. gaf allerlei
practische gegevens voor de klasse van personen voor
wie hij bestemd was. In den tijd der Romantiek raakte
de letterkundige almanak in de mode: Muze n-a.,
iets later ook Zakboekje geheeten, met gedichten
als hoofdinhoud. Ned. Muzen-a. vanaf 1819, Belgische
vanaf 1826. Dgl. a. zijn de a. voor verstand en hart
(1825), a. voor het schoone en goede (1842). Op het
voorbeeld van Gelderland in 1835 hadden in de 19e
eeuw alle gewesten hun V o 1 k s-a. Naast een kalender
bevatten zij practische wenken vooral in verband met
landbouw e.d. en voorts artikelen op het gebied van
gewestelijke geschiedenis en folklore, vertellingen en
verzen. Ze herinneren aan de arcadia-literatuur.
In Vlaanderen de almanak van Snoek en soort-
gelijke. ,,Het Manneke uit de Mane” speelde een
groote rol in de West-Vlaamsche Blauwvoeterie.
Nog in 1925 had men er een in Fransch-Vlaanderen:
Tisje Tasje ’s a. voor Haezebroek en Duinkerke. In
1852 begonnen Alberdingk Thijm en van Nouhuys
hun Volks-a. voor Ned. Katholieken (Noord
en Zuid), in 1891 Thijm en J. Sterck den a. voor Ned.
Kath. als voortzetting van het jaarboekje van Alb.
27
Almandien — Almeloo
28
Thijm. In 1847 verscheen voor het eerst het Hand-
boekje voor de zaken van den R.K. Eeredienst, voor-
looper van den in 1875 begonnen, nu nog uitkomenden
P i u s-a. Aanvankelijk bevatte deze naast een kerke -
lijken kalender opgaven over den toestand der geheele
en Ned. Kerk, geschied- en letterkundige bijdragen,
die allengs moesten vervallen om den toenemenden
om vang. Over het algemeen is dit laatste het geval
met alle a. Louter voor de practijk zijn bijv. Pytter-
sen’s Staats-a. (1933 34e ]g.) en de Regeerings-a.
voor Ned. Indië. Min of meer letterkundig gedragen zich
nog thans de studenten -a. en de missie-a., door vele
missiecongregaties uitgegeven.
L i t. : G. D. J. Schotel, Vaderl. Volksboeken en Volks-
sprookjes tot 1800 (2 dln. Haarlem 1874).
v. d. Eerenbeemt.
Astronomische almanak is een jaarboek voor
de scheepvaart (Nautical Almanac) en voor gebruik
door astronomen. De a. a. bevat zeer nauwkeu-
rige gegevens over den stand van vele soorten
hemellichamen, over eclipsen van zon en maan en van
de satellieten van Jupiter; sterbedekkingen door de
maan, op- en ondergang van zon en maan enz. Zee-
varenden gebruiken ze voor plaatsbepaling. De voor-
naamste zijn de Nautical Almanac (Londen,
sinds 1767) en de American Ephemeris
and Nautical Almanac (sinds 1855), Connais-
sance des Temps (Parijs, sinds 1697), Ber-
liner Jahrbuch (sinds 1776). Deze komen
door internationale samenwerking tot stand, waarbij
de voornaamste a.-bureaux ieder een onderdeel op zich
nemen. Bruna.
Almandien , bloedroode > granaat van de schei-
kundige samenstelling Fe s Al a Si 3 0 12 . A. is een zeer
algemeene siersteen, die meestal in den vorm van
rhombendodekaëder of granatoëder in oude eruptief-
gesteenten en metamorphe gesteenten, o.a. in de Alpen
en in het Oeralgebergte, voorkomt. A. is ook wel
bekend onder den naam Kaapsche robijn. Van echt
robijn is A. echter, behalve door het iets hooger s.g.,
door het gemis aan dubbele breking te onderscheiden.
Hofsteenge.
Almannnjj ja , kloof op Ijsland ten O. van Reyk-
javik. In N.ü. — Z.W. richting ca. 10 km lang van
Armannsfell tot Thingvallavatu. Ze is 80 ra breed,
de O. wand is 12 m, de W. wand 30 m hoog.
Al Mansoer, Arab., *= (door God) geholpen
overwinnaar, bijnaam door verschillende Mohamme-
daansche vorsten aan hun naam toegevoegd. Bekend
zijn: Aboe Joesoef Jakoeb, die in 1195 bij Alarcos Alfon-
sus VIII van Castilië overwon, en Mohammed ibn
Abi Amir (f 1002), bestuurder van Andalusië tijdens
de regeering van kalief Hisjam II.
Het is ook de naam van den tweeden kalief
uit het geslacht der Abbasiden (754 — 775), de
stichter van Bagdad (763). Hij overleed tijdens een
pelgrimstocht naar Mekka (775).
Alma Bedemptoris Mater, Maria-anti-
phoon, waarsch. van > Herman den Lammen.
> Koorgebed.
Almarcz, Joost, kerkelijk schrijver, * in de
16e eeuw te Londerzeel. Kloosterling der Boggaarden,
pastoor te Zepperen.
W erken: Tractatus de tribus virtutibus theologicis
et de frequenti usu SS. Sacramnnti Eucharistiae ; Medi-
tationcs spirituales. — L i t. : Biogr. Nat. Erens.
Alma ïadema, Sir Laurencc, Britsch
schilder. * 8 Jan. 1836 te Dronrijp, f 25 Juni 1912;
kwam 1852 aan de Ant-
werpsche Academie; 1862
gouden medaille te Amster-
dam; 1870 naar Lon-
den; 1873 genaturaliseerd
Britsch onderdaan. Een
schoolsch schilder van
groote bekwaamheid maar
met weinig inspiratie, die
zijn onderwerpen hoofd-
zakelijk zocht in de Me-
rovingische, Egyptische,
Grieksche en Romeinsche
geschiedenis. Zijn schilder-
stukken, meesterlijk van uitvoering en schitterend
van kleur, vielen gedurende zijn leven buitenge-
woon in den smaak, maar vinden thans weinig
waardeering. W. Doyle-Davidson.
Almaviva . In 1775 werd voor het eerst gespeeld
in de Coraédie fran$aise „Le Barbier de Séville ou la
Précaution inutile” van Beaumarchais. Hierin treedt
graaf A. op, vertegenwoordiger van den adel, die
van zijn voorrechten ten onrechte geniet; „hij draagt
een grooten bruinen mantel of Spaansche cape”. Dit
is een A. Gwfen.
Almcida, Francesco d\ werd door koning
Manoel van Portugal in 1505 met een groote vloot en
met den titel van onderkoning op het voetspoor van
Vasco da Gama naar Indië gezonden. * 1460, f 1610.
Zijn adellijke afkomst gaf hem groot gezag. Hij ver-
grootte het Portugeesche gebied in Z. Azië en ver-
zekerde den toegang daarheen door zijn groote over-
winning op de Egypt. Arabieren bij Din (1509). Op
zijn terugkeer naar Portugal werd hij aan land gaande
in de Saldanhabaai (Kaapgebied) door de Kaffers
gedood. V ' Gorkom.
Almcida-Garrett, Joao Baptistada
Silva Leitao, Visconde d’, dichter,
grondlegger der Portugeesche romantiek. *1799 te
Oporto, f 1854 te Lissabon. Zijn groote verdienste is,
dat hij zijn land een eigen tooneel heeft geschonken.
Zijn meest bekende werk op dit gebied is Frei Luiz
de Sousa (1844, motief van den doodgewaanden echt-
genoot). Als lyrisch dichter onderscheidt hij zich
vooral in zijn laatste werk Folhas cahidas (1852,
liefdespoëzie). Van zijn prozawerk behoort vooral te
worden genoemd Viagens na minha terra (1837) en O
arco de Sant ’Anna (1846, historische roman in den
trant van Scott). Zijn leven was zeer bewogen. Hij
studeerde rechten (als student schreef hij reeds lyri-
sche poëzie en enkele treurspelen) en bekleedde daarna
een arabtelijke betrekking. Later (1823) werd hij om
zijn democratische gezindheid uitgewezen en nam de
wijk naar Engeland, daarna naar Frankrijk. Na den
dood van Joao VI (1826) keerde hij terug naar Portu-
gal, doch moest kort daarop ten tweede male naar
Engeland uitwijken, om tenslotte in 1832 met het
leger van Dom Pedro opnieuw naar zijn vaderland
terug te keeren. Sindsdien bekleedde hij verschillende
belangrijke posten.
Verdere werken: o.m. Camoes (Parijs 1825,
vaderlandsch epos); Auto de Gil Vicente (1838, zijn eerste
zuiver nationale drama) ; een belangrijk 3-deeJig Roman-
ceiro (1851 — 1853, vaderlandsche volkspoëzie). — Li t. :
Gomes de Amorim, Memorias biographicas (3 dln
Lissabon 1881—1884). Steenhof f.
Almeloo, stad in Twente, prov. Ov.; 33 284
29
Almeloo-Nordhorn-kanaal — Al Moetawakkil
30
inw., meest Prot., 7000 Katholieken, verdeeld over
twee parochies; opp. 3 880 ha. Tot A. behooren de
buurtschappen: Achter-
hoek, Aalderinkshoek,
Bolkshoek, Boomshoek,
Eschhoek, Haghoek,
Krommendijk, Schelf -
horst, Wateregge en
Windshoek. De bebouw-
de kom sluit aan bij het
oude huis Almeloo.
De Heeren van A.
werden na de woelingen
in Drente in het begin
der 13e eeuw zoo goed
als onafhankelijk.
A. dankt haar op-
komst aan de industrie,
in verband met de goede verkeerswegen. Kanalen
naar Zwolle, Coevorden, Nordhom; tevens kruispunt
van spoorwegen. Totaal ± 7 600 fabr.-arb. Er zijn
groote weverijen van katoenen, halflinnen en wollen
stoffen, tevens Ned.’s grootste chemische wasscherij
en ververij (gebr. Palthe); verder spinnerijen en con-
fectiefabr. Behalve talrijke, meest gemeentel, scholen
voor l.o. zijn er voor m.o.: R.H.B.S., Chr. Lyceum;
verder een textiel- en een meisjesvakschool. Ook van
de zijde der fabrikanten wordt er gezorgd voor zede-
lijke, geestelijke en stoffelijke ontwikkeling der arb.,
o.a. door stichting van avondscholen en verbetering
van woningtoestanden. Wierdsma.
Alineloo~I\ordhorn-kanaal dient voor aan-
voer van grondstoffen (kolen) uit Duitschland. Het
staat door het Eems -Vecht -kan. in verbinding met
het Emden -Rijn -kan.
Almcloosche Aa, beek in Ov., stroomt door
Almeloo en vormt met Molenbeek de Nieuwe Graven,
die door de Holl. Graven afwatert op de Regge.
Almcloosche Venen, hoogveen ten N. van
Almeloo. Opp. ± 3 600 ha, dikte gemiddeld 2 1 / 2 m.
Afgegraven vanuit het Ov.kanaal.
Almeloveen, Jan van, Nned. teekenaar
en etser van landschappen (vele naar teekeningen van
H. Saftleven) en van enkele portretten. * 1652 te
Mijdrecht, als zoon van een predikant. Hij woonde
waarsch. te Utrecht. Een zijner stukken draagt het
jaartal 1683.
L i t. : Bartsch. Peintre graveur.
Alnien, > Gorsel.
Alincnum , dorp van ruim 800 inw. in de Friesche
gein. Barradeel. Hier stond op het einde van de 8e eeuw
een kerk, toegewijd aan Sint Michael; de Magnus-sage
laat de privilegiën, door de Friezen uit Rome mee-
gebracht, in deze kerk berusten.
Alnieri (Almere) = het groote meer, Middel-
ceuwsche naam voor het oude Flevo en de latere
Zuiderzee.
Almcria, 1° provincie in Z.O. Spanje;
opp. 8778 km 2 ; 350013 inw. (Kath.). Bouw:
een vruchtbare, pliocecn-kwartaire kustvlakte wordt
bijna geheel afgesloten door een uit meerdere ketens
samengesteld, kaal en woest kustgebergte. Evenwijdig
daaraan volgt een groot lengtedal (Las Alpujarras),
waaruit weer oprijzen de onherbergzame ketens der
Siërra de los Filabres (voortzetting der Siërra Nevada).
Bestaansmiddelen: het bergland is nage-
noeg onbewoond, groote deelen zijn bedekt met esparto-
gras. Las Alpujarras — met een nog half Moorsche
bevolking — is vruchtbaar. De landbouw levert hier
tarwe en maïs; daarnaast veeteelt (geiten, schapen).
De kustvlakte — de dichtbevolkte vega van A. —
levert amandelen, olijven, dadels, vijgen en wijn.
Beroemd zijn vooral de druiven. Door de zachte winters
zijn hier vele winterweiden. De mijnbouw in het berg-
land levert ijzer, lood en zilver.
2° H o o f d s t a d der gelijknamige prov. (Spanje,
36° 49' N.,2° 28' W.) in het midden der vega; bisschops-
stad. Kathedraal van 1624, bisschoppelijk paleis
(16e eeuw). Ten W. der stad Moorsche, door Karei V
vergroote burcht. In de omgeving vele bewoonde
rotswoningen. Uitvoerhaven voor zuidvruchten en
esparto (vooral naar Engeland) en ertsen. Hoewel
vooruitgaande (o.a. door den toenemenden mijnbouw)
was het bloeitijdperk van A. toch ten tijde der Mooren,
toen de stad ruim 3 maal zoo groot was als nu.
3° Rivier (Rio de A.) in de gelijknamige prov.
VerwieL
Almiflhty dollar, The, de almachtige dollar.
In deze combinatie is dit slagwoord voor het eerst
gebruikt door Washington Irving in een schets The
Creole Village in het New-Yorksche tijdschrift The
Magnolia (1836). Het was bijna in denzelfden tijd, dat
graaf August von Platen in Duitschland een gedicht
schreef ,,der Rubel auf Reisen” (1833), de roebel op
reis (Platens Samtliche Werke, Max Hesse, Leipzig.
z. j. I, 137). Het tweede kwartaal nl. van de 19e
eeuw draagt als kenmerk een plotseling enorm stijgende
stoffelijke welvaart. > Amerikanisme. Brouwer.
Almissa, Kroatisch Omis, een havenstad
aan den mond van de Cetina (Z. Slavië, 43° 27' N.,
16° 42' O.). 5 000 inw. Vroeger een zeerooversnest
(kasteel Montebello), thans zeevaart en visscherij.
Wijnbouw.
Almkcrk, gem. in N.Br. (Land van Altena);
3 735 inw.; 18 Kath., 3 717 Prot.; opp. 3 016 ha;
omvat de kerkdorpen Almkerk, Nieuwendijk, Uitwijk
en Waardhuizen. Landbouw, veeteelt, tuinbouw;
coöp. zuivelfabriek Altena; Ned. Herv. kerk met
ouden toren (± 1300). > Alm. c. Velthoven.
Al Mocflsin (Arab.), onbewoonde oasenstrook,
waterrijk, aan den Zuidkant van de groote Arab.
woestijn, in 1930 door B. Thomas ontdekt. Acacia’s,
tamarisken en dadelpalmen.
Al Mootasini, kalief 833 — 842, broer van Al
Marnoen. Wijl hij zich in Bagdad niet veilig voelde,
stichtte hij stroomopwaarts een nieuwe residentie;
tevens nam hij 70 000 Turken aan, waarvan een lijf-
wacht gevormd werd, deels met de bedoeling bij
opstanden op trouwe soldaten te kunnen steunen,
deels ook, omdat de krijgshaftige geest der Arabieren
door hun toeleg op handel, nijverheid en kunst zeer
geleden had. Intusschen werd deze maatregel den
kaliefen noodlottig. Door hun overdreven eischen
maakten de Turken zich gehaat bij de bevolking, put-
ten ze de schatkist uit en bewerkten zoo den val van
het kalifaat. Tijdens A. M. hebben ze zich verdienstelijk
gedragen in oorlogen tegen Byzantium en bij onder-
drukking van opstanden, bijv. die van Babek.
L i t. : > Al Marnoen. Slootmans.
Al Moetawakkil, zoon van Al Moetasim, broer
van Al Wathik, werd door de Turken in 847 in plaats
van lg. tot kalief verheven, was trouweloos, hard-
vochtig en zeer hartstochtelijk. Hij liet den aanvoerder
der lijfwacht, die hem op den troon had gebracht,
in den kerker werpen en regeerde daarna zeer orthodox.
Hij vervolgde de sinds Al Marnoen begunstigde Sjii-
31
Almogavares— Almucia
32
tisch-Perzische vrijgeesterij en veroordeelde de leer,
dat de Koran maakwerk was, als kettersch. Hij kwam
door een samenzwering, waarvan zijn zoon Moentasir
op de hoogte was, om ’t leven (861).
L i t. : > Al Marnoen. Slootmans.
Almogavares, van het Arab. al moegawir, d.i.
overvallend, een soort Spaansch voetvolk, gewapend
als de Itomeinsche legioensoldaten. Oorspronkelijk
kwamen ze uit de Pyreneeën, later werden ze vooral
in Navarra, Aragon en Catalonië aangeworven. In
de 16e eeuw kwam de naam in onbruik.
(1902)^ : G. Schlumberger, Expédition des Almugavaros
Almohaden, almoeahhid, d.i. belijder van de
goddelijke eenheid, een Islamietische sekte en Spaansch
heerschersgeslacht (1147 — 1269), gesticht door Moham-
med ibn Toemert onder de Berberstammen van den
Atlas. De A. breidden hun heerschappij uit over het
tegenwoordige Marokko, Algiers en Tunis, brachten
de Almoraviden ten val en streden ook in Spanje,
waar zij verschillende steden veroverden: Sevilla
(1147), Cordova, Jaen (1148), Malaga (1153), Granada
(1164), Almeria (1167). In 1195 behaalden de A. op
Alfonsus VIII van Leon een overwinning bij Alarcos,
die in 1212 gewroken werd door de verbonden Christen-
legers onder Alfonsus VII van Castilië bij Las
Navas de Tolosa in de Siërra Morena. In 1269 moesten
de A. in Marokko voor de Meriniden wijken.
L i t. : L. Halphen, L’Essor de 1’Europe (Parijs 1932,
219-226). Wachters.
Almonde, Philips van, vanaf 1708
luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland.
* 1644 te Brielle, f 1711 te Oegstgeest. Nam deel aan
alle groote zeegevechten uit de tweede helft der 17e
en het begin der 18e eeuw.
Almoraviden , van al moerabit(oen), d.i. mara
boets of militaire kluizenaars uit het gebied
van de Sahara. De stichter dezer groep was de Muzel-
mansche asceet Abd Allah ibn Jasin (f 1059). Doel was
den Islam zoo noodig met het zwaard terugbrengen tot
de zuivere tradities van den profeet. De beweging
groeide zóó snel, dat de A. weldra den Atlas over-
schreden en tot de stad Algiers doordrongen (1082).
Als hoofdzetel van hun rijk stichtten zij de stad
Marrakisj of Marokko. Onder het motief hun ver-
drukte Mohammedaansche broeders in Spanje te hulp
te komen, staken ze de zee over en versloegen Alfonsus
VI van Castilië en Leon in de vlakte van Zallaca
(1086). De Christenen herstelden zich, maar bij de
overwinning van Ucles tusschen Toledo en Cuenca
wisten de A. opnieuw zooveel voordeelen te behalen,
dat zij heel de streek tusschen den Taag en den Atlant.
Oceaan veroverden. Een nieuwe aanval der Spaansch -
Fransche troepen onder Alfonsus I van Aragon keerde
echter het gevaar; hij behaalde bij Cutanda, niet ver
van Jiloca, in 1120 een schitterende overwinning.
Zij drongen zelfs tot aan de Middell. Zee door. De A.
konden én op godsdienstig én op krijgskundig gebied
hun oude krachten niet meer ontplooien, al behaalden
zij bij Fraga in 1134 op Alfonsus I nog een succes.
In Marokko werden de A. in 1145 overwonnen door
de Almohaden ; uit Spanje trok het overschot zich terug
op de Balearen.
L i t. : L. Halphen, L’Essor de 1’Europe (Parijs 1932,
58-62, 213-216). Wachters.
Almquist, Carl Jonas Ludvig,
vruchtbaar Zweedsch dichter en epieker van de laat-
romantische, revolutionnair-radicale school. * 28
Dec. 1793 te Stockholm, f 26 Sept. 1866 te Bremen.
Door Rousseau beïnvloed, laat hij van zijn haat voor
alle modern -steedsche beschavingsconventies blijken,
o.m. in 1815 door stichting van de half oud-Gotisch-
vaderlandsche, half mystisch-naturistische vereeni-
ging M a n h e m ; later ook (1824) door een eenzaam -
heidskuur in Vermland. Zijn vrijzinnige gedachten en
vooral een verdenking van moordaanslag kostten hem
zijn betrekking van schoolhoofd en noopten hem (1851)
tot uitwijking naar Amerika, vanwaar hij pas kort
voor zijn dood, en onder schuilnaam C. Westermann,
naar Bremen terugkeerde.
Zijn gloedvolle vrijheidslyriek, een ongebreidelde
verheerlijking van een grenzenloos individualisme,
ontbeert fijnere vormhoedanigheden; de mateloosheid
zijner maatschappelijke critiek, en vooral een onver-
dedigbare huwelijksethiek, maakt van zijn romans,
o.a. Det g&r an (1839), en van zijn satiren, o.a. Ormuz
en Ahriman (1839), moreel bedenkelijke lectuur.
Tömrosens Bok (1832 vlg.), een episodenrijke raam-
vertelling, en Arturs Jagt munten uit door schitterende
verbeelding en een ontstellend-geheimzinnige, roman-
tische atmosfeer. Veel van zijn overig werk is thans
geheel verbleekt.
Ui tg.: A.’s Valda Skrifter (1874 vlg.). — Lit. :
Ahnfeld (1876) ; O. Holmberg (1922) ; A. Werin (1923) ;
H. Olsson (1927). Baur.
Aimucantar heeten denkbeeldige cirkels op
den hemelbol, evenwijdig aan den horizon. De A.
heet ook Azimuthcirkel.
Almucia (almutia, almucium, armucia, armu-
cium; Holl.: almuis), kleedingstuk der kanunniken.
Oorspr. hoofdbedekking in den vorm van een capuchon
of kaproen; sedert de 13e eeuw uit bont vervaardigd;
werd in de 15e eeuw tot breeden kraag of schouderman-
tel. De a. was geen liturgisch kleedingstuk, doch werd
alleen in het koor gedragen, speciaal door oude
en priester-kanunniken. Zoo werd ze in de 16e eeuw
tot speciaal insignium der kanunniken, die haar nu
33
Alnaceae— Alomtegenwoordigheid
34
meestentijds samengevouwen op den schouder of den
linkerarm droegen. > Gewaden, liturgische.
De a. is thans nog maar in enkele Fr. plaatsen
(Amiens, Atrecht, Bayeux, Chartres) in gebruik en
tegenwoordig algemeen vervangen door de mozzetta.
L i t. : Jo8 Braun S.J., Die liturgische Gewandung
(Freiburg i. Br. 1907) ; Abbé R. Aigrain, Liturgia( Parijs
1930). v. Thienen.
Alnaceae (fossiel), > Betulaceae (fossiel).
Al IYalrizi, > Anaritius.
Vin iis , > Els.
Alnwick , stad in N. Engeland, graafschap
Northumberland, 55° 20' N., 1° 40' W., bij den mond
van de Aln in de Noordzee. In de nabijheid het prach-
tige slot van de hertogen van Northumberland en de
ruïnen van de Hulne Priory, een dertiende-eeuwsch
Carmelietenklooster. 7 000 inw.
Aloaden (Gr. m y t h.), zonen van Aloeus,
twee reuzen: Otus en Ephialtes. Ze boeiden Ares en
hielden hem 13 maanden in een ijzeren vat of gevange-
nis geboeid, tot Hermcs hem verloste. Zij zetten den
berg Ossa op den Olympus, den Pelion op den Ossa en
wilden aldus den hemel bestormen, doch Apollo
doodde hen. In de onderwereld waren zij met slangen
aan een zuil gebonden, terwijl een uil hen voortdurend
met zijn gekrijsch kwelde. Davids .
Alocasia, fam. Araceeën, tropisch plan tengeslacht,
dat in 50 soorten in den Ind. Archipel voorkomt. Van
a. macrorhiza, die in het O. van den Ind. Archipel
gekweekt wordt op afvalplaatsen, wordt de stengel
gekookt en gegeten. Het sap uit de bladstelen (soemak
senté) wordt veel gebruikt als geneesmiddel. Vele
soorten, o.a. a. cuprea, a. sanderiana en verschillende
kweekvormen, o.a. a. bayeriana en a. zebrina, zijn
zeer mooie bladplanten voor de warme kas. Faure .
Aloë, struik- of boomachtige vetplant met dikke,
vleezige bladeren in rosetten en groote, eindstandige,
aarvormige bloeiwijzen. Vsch. soorten als sierplant.
De a. behoort tot de fam. der lelieachtigen. Ong. 170
soorten in de savannen en bergen van O. en Z.
Afrika. Men geeft dikwijls den naam a. aan de agave.
Róbijns .
Het bittere sap der bladeren van eenige soorten
wordt in de geneeskunde voor laxeermiddelen ge-
bruikt (Aloë-tinctuur. Het wordt verkregen door
indampen van het sap, gevloeid uit de doorge-
sneden bladeren. Het bevat anthraglucosiden.
Lit. : Ned. Pharm. (V); Commentaar Ned. Pharm.
(V, II, 54, 1928). Rillen.
Al Oebaid ofelObeid, in de nabijheid
van Oer. Bekend om de Engelsch-Amerikaansche
opgravingen, o.a. door H. R. Hall (1918) en L. C.
Wrolley (1927—1929).
Aloehoutboom, Aquilaria agallo-
c h a Roxb. (< Lat. aquila = adelaar), boomsoort
van de fam. der Thymeliaceeën, waarvan het hars-
achtig hout, adelaarshout genaamd, als reukwerk
gebrand wordt in de tempels van O. Indië, China en
Japan.
Aloekoe = Aloekoejana, Fr. Roucouvennes,
Karaïbenstam aan den bovenloop van de Marowijne
(Suriname). > Ojana.
Aloen-aloen, vierkante, door waringin-boomen
omzoomde grasvlakte vóór hoofdenwoningen op Java,
voor het publiek toegankelijk en de uitverkoren plaats
voor spel en samenkomst. Midden op de a.-a. behooren
twee waringin-boomen te staan, waaronder, in het wit
gekleed, iemand plaats neemt, die zich direct tot den
landheer wil wenden om herstel te krijgen van geleden
onrecht. In de Vorstenlanden bevindt zich ten N. van
het gebouwencomplex van de kraton een groote en ten
Z. er van een kleine a.-a. ; in tegenstelling tot de a.-a.
elders groeit er hier geen gras op. Berg.
Aloepka, kuststad in de Krim; 3 000 inw.
Kindersanatorium; bekende badplaats.
Aloessi = Arendsdorp, N.O.I. (7° 31' Z.,
131° 10' O.). Kampong-complex aan de O. kust
van Jamdena, Tanimbar-eilanden, onderafdeeling
Larat, residentie Amboina, gouvernement der Moluk-
ken, missiepost (gesticht 1914) met 4 bijposten in het
apost. vicariaat van Ned. Nieuw
G u i n e a : 1 missionaris van het H. Hart, 1 hoofd-
kerk, 4 bijkerkjes, 2 290 Katholieken, 131 catechu-
menen, 5 volksscholen met 309 leerlingen. Cappers.
Aloeta, Alt, O 1 1, een linkerzij rivier van
den Donau, 560 Ion lang, onbevaarbaar. Zij ontstaat
op de O. Karpathen, stroomt om het Hargita-Geb.
en door het Z. van Zevenburgen en breekt in de Roode-
Torenpas door de Transsylvaansche Alpen. Ze ver-
deelt Walachije in Klein -Wal. of Oltenië ten W., en
Groot-Wal. of Muntenië ten O. van de Aloeta. Hoek.
Aloeus (Alo’eus), > Aloaden.
Alogi werden sinds Epiphanius zij genoemd, die
Evangelie en Apocalypse van Joannes verwierpen,
eind 2e, begin 3e eeuw. Epiphanius noemde hen zoo,
omdat hij ten onrechte meende, dat zij die geschriften
verwierpen, wijl ze de Logosleer bevatten en de A.
de Godheid van Zoon en H. Geest loochenden. Zeer
waarsch. loochenden zij echter geen enkel dogma, maar
wilden zij niet erkennen, dat Joannes de Apocalypse
had geschreven, omdat de Chiliasten zich met schijn
van recht daarop beriepen voor hun leer omtrent het
Duizendjarig Rijk van Christus. De Romeinsche
priester Ca jus verdedigde schriftelijk hun meening,
maar werd door Hippolytus bestreden.
Lit.: Bludau, Die ersten Gegner d. Johannesschrif-
ten (1925) ; Lex. f. Theol. u. Kirche (I 1930, 289).
Franse s.
Alombrados, > Alumbrados.
Alomtegenwoordigheid van God. God
is geheel tegenwoordig in de bestaande ruimte en in
ieder deel daarvan. Deze waarheid volgt uit de oor-
zakelijkheid van God, waardoor Hij alles, wat buiten
Hem is, in het zijn behoudt (> Instandhouding). Gods
werkzaamheid is overal aanwezig. Dus ook Zijn werk-
kracht. Maar Zijn werkkracht is identiek met zijn
wezen. God is dus met Zijn wezen overal tegenwoordig.
Gods tegenwoordigheid mag derhalve niet beperkt
worden tot een verren hemel. Omdat God tegenwoor-
dig is, als zelf, onmiddellijk het zijn gevend, is Hij heel
innerlijk in alles aanwezig. De tegenwoordigheid van
God is niet als van iets, dat omsloten is door een plaats.
Niet omsloten in, niet beperkt tot een bepaalde plaats,
is God overal, omdat Hij aan alles het zijn geeft. Deze
Kath. leer omtrent de a. van God is niet pantheïs-
tisch. God is in de geheele wereld en in al haar deelen,
niet zoo, dat haar zijn goddelijk zijn is, maar zoo, dat
zij in al haar deelen van God voortkomt en door en
in Hem bestaat. God is in de wereld met het behoud
van het onderscheid in zelfstandigheid van God en we-
reld. De a. van God staat uitgedrukt in de H. Schrift:
Ps. 138, 7 vlg.; Jer. 23. 23; Act. 17. 27. Ook is de a.
van God algemeene leer der traditie. Behalve de alge-
meene tegenwoordigheid van God is er nog een bijzon-
dere tegenwoordigheid en inwoning van God. Alom-
tegenwoordig is God door zijn algemeene werkdadig-
II. 2
35
Alope— Aloysius van Gonzaga
36
heid, waardoor Hij aan alles het zijn geeft, speciaal
tegenwoordig is God door een speciale werkdadigheid,
waardoor Hij iets bijzonders uitwerkt. Daarom is God
op speciale wijze tegenwoordig in den hemel, in den
rechtvaardigen, aan wien Hij genade geeft. Op de
meest bijzondere wijze is God innerlijk aanwezig in
de menschelijke natuur van Christus, in de hyposta-
tische vereeniging door het Woord Gods aangenomen
en aldus ook in het H. Sacrament des Altaars.
(Col. 2. 9: Immers in Hem woont in werkelijkheid
de geheele volheid der Godheid.)
L i t. : S. Thomas, Sum. Thel. (I. 8) ; Scheeben, Hand-
buch der Kath. Dogm. (1 1878, 546 vlg.) ; Dr. A. Mulders,
Van den eenen God ( 2 1931, 65 vlg.). Krehng.
Alope (Gr. m y t h.), dochter van Cercyon, door
Poseidon, moeder van Hippothoon; Poseidon ver-
anderde haar in een bron, bij Eleusis.
Alopecie, > Kaalhoofdigheid.
Alopecurus , •> Vossestaart.
Alor , eiland (8° Z. , tusschen 124° 17 ' en 136° 16' O.)
ten N.W. van Timor, er van gescheiden door de 27 km
breede straat Ombai. Behoort tot den grooten vulkaan-
gordel. Hoogste top: Piek van A., 1 660 m., andere
bergen niet over 1 000 m, zeer veel diepe ravijnen, kust
rotsachtig, één diepe baai, die van Kebola, 16 km lang,
1 km breed. Bijna geen bosch meer door roofbouw en
jacht, landbouwende bevolking, eigen ladangs, maar
familie -eigendom, mals, rijst, cocosnoten, katoen.
Strandbewoners vreemde elementen, leven van visch-
vangst en handel. 1910— —1911 gepacificeerd. Betaal-
middel voor invoering van onze intensievere bestuurs-
bemoeiing de beroemde mokko’s en gongs met een
waarde van 2 tot 1 000 gulden. Nu nog als huwelijks-
gift. Ook ruilhandel houdt langzaamaan op en geld
komt hoe langer hoe meer in gebruik. De bergbevolking
gaat zoo goed als ongekleed. Door de zendingfkomt
hierin langzaamaan verandering. A. is door artikel
177 toebedeeld aan de Prot. zending. Het eiland A.
behoort tot de onderafd. A. van de afd. Z. Timor en
Eilanden. windL
Alor Star (Z.O. Azië), hoofdstad van liet
staatje Kedah (Malakka), 11 000 inw.
Alouata, > Brulaap.
Aloysia, > Lippia.
Aloysius Rabata , Zal. , ± 1430 — 1600 klooster-
ling van den Carmel van Drepani op Sicilië, waarsch.
aldaar geboren. Door een sluipmoordenaar overvallen
in de uitoefening van zijn H. ambt is hij, als prior van
den Carmel van Randazzo, aan de verwonding bezwe-
ken. Talrijke wonderen verhaalt het Speculum Carme-
litanum. Feestdag 11 Mei.
L i t. : Carmel8 Heiligen dl. II P. Arnoldus Wijten-
burg (Oss 1928). C. Speet
Aloysius van Gonzaga (L u i g i, Louis),
Heilige, Jezuïet. Patroon van de studeerende jeugd,
vaak zoetelijk voorgesteld, maar in werkelijkheid
een echte heldennatuur, die steeds als jongen midden
tusschen weelde en vreugde consequent den weg koos
naar volmaakte reinheid en een zeer strenge, vrij-
willige boete. * 9 Maart 1668 te Castiglione bij Mantua,
t 21 Juni 1691 te Rome. Oudste zoon van Ferdinand,
markgraaf van Castiglione, en Martha, gravin van
Tana Santena. Als kind in het ridderlijk leven opge-
voed, werd hij edelknaap, o.a. aan het hof van
Philips II. Toch ging hij geheel op in de liefde tot God,
verachtte alle weelde en bleef uitmunten in reinheid,
heldhaftige boete en zelfverzaking. Hij trad 26 Nov.
1686 te Rome in de Sociëteit, na afstand te hebben
gedaan van zijn titels en bezittingen ten gunste van
zijn broer Frans. Hij stierf als slachtoffer der naasten-
liefde aan een soort pestziekte. Hij was toen nog
student en slechts 23 jaar oud, maar bereikte in die
weinige jaren een groote heiligheid, zoodat hij alle
studeerenden, eerst in de Sociëteit van Jesus, later
over heel de wereld ten voorbeeld werd gesteld. In
het bijzonder was hij een voorbeeld voor den H. Joannes
Berchmans S.J., die in Aloysius’ sterfkamer eveneens
op jeugdigen leeftijd overleed. 21 Dec. 1726 werd
hij heilig verklaard door Bcnedictus XIII, die hem een
jaar te voren reeds tot patroon had gegeven aan de
studeerende jeugd. Feestdag 21 Juni. Verspreid is de
devotie der 6 opeenvolgende Zondagen ter
eere van den H. Aloysius door het ont-
vangen van de H. Commimie en het navolgen zijner
deugden, hoofdzakelijk der reinheid, gehoorzaamheid
en nederigheid.
Voorstelling in de kunst. Als novice
voorgesteld in gebed voor kruis en doodshoofd, soms
De H. Aloysius van Gonzaga,
naar een prent van Beotius a Bolsward.
in superplie met lelie in de hand. De Cayro (Milaan)
schilderde A. , die de eerste H. Communie uit de handen
van den H. Carolus Borromeus ontvangt.
L i t. : L. Steger S.J., Leven van den H. A. van Gon-
zaga (1907, vertaald uit het Duitsch van M. Meschler S.J.)
J. Sassen.
Broeders van den H. Aloysius, genootschap in
1840 te Oudenbosch (alwaar zij een bloeiend instituut
bezitten) gesticht voor het onderricht der jeugd, door
W. Hellemons en V. Huisbrecht; goedgekeurd in
37
Alp— Alpen
38
1887 en 1922. Zij bezitten ook scholen te Amsterdam
en in de missies.
Alp, bergweiden, waar ’s zomers de herder met
zijn kudden verblijft, ’s winters verlaten.
Alpaca, > Argentaan.
Alpaca (Lama pacos), zoogdier, dat in uiterlijken
lichaamsbouw veel overeenkomst vertoont met het
schaap, bezit echter een langeren hals en een meer
sierlijken kop. Het haar (alpacawol) is wit en van
zijdeachtigen glans, bereikt opzij van het lichaam een
lengte van 10 — 12 cm en levert uitstekende grondstof
voor de wolspinnerijen. Reeds in zeer oude tijden wisten
de Indianen, die Zuid-Peru bewoonden, de a.-wol
tot dekens en mantels te verwerken. De dieren leven
in groote kudden op de hoogvlakten van het Andes-
gebergte en de Cordilleras, waar zij tot op een hoogte
van 2 400 m worden aangetroffen; alleen tegen scheer-
tijd worden zij naar de stallen gedreven om daarna
weer in vrijheid gelaten te worden. In dezen half-
wilden toestand zijn de a. zeer koppige en onwillige
dieren, die afgescheiden van de kudde onhandelbaar
zijn; daarentegen zijn zij, wanneer zij van jongsaf als
huisdier worden opgekweekt, zeer gedwee en gewillig.
Pogingen, welke werden aangewend om deze dieren
ook elders (Noord-Amer., Europa en Australië) in te
voeren, moeten grootendeels als mislukt worden be-
schouwd.
De a. behoort tot de fam. der kameelen (Camelidae),
orde der hoefdieren (Ungulata). Willems.
Alpaerts, Flor, VI. toonkundige, *1876 te
Antwerpen, leerling van Blockx en Tilborghs; be-
stuurde een tijd de Vlaamsche Opera te Antwerpen
en is thans aldaar leider der Dierentuinconcerten.
Werken: voor orkest: Psyche, Cyrus-symphonie,
Lcnte-symphonie, Vlaamsche Idylle, Pallieter; voor het
lyrisch tooneel : Shylock. E. V. d. Velde.
Alpais, Zalige, kluizenares te Cudot in het
diocees van Sens, leefde jaren met de H. Communie
als eenig voedsel, begenadigd door vele wonderen en
visioenen, f 3 Nov. 1211 te Cudot. Overblijfselen al-
daar in 1878 teruggevonden. In 1874 vereering door
Pius IX bevestigd. Leven bij Bollandisten. Feestdag
3 n ov> Brandsma.
Alp&r, Gitta, Duitsche filmactrice, Hongaar-
sche van geboorte. Treedt als zangeres op uitsluitend
in de zgn. zangfilms. Is gehuwd met Gustav Fröhlich-
Alp Arslan (Turksch - moedige leeuw), eigenlijl
Mohammed, zoon Sjoekri-Bei, sultan der Seldsjoe-
ken, regeerde (1063-1072) over al het land tnsschen
Oxns en Euphraat. Hij viel de Fatuniden m Syrië
aan en veroverde Jeruzalem (1071). In de veldtochten
tegen Byzantinm werd in 1064 Armenië veroverd en
in den slag bij Manzikjert (1071), keizer Romanos IV
gevangen genomen. Grootmoedig stelde A. A. dezen
in vrijheid. Hij was ook zeer mild tegenover de Sjiiten.
Bij de poging zijn rijk over den Oxus uit te breiden,
werd hij door een krijgsgevangene vermoord.
Lit. : > Al Marnoen. Slootmans .
Alpdroom, > Alfdruk.
Alpen (zie plaat), hooggebergte in Midden-Euro-
pa (43° — 48° N., 6°-— 17° O.). Aan de Ligurische zee
nauw met de Apennijnen verbonden verloopt het ge-
bergte eerst in N. en N.W. richting, buigt dan bij de
Mont-Blancgroep om naar het O. tot bij Weenen.
In het Z.O. vormt de Karst de voortzetting van de A. ;
als grens neemt men gewoonlijk de lijn over Görz,
Adelsberg naar Laibach; als grens met de Apennijnen
geldt de pas van Altare bij Genua; lengte van den
Alpenboogl200km; grootste breedte 260 km. In W.
en O. wordt de grens aangegeven door het dal van de
Rhöne en de Hongaarsche laagvlakte. In het N. dalen
de A. af tot de hoogvlakte van het Alpen -voorland;
in het Z. rijst het geb. steil uit de Povlakte op. De
tot de middelgebergten gerekende Jura is eigenlijk een
afzonderlijke tak van het alpiene plooiingssysteem.
Samenhangend met den geologischen bouw worden de
A. meest door een lijn, die de dwarsdalen van Rijn en
Achter-Rijn volgt, verder over Splügenpas naar het
Comomeer gaat, in een W. en O. helft verdeeld. Een
in hoofdzaak uit kristallijne gesteenten opgebouwde
centrale of gneiszone strekt zich in een grooten boog
uit van de Ligurische zee tot bij Weenen. In de
W. Alpen, waar deze zone den vorm vertoont van
geïsoleerde massieven, onderscheidt men bovendien een
binnenste en buitenste kristallijne zone, over bijna
de geheele lengte gescheiden door een band van zachte
leigesteenten, de zgn. Brian^onnais. Aan de buitenste
kristallijne zone sluit nog een kalkzoneaan, die in de
kalk-A. van Dauphiné en Savoye als vrij zelfstandig
gebergte optreedt, meer O. in Bemer en Vierwoudsteden
A., moeilijk van het oergebergte te scheiden is. Tot
de buitenste gneiszone behooren de Ligurische
Alpen tnsschen passo d’ Altare en col di Tenda, de Z e e-
Alpen, reeds met hooggebergtevormen, het massief
Pelvoux en de A. van Savoye. Hier daalt
het gebergte over een afstand van 300 km niet beneden
3 000 m. Hun grootste hoogte bereiken de A. in den
Mt. Blanc zelf (4 810 m). Uitgestrekte firnvelden
zenden hun gletsjers vooral in Z.W. richting (Mer de
Glacé). Terwijl van de Bern er A. het W. deel
(Diablerets en Wildhom) nog tot de kalkzone hoort,
wordt de kristallijne zone O. van de Gemmi voort-
gezet. De hoogste top, Finsteraarhom (4 270 m), rijst
hier vrijwel in het midden uit eindelooze sneeuw- en
ijsvelden op. De overige toppen liggen meer aan den
N. rand met Jungfrau (4 166 m, bestaat uit kalk met
kern van gneis) in het Westen, Wellhom in het Oosten.
Aan de Z. zijde is de Aletschhom (4 182 m) op één na de
hoogste top van het geheele massief. Groote dalgletsjers
stroomen vooral naar het Z. af, waaronder de Groote
Aletschgletsjer (27 km), de langste der Alpen. Oostelijk
volgen deVierwoudstede n-Alpen. De Sustenpas
deelt deze groep in tweeën, de kristallijne Dammastock
(3 630 m) met Rhönegletsjer en de Titlis (3 240 m). Ten
Z. van Luzem de Pilatus. De Rigi tusschen Zuger- en
Vierwoudstedenmeer is opgebouwd uit molasse nagel-
fluh Ten O. van het Reuszdal volgen deGlarner
A. Geleidelijk daalt het kristallijne massief; ten O.
van de Tödigroep (3 630 m) komt de kalkzone tot oro-
graphische zelfstandigheid. Den geleidelijken overgang
39
Alpen
40
naar het voorland vormen Gallener en Appen-
zeiler A. (molasse). De binnenste zone begint
met de Gottische A. (Monte Viso 3 843 m),
vindt ten N. van de Dora Riparia tot Dora Baltea
haar voortzetting in de Grajische A. (Gran
Paradiso, 4 080 m), ten Z. van de lengtedalen van
Rhöne en Rijn de W a 1 1 i s e r A. Het gebergte
culmineert hier in het Monte Rosa-massief (4 660 m);
iets lager reikt de Matterhom (4 605 m). Tot den Sim-
p] onpas heet het gebergte wel Penninische
A., terwijl het O. gedeelte hoort tot de Tessiner of
Lepontische A. Tot de grens van de O. Alpen
reiken de A d u 1 a -Alpen.
In de O. Alpen vormt de centrale zone meer een aan-
eengesloten gebergte; hier ook in het Z.door een kalk-
steenzone begeleid. Tusschen Centrale Alpen en N.
kalk- Alpen ligt nog de Grauwacken of Schieferzone;
bijv. de Smittenhöhe (1 968 m) bij Zeil am See is hier-
uit opgebouwd. In het Z. ervan, de grens aangevend
met de centrale zone, liggen de lengtedalen van
Inn, Salzbach en Enns. De grens tusschen Centrale
Alpen en Z. kalk- Alpen bepalen Pusterdal en Drau-
dal. Tot de centrale zone behooren Rhatische
Alpen, waarvan de Z. O. gebergtegroep, de Ber-
n i n a, door Meranodal en Eugadin van het N. ge-
bergte gescheiden, de grootste hoogten (± 4 000 m)
vertoont. Ten O. van het Stilfserjoch de Ortler-
groep; in het W. bestaande uit kalk maakt de O.
helft deel uit van het gneisgebergte. Het breede
Etschdal (Vintschgau) scheidt deze groep van de
ötztaler A., in het O. afgesloten door den Bren-
nerpas. Geologisch hooren de Zillerthaler A.
reeds tot den Tauemboog. Deze vormt een samen-
hangende gebergteketen tot 300 km lengte. Haar W.
helft vormen de Hohe Tauern. Het gebergte
daalt niet beneden 2 200 m. Venediger (3 680 m) en
Groszglockner (3 800 m, Pasterze gletsjer) vormen
de hoogste toppen. Slechts voetpaden leidden tot
heden over het gebergte heen. Nu is men bezig een
autoweg over de Pfandlscharte (Heiligenblut — Bruck
— Fusch) aan te leggen. DeNiederen Tauern
blijven beneden de sneeuwgrens, maar met alpiene
vormen. Door het Murdal zijn de Niederen Tauem
van deStiermarksche A. gescheiden. De
N. kalkzone, met aan den N. rand een band van
flysch, begint in het W. met de Rhatikon (Scesa-
plana 2 970 m), A 1 1 g a u e r en L e c h t a 1 e r A.
Ten O. van den Fempas beginnen de N. T i r o 1 e r
kalk-Alpen,diein meerdere ketens uiteenvallen.
Wettersteingebergte (met Zugspitze
2 970 m), Karwendel en Kaisergeberg-
te. In de Salzburger A. verandert het karak-
ter van het gebergte. In plaats van ketengebergte
hier groote plateau ’s, die karstverschijnselen vertoonen
(Ubergossene Alm, Steinernes Meer). Bij de A. van
het Salzkammergut, tusschen Salzach
en Enns, rijzen de plateau ’s van Dachstein en Totes
Gebirge, bekend om hun merenrijkdom, steil omhoog.
In het O. breken de kalk -Alpen in een breukzone af
zonder Weenen te bereiken. De N. flyschzone zet zich
voort tot in het Weenerwoud en vormt hier
een brug naar de Karpathen. De Z. kalk -Alpen vor-
men in het W. nog geen zelfstandige groepen. Kalk
en oergesteente grenzen onmiddellijk aan elkaar in
de Be rgamasker Alpen, waarmee deze zone
ten O. van het Comomeer begint, en in de Z
uitloopers vanhetOrtler Adamello-mas-
s i e f. Ten O. van de Etsch de Dolomieten,
een sterk versneden kalkgebergte, dat om zijn wilde
schoonheid veel toeristen trekt, met Marmolata en
Drei Zinnen; ten Z. van het Gaildal de Karnische
Alpen. Oostelijk van het Savedal voortgezet door
Karawanken. De Julische Alpen vormen
den overgang tot de Karst en het Dinarisch ge-
bergte. Lips.
Geologische bouw der A. De A. vormen, uit geolo-
gisch oogpunt bezien, een zeer uitgestrekt en gecompli-
ceerd bouwwerk. De boog der Zwitsersche A. zet zich
in O. richting voort in de Oostenrijksche A. en de
Karpathen. De groote Aziatische gebergten zijn in
ongeveer denzelfden tijd geplooid, maar zijn geologisch
Proeve van een structuurschets der Penninische Alpen,
weergevend de ligging der Penninische dekplooien voor,
d.w.z. ten Z. van de hercynisch geplooide centraal-
massieven (1—8). 1 = Mercantour. 2 = Pelvoux.
3 = Grandes Rousses. 4 - Belledonne. 5 = Mt. Blanc.
6 = Aiguilles Rouges. 7 . = Aarmassief. 8 = Gotthard-
massief. T - Turijn. Gr. = Grenoble. I. =- Ivrea. G. =
Genève. L. = Lugano.
zeer onvoldoende onderzocht. De Zwitsersche Alpen
daarentegen waren sinds lang een studieobject. In
de 19e eeuw waren het vooral Bemard Studer en Amold
Escher von der Linth, in de latere jaren A. Heim
P. Tennier, M. Lugeon, E. Argand, R. Staub e.a., die
de tectonische raadselen der A. trachtten op te lossen.
M. Bertrand was de eerste, die den dekblad-
b o u w vermoedde. Na hem teekende H. Schardt
(1893) groote o verschuivingen in zijn profielen, maar
het was vooral M. Lugeon, die in 1902 den bouw der A.
met behulp der dekbladtheorie in groote trekken od-
loste. r
Overzicht der str at igraphie. De oudste
gesteenten in de A. zijn kristallijne schisten en leien, die
door dynamometamorphose, deels uit eruptiefgesteen-
ten, deels uit sedimenten zijn ontstaan. Oud-palaeozoï-
INDEELING DER ALPEN
Q. L.10 v. Greenw.
INDEELING DER
West-Alpen
A. Binnen-Gneisketen
1. Llgurische Alpen
2. Kottlsche Alpen
3. Grallsche Alpen
4. Pennlnlsche Alpen
a) Combingroep
b) Arollagroep
c) Monte-Rosa-groep
5. Lepontlsche Alpen
a) Simplongroep
b) Tesslner Alpen
B. Buiten Gneisketen
1. Zee-Alpen
2. Dauphlné-Alpen
a) Pelvoux-groep
b) Belledonne-groep
c) Grandes Rousses groep
3. Savoyer Alpen
4. Berner Alpen
a) Wildhorngroep
b) Finsteraarhorngroep
C) Dammagroep
5. Glarner Alpen
a) Tödl-groep
b) Sardona-groep
c) Sihl-groep
d) Söntls-groep
6. Gotthard-groep
C. Fransche Kalkalpen
1. Provence Alpen
2. Drome Alpen
3. Jura Alpen
a) Vercorsgroep
b) Chartreuse-groep
c) Beauges-groep
d) Reposolr-groep
4. Dent du Mldl-groep
D. Chablaiszone
1. Chablais Alpen
2. Frelburger Alpen
3. Emmen Alpen
2. Rötische Alpen
a) Oberhalbstelner Alpen
b) Sllvretta Alpen
c) Bernlna Alpen
d) Spölalpen
e) Otztaler Alpen
f) Adamel lo-groep
g) Ortler groep
h) Penser gebergte
3. Hohe Tauern
a) Zillertaler Alpen
b) Venedlger-groep
C) Glockner-groep
d) GoJdberger groep
e) Ankogel-groep
f) Pfunderer-groep
g) Riesenferner-groep
h) Villgratner-groep
I) Röthgroep
k) Schober-groep
l) Sadnlg Kreuzeck-groep
4. Niedere Tauern
a) RadstAtter Tauern
b) Schladmlnger Alpen
c) Wölzer Alpen
d) Rottenmanner Tauern
5. Norlsche Alpen
6. Cetlsche Alpen
F. Schiefer Alpen
1. Piessur Alpen
2. Salzburger Schlefer-
Alpen
a) Tuxer Tonschiefer ge-
bergte
b) Kitzbüheler Alpen
c) Dientener Bergen
d) GrOndecker Bergen
3. Elsenerzer Alpen
G. Noordelijke Kalk-
alpen
1. Rötikon
2. Allgöuer Alpen
a) Bregenzer Woud
b) Lechtaler Alpen
3. Noordtlroler Kalkalpen
a) Wettersteingroep
b) Karwendelgroep
c) Brandenberger of Ro-
fan groep
Oost-Alpen
E. Gneis-Alpen
1. Adula-Alpen
ALPEN
d) Keizer gebergte
e) Vllser gebergte
f) Ammergauer Alpen
g) Altbayerlsche Alpen
4. Salzburger Kalkalpen
a) Waldrlnger Alpen
b) Berchtesgadner Alpen
c) Ausseèr Alpen
d) Wolfganger Alpen
e) Grünauer Alpen
f) Boven Oostenrljksches
heuvelland
5. Oostenrljksche Alpen
a) Ennstaler Alpen
b) Hochschwabgroep
c) Lassing Alpen
d) Schneeberggroep
e) Mollner Alpen
f) Hollenstelner Alpen
g) Hohenberger Alpen
h) Thermengroep
I) Weener Woud
H. ZuidelijkeKalkalpen
1. Lombardische Alpen
2. Etschbucht-gebergte
a) Bresclaner Alpen
b) Brentagroep
c) Monte Baldo
d) Sarcagroep
e) Nonsberger Alpen
f) Vlcentlnische Alpen
3. Zuidtlroler Hoogland
a) Cfma d'Asta groep
b) Porphyrplateau van Boe-
zen
c) Pfannkopfgroep
d) Zuidtlroler Dolomlten
4. Venezianer Alpen
a) Belluneser Alpen
b) Friulaner Alpen
c) Sappada-groep
5. Karnlsche Alpen
a) Galltaler Alpen
b) Karnlsche Hoofdketen
c) Karawanken
6. Jullsche Alpen
a) Ralbler Alpen
b) Maggiore-groep
c) Sanntaier Alpen
l. Klagenfurter bekken
41
Alpen
42
sche, d.w.z. Silurische en Devonische gesteenten^zijn
slechts uit de Camische A. bekend. Gesteenten uit het
Carboontijdperk zijn zeer verbreid, en komen o.a. in de
centraal-massicven voor. De Permformatie is in het
Westen door den Verrucano, een door ijzeroxyde
rood gekleurd conglomeraat, in de Zuidelijke Alpen
door uitvloeiingsgesteenten (o.a. de porfieren van
Lugano) vertegenwoordigd. Afzettingen uit de Trias-
formatie zijn in de Westelijke Alpen ondergeschikt,
in de Oostelijke Alpen daarentegen goed ontwikkeld
(koraalkalken). De Juraformatie is in de Zwitsersche
en Oostelijke Alpen goed vertegenwoordigd. Afzet-
tingen uit de Krijtformatie bereiken in de Westelijke
Alpen vaak een groote dikte; in de Oostelijke Alpen
is alleen het Boven-Krijt door de Gosau -lagen bekend.
Uit het Oud-Tertiair stammen de nummulietenkalken
(een ondiep-waterafzetting) en de flysch. De flysch is in
Schema der discordanties in de Zwitsorsche Alpen,
(naar Escher), weergevend het verschil in plooirichting
tusschen de hercynisch geplooide onderste lagen (84) en
de alpien geplooide mesozoïsche sedimenten (41—511).
het W. gelijk met de mesozoïsche kalken geplooid, in
de O. Alpen is de flysch zelfstandig geplooid en door de
kalk-Alpen overschoven. Uit het jongere Tertiair stam-
men de Molasse (deels zoetwater-, deels marine-afzet-
ting) en de Nagelfluh. Het laatste is ’n conglomeratisch
gesteente, gevormd uit erosieproducten der later te
bespreken O. Alpine dekbladen. De Rigi, Napf en
Speer zijn geheel uit Nagelfluh opgebouwd. Quartaire
afzettingen zijn aanwezig als diluviale moraines der
ijstijden en als alluviaal puin.
Geologische bouw. De A. zijn als de
meeste groote ketengebergten een plooiingsgebergte,
ontstaan doordat tangentiale drukkrachten de aard-
lagen rimpelden. Bij de Alpenplooiing nu was de druk
zoo groot, en de reeds hercynisch geplooide centraal-
massieven (Mercantour, Pelvoux, Grande -Rousse,
Belledonne, Aiguilles Rouges, Mont Blanc, Aa,r-
Gotthard) oefenden zulk een grooten weerstand uit,
dat de aardlagen over elkaar heen gestuwd werden.
Er werden dekbladen gevormd. De lagen, die oor-
spronkelijk achter elkaar lagen, vinden wij nu in de A.
boven elkaar. Ook vinden wij hierdoor soms oudere
lagen op jongere rusten.
Tn de A. kan men van beneden naar boven onder-
scheiden: de Helvetische dekbladen of
Helvetiden, de Penninische dek-
looien of Penniden en tenslotte de
ost-alpine dekbladen. De sedimenten
der Helvetiden lagen oorspronkelijk ten Z. der centraal-
massieven. Door den gebergtevormenden of orogene-
tischen druk werden zij, over de massieven heen, naar
het N. geperst. Zij werden hierbij sterk geplooid, zooals
het Santisgebergte en de Glamer A. duidelijk demon-
streeren. De oorspronkelijke gesteenten der Penniden
lagen ten Z. van die der Helvetiden. Zij werden eveneens
geplooid en naar het N. opgestuwd. Het grootste ge-
deelte bleef echter achter, d.w.z. ten Z. der massieven.
De gesteenten werden door den grooten druk sterk
gemetamorphoseerd en veranderd in de zgn. schistes
lustrés of Bündnerschiefer. De ontzaglijke liggende
£ looien zijn van boven naar beneden: Dent-Blanche,
[onte Leone, Groote St. Bemhard en de 3 Simplon
dekplooien, die door den Simplontunnel werden aange-
sneden. E. Argand heeft de zeer groote verdienste, het
raadsel der Penniden, dekplooien van zulke afmetingen,
dat in een natuurlijk erosieprofiel van honderden meters
diepte slechts een gedeelte van een dekplooi is bloot-
gelegd, te hebben ontcijferd. Met behulp van het
door hem gevonden principe der sortie axiale wist hij
uit de dagzoomen profielen samen te stellen, die den
ingewikkelden bouw der Penniden duidelijk maakten.
De Oost-alpine dekbladen werden tenslotte over alle
reeds genoemde heen geschoven. In de Zwitsersche A.,
die in haar geheel op een culminatie van den onder-
grond rusten, vielen zij spoedig aan de erosie ten offer.
Hun erosieproducten vormden de Nagelfluhcentra.
De zgn. klippen, bijv. de Mythen bij Schwyz, zijn
erosieresten der Oost-alpine dekbladen. In de Oost-
Alpen daarentegen, waar de ondergrond een depressie
vormt, zijn zij voor de erosie bewaard gebleven, en
liggen zij nu aan de oppervlakte.
De opplooiing der A. nam een aanvang tegen het einde
van het Krijttijdperk. Volgens Heritsch ontstonden
toen de O. alpine dekbladen, die over alle reeds ge-
noemde heen schoven. Door de erosie vormden zich
de Nagelfluhcentra, waartegen de Helvetische dek-
bladen, die zich onder de O. alpine dekbladen vorm-
den, opliepen. Dit laatste had vooral gedurende het
Plioceen plaats. De plooiing verliep niet, zonder dat
zich breuken vormden. In het Santisgebergte vormden
zich bij voorbeeld groote horizontaal trans versaal-
verschuivingen. Meer naar het Z. steeg langs breuken
het magma op, en vormde groote intrusies.
L i t. : C. Diener, Der Gebirgsbau der W. Alpen
(Weenen 1891) ; P. Termier, Synthèse des Alpes (Parijs
1906) ; E. Argand, Sur 1’arc des Alpes occidentales.
(XIV Eclogae Geol. Helv. 1916) ; A. Heim, Geologie der
Schweiz (1922); H. Jenny, Die alpine Faltung (Berlijn
1924). Hofsteenge,
Klimaat. Afgezien van de Z. dalen, waar het
mediterrane klimaat binnendringt, behooren de A. tot
het gematigde Midden-Eur. Het W. staat nog onder
invloed van de W. winden, terwijl het O. meer conti-
nentale verhoudingen kent. Deze algemeene eigenschap-
pen worden gewijzigd door hoogte boven den zeespiegel
en ligging, bijv. ligging t.o.v. heerschende winden,
terwijl ook van groot gewicht is de tegenstelling tus-
schen de zijde van het gebergte, die naar de zon is
toegekeerd (Sonnenseite) of daarvan af (Schattenseite).
’s Winters en bij helder weer treedt temperatuur-
inversie op, waardoor de hellingen warmer zijn dan
het dal. Vandaar dat ook de nederzettingen op de
43
Alpen
44
helling worden aangetroffen. In tegenstelling met de
temperatuurafname met de hoogte (0,68° per 100 m)
neemt de intensiteit der zonnestraling toe, doordat de
absorptie minder is (rijkdom aan ultraviolette stralen;
Davos, St. Moritz). Over het algemeen zijn de A. rijk
aan neerslag, de maximale hoeveelheid valt op een
hoogte van 2 000 k 2 600 m. Aan de buitenzijde, waar
de zeewinden tot opstijgen gedwongen worden, valt
meer regen dan binnen in het gebergte (N. kalk-Alpen
120 — 130 cm, Karst 200 cm, Wallis en Engadin 60 —
90 cm). De ligging van de sneeuwgrens is afhankelijk
van het klimaat, terwijl ook orographische factoren
een rol spelen, bijv. ligging t.o.v. zon en heerschende
winden, helling van het gebergte. Zij ligt in de N.
ketens tusschen 2 400 en 2 600 m, in de centrale zone
tusschen 2 600 en 2 800 m en in ’t massale gebergte
(Mt. Blanc, Bemer Oberland, ötztaler A.) op 2 900 k
3 000 m hoogte. Het vergletsjerde oppervlak van de
W. Alpen (1 800 km a ) overtreft dat van de O. Alpen
(1 460 km 2 ) en bedraagt in totaal 3 600 km 2 . Van
belang als klimatologisch verschijnsel is ook de Föhn.
Gedurende den Ijstijd werd het reliëf der A. opnieuw
gemodelleerd, a.h.w. verjongd. Geweldige ijsmassa’s
tot 1 000 en 2 000 m dik smolten in het voorland
samen en bedekten dit met morainepuin. Achter den
morainengordel werden de randmeren in N. en Z. door
het ijs uitgeschuurd. De voordiluviale dalen werden in
trogdalen veranderd, ze zijn übertieft, d.w.z. hun
nevendalen monden trapsgewijs, doordat zij kleinere
gletsjers bevatten, die niet zoo sterk konden erodeeren
als de groote. Naar Penck Brückner hebben do A. vier
glaciaties met tusschenijstijden doorgemaakt. De
sneeuwgrens lag ± 1 200 m lager dan de tegenwoordige.
Planten en Dieren. Waar mogelijk werd de bodem
voor cultuur geschikt gemaakt, zoodat in de lagere
deelen van de oorspronkelijke bosschen weinig meer
is overgebleven. Tot ± 700 m groeit de wijnstok,
in het Z. ook kastanjeboomen en olijven. Tot 1 200 k
1 500 m reikt het gebied van den graanbouw en van de
loofboomen. Daarboven tot 1 500 è, 2 300 m ligt de
naaldwoudgordel. Dan volgt het gebied met eigenlijke
alpiene vegetatie. In de benedenste zone komen krom-
houtden en alpenels voor, op steilere plaatsen alpen-
rozen. Daarboven tot aan het gebied van de eeuwige
sneeuw liggen de alpenweiden met eigen flora
(> Alpenflora). De karakteristieke alpendieren (gems,
steenbok, bijna geheel uitgeroeid, steenadelaar,
sneeuwhoen) leven van ± 1 800 m tot aan de sneeuw-
grens. Zeer zeldzaam worden nog beren en wolven
aangetroffen, vossen komen meer voor.
Bevolking. De A. vertoonen een zeer gemengde
bevolking. Terwijl de paalwoningbouwers van het
neolithicum (resten van paalwoningen aan Boden-
meer, meer van Zürich, meer van Genève) nog
geen Indogermanen waren, moet de Hallstattcultuur
van de bronsperiode aan Indogermanen, waar-
schijnlijk Illyriërs, worden toegeschreven, terwijl
de La Tènecultuur door de Kelten gebracht
werd (hiertoe hooren o.a. de Helvetiërs). Niet Indo-
germaansch, waarschijnlijk verwant met de Etmscen,
zijn de Rhatiërs. Geleidelijk hebben de Romeinen
het land gekoloniseerd, totdat Germaansche en
Slavische volkeren zich ten tijde van de volksverhui-
zing blijvend in deze gebieden hebben gevestigd. Op
het oogenblik kunnen we 6 elementen onderscheiden;
1° een Duitsch sprekende bevolking in N. en O.
Zwitserland (uitgezonderd het N. deel van Graubün-
den) en het grootste deel der Oostenrijksche A. 2° Fran-
schen in de Fransche A. (beh. het gebied om Nizza)
en in Fransch Zwitserland, ongeveer tot den meridiaan
van Freiburg. 3° Italianen in Nizza en Tessino. 4°
Rhatoromanen in N. Graubünden en Z. Tirol. 5° Slavi-
sche elementen, die zich gehandhaafd hebben in Z.
Karinthië, Kraïn en Z. Stiermarken. De nederzettingen
vindt men meest aan de Z. zijde van het gebergte op
terrassen of puinkegels om tegen overstroomingen
beveiligd te zijn. De hoogtegrens valt ongeveer samen
met de grens van den graanbouw. De Romaansche
bevolking woont in dorpen, waar de huizen, opgetrok-
ken uit steen, dicht tegen elkaar zijn aangebouwd.
In de Germaansche gebieden overweegt de afzonderÜjke
hoeve, uit hout opgetrokken, soms ook met het onder-
stuk uit steen en houten bovenbouw. Het dak steekt
aan de randen vooruit, terwijl langs voor- en zijkanten
een balcon werd aangebouwd. Op plaatsen, die gunstig
gelegen waren voor het verkeer, ontstonden grootere
nederzettingen. Onder invloed van industrie en toe-
ristenverkeer konden zich ook in modernen tijd grootere
steden ontwikkelen; behalve Innsbrück en Grenoble,
liggen ze alle in het voorland.
Bestaansmiddelen. Wat de bestaansmiddelen
betreft, daar blijft de beteekenis van den landbouw
achter bij die van de veeteelt. Wijnbouw vooral
in het Zuiden ; in beschutte dalen fruitteelt. De
graanbouw voorziet niet in eigen behoefte. De run-
derteelt heeft vooral in Zwitserland een belang-
rijke zuivelproductie in ’t leven geroepen. In den win-
ter woont de herder in het dal. In het voorjaar gaat hij
met het vee naar de lagere weiden (mayen, vorderalm)
en als het gras is afgegraasd trekt hij hooger naar de
almweiden (alp). Tijdelijke vestigingen vormen de
Sennhütte, die soms tot een heel dorp kunnen aan-
groeien. Het toeristenverkeer, dat in de 2e helft van
de 19e eeuw zich ontwikkelde, is voor velen een bron
van inkomsten geworden. Bosschen worden vooral in
’t O. geëxploiteerd. Aan mineralen zijn deA. betrek-
kelijk arm. Ijzererts levert Stiermarken en Karinthië,
lood Karinthië, kwikzilvermijnen liggen bij Idria.
Zout wordt geëxploiteerd in Salzkammergut en Tirol.
In goedkoope waterkracht vond de industrie een ver-
goeding voor het gemis aan steenkool (electro-chem. in-
dustrie, carbid, alum., vooral in Fransche A. ; electrific.
der spoorw. Verder > ZwitserL, Frankr., Oostenr.).
Verkeer. Reeds de Romeinen hebben wegen aan-
gelegd (over Gr. en KL St. Bernard, Mt. Génève,Cenis,
Brenner, Julier); pas in de 13e en 14e eeuw gingen
St. Gotthard en Sommering een rol spelen. In de 17e
eeuw begon men met het aanleggen van wegen in de
O. Alpen; groote wegen volgden onder Napoleon (over
Mt. Cénis, Mt. Génève en Simplon), terwijl ook in de
19e en 20e eeuw het wegennet nog werd uitgebreid
(Gotthard weg 1820, Maloja 1827, Sommering 1839).
De paswegen hebben sinds de opening der spoorwegen
veel van hun beteekenis ingeboet, zij dienen nog het
locale en autoverkeer. Van de spoorlijnen, die de lengte-
dalen volgen, noemen we ae lijn Weenen — Zürich
(Arlbergtunnel); Klagenfurt Brixen; Brig Disentis
(Furkatunnel). De volgende lijnen gaan dwars door
’t gebergte heen: Turijn — Dyon (Cenistunnel); Bern—
Milaan (Simplon- en Lötschbergtunnel) ; Milaan —
Bazel (Gotthnrdtunnel) ; Milaan — -Bodenmeer (Bernina-
pas, Albulatunnel) ; München— Verona (Brennerpas) ;
Weenen — Triëst (Semmeringtunnel) met zijtak naar
Venetië; Salzburg — Triëst (Tauemtunnel).
L i t.: Sieger, Die Alpen (Sammlung Göschen); Maohac-
hek, Die Alpen (Wissenschaft und Bildung) ; N. Krebs,
ALPEN
Schaapherder in het hooggebergte in Graubünden
Zonsopgang in het Engadin,
ALPINISME
Bestijging van een steilen bergwand.
Afdaling met behulp van touwen.
Het overschrijden van een gletsjerspleet
over een natuurlijke brug.
45
Alpenaster — Alpenkraai
46
Landerkunde der Österreichischen Alpen'; Hans Leit-
meier, Die österreichischen Alpen. Lips.
Alpenaster, Aster alpinusL, kleine
overblijvende alpenplant met bloemhoofdjes, waarvan
de straalbloemen violet en de schijfbloemen geel zijn.
Behoort tot de fam. der samengesteldbloemigen en
wordt als sierplant gekweekt.
Alpenboterbloem, Ranunculus a 1 -
p e s t r i s L., kleine overblijvende plant met witte
bloemen, die op de randen der sneeuwvelden en op
vochtige weiden der Alpen groeit. Fam. der ranonkel-
achtigen.
Alpenclubs, vereenigingen met het doel: de
Alpen en andere hooggebergten wetenschappelijk te
ontsluiten; bevorderen tevens het toerisme. Zij leggen
hiervoor wegen aan; bouwen berghutten; organiseeren
het gids- en reddingswezen; geven tijdschriften, kaar-
ten en gidsen uit. Oudste A. is de Alpine club in Lon-
den (700 leden 1867); verder Schweizer Alpenclub
1. 2. 3. 4. 5.
1. Alpine Club, Londen. — 2. Schweizer Alpenclub.
3. Deutscher und Oesterreiohischer Alpenverein. — 4.Club
Alpino Italiano. — 5. Club Alpin Francais.
(26 000 leden); Deutsch. u. Österr. Alpenverein
(226 000 leden); Club Alpino Italiano (38 000 leden);
Club Alpin Francais (800 leden). Ned. Alpenclub.
Ook Studenten -alpenclubs in Nederland. Lips.
Alpenflora. De naam A. omvat eigenlijk alleen
de planten, die op de Alpen in Europa voorkomen,
maar wordt ook wel eens gebruikt voor alle planten,
die in het hooggebergte groeien. Deze noemt men met
een beter woord bergplanten (oreophyten).
De Alpenflora hoeft een geheel afzonderlijk uiterlijk.
De planten zijn goed aangepast aan de extreme voor-
waarden waaronder zij leven: 1° korte groeiperiode,
li / 2 — 3 1 / 2 maand, terwijl het overige gedeelte van het
jaar alles - onder een dilie sneeuwlaag ligt. 2° In den
korten groeitijd nog groote temperatuursverschillen;
sterke bestraling overdag en ’s nachts afkoeling tot
bij het vriespunt. 3° Sterke wind zonder beschutting.
Daarom worden in de A. slechts enkele eenjarige
planten aangetroffen (4% tegenover 50% in lagere
gebieden), o.a. Euphrasia minima, Gentiana nana
en Ranunculus pygmaeus, alle dwergachtige vormen,
zooals de soortnamen aanduiden. De overblijvende
soorten, dikwijb met altijdgroene bladeren, kunnen
terstond na den dooi het assimilatieproces beginnen
en ontplooien somtijds na enkele dagen reeds de bloem-
knoppen, die in de voorafgaande groeiperiode al waren
gevormd: hoe vroeger de bloei intreedt, des te langoren
tijd heeft het zaad om te rijpen. Zeer veel soorten
hebben een bladrozet, waarin veel voedsel opgespaard
kan worden en die de plant ook beschermt voor ver-
drogen in den schralen wind. Er komt slechts één
klimplant in de A. voor, de alpenrank [Atragene
(Clematis) alpina], die uit lagere streken tot m het
struikgewas bij de alpine regio te vinden is. Doornige
gewassen ontbreken op de alpen- of bergroos (Rosa
alpina) na geheel. De sterke belichting maakt, dat
de planten laag blijven. Plant men ze over in de scha-
duw, dan worden ze langstengelig.
In de Zwitsersche Alpen komen boven de boom-
grens, dus in de alpine regio, 420 verschillende soorten
planten voor, waarvan er echter 31 soorten ook in de
lagere gebieden te vinden zijn. 64 soorten komen alleen
in de Alpen of in de nabijgelegen gebergten (Jura en
Apennijnen) voor, terwijl de overigen in het Pool-
gebied, in de Aziatische hooggebergten, in de Kaukasus,
Karpathen en Pyreneeën eveneens gevonden worden.
Hoe dichter de gebergten bij elkander liggen, des te
meer soorten hebben zij gemeen. Aan de Noordzijde
van de Alpen groeien tot op 1 300 m hoogte beuken-
bosschen. Vervolgens tot 1 800 m naaldhout (dennen,
Arve en Larix). Dan volgt een laag bosch, bestaande
uit bergdennen (Pinus montana), Alpen-els (Alnus
viridis), Berberis, varens en alpenrozen (Rhododen-
dron ferrugineum en hirsutum). Vanaf dit lage struik-
gewas tot aan de sneeuwgrens (2 700 — 3 000 m) ligt
het eigenlijke gebied van de A. Deze verschilt in
naburige dalen somtijds aanmerkelijk; het eene is
zeer rijk in soorten, terwijl in het andere maar weinige
gevonden worden.
Sommige families hebben in de A. geen epkele
vertegenwoordiger, terwijl van andere weer de geslach-
ten ontbreken, die in de laagvlakten voorkomen.
Dan treden geheel andere geslachten op, zooals edel-
weisz (Leontopodium alpinum) e.a. Echte alpenplan-
ten zijn: Ranunculus glacialis en Alpestris, Anomone-
soorten, Soldanella, Primula Auricula, pubescens
en hirsuta, Saxifraga -soorten, Aster alpinus, Gentiana
acaulis en lutea, Androsace, Pedicularis, Draba en
Dryas. Deze soorten zijn in goed aangelegde rotstuinen
in het voorjaar een ware pracht naast veie andere
bergplanten.
Lit. : C. Schröter, Die Pflanzenwelt der Alpen
(Zürich 2 1926). Bouman.
Alpencjloeien is een optisch verschijnsel, dat op
bergwanden, inzonderheid op die der Alpen, ’s avonds
sn, in mindere mate, ’s morgens zich voordoet. Het
beeft drie phasen: 1° de bergtoppen zijn rood getint,
bij een zonnestand van ongeveer 2° boven den horizont;
2° langs de bergwanden, van onder naar boven, spreidt
sich een rosé tint uit, bij zonnestand aan den horizon;
1° de bergtoppen worden van geel tot purper gekleurd,
}ij een zonnestand van ongeveer 4° beneden den
ïorizont. De eerste en tweede phase worden door de
•echtstreeksche zonnestraling veroorzaakt; de laatste
)hase, het nagloeien, wordt door het purper-
icht der schemering bewerkt.
Lit.: F. M. Exner, Meteorologische Optik von J. M.
?erner(Weenen-Leipzigl910, 776, 784). V. d.Broeck.
Alpenhaas, > Sneeuwhaas.
Alpenhoorn, zeer oud blaasinstrument, bij
lerders in de Alpen in gebruik, uit hard hout ter
engte van 5 a 6 m gebouwd, zonder gaten, zoodat
iet°instr. alléén over eenige natuurtonen beschikt.
Alpenklokje, Soldanella alpina L.
verblijvende alpenplant met bladeren in wortel-
netten en hangende, violette bloemen, van de fam.
Ier sleutelbloemigen. Het a. bloeit in.de Alpen en de
Pyreneeën, in de vroege lente, dikwijls wanneer de
meeuw nog niet gesmolten is.
Alpenkraai (Pyrrhocorax pyrrhocorax), kraai-
ichtige vogel, algemeen voorkomend in het gebergte
,ran Europa en Azië ; is echter in de Zwitsersche Alpen
seldzaam. Evenals de kraai blauwzwart van kleur,
iaarentegen de pooten en de meer spitse en gebogen
mavel koraalrood; lichaamslengte 40 cm, waarvan de
j taart 15, de snavel 4—6 cm meet. Het voedsel bestaat
47
Alpenleeuwenbek — Alpenvormen
48
hoofdzakelijk uit insecten; wennen echter zeer gemak-
kelijk aan ander voedsel. In de bergen leven zij in
troepen. Fam. der raven (Corvidae), orde der zang-
vogels (Oscines). Willem s.
Alpenleeuwenbek, Linaria alpina,
Mill., kleine overblijvende alpenplant, met violette,
tweelippige en gespoorde bloemen, die vooral op rotsen
voorkomt. Behoort tot de fam. der leeuwenbekachtigen.
Alpenmuis, > Marmot.
Alpenplanten, gezamenlijke naam, gegeven aan
de planten, die groeien in hooge streken in de
Alpen en andere hooge bergen, waar bijzondere en
ongunstige levensvoorwaarden heerschen. De meeste
zijn overblijvende planten of heesters van ineenge-
drongen groei en xerophytisch uiterlijk met levendig
gekleurde bloemen. > Alpenflora.
Alpenroos , Rhododen dron ferrug i-
n e u m L. en R.
hirsutum L.,
bekende alpenstrui-
ken met lederachtige,
altijd groene blade-
ren en sierlijke roode
bloemen, die in ver-
schillende variëteiten
als sierstruik ge-
kweekt worden. Fam.
der heideachtigen.
Alpensalaman-
der (Salamandra
atra, Lat. ater =
zwart), amphibie, be-
hoorend tot de groep
der landsalamanders;
komt voor in de Al-
Alpenroos. pen, Karst en Herce-
govina; kleiner dan
de verwante vuursalamander en ongevlekt; levend -
barend, werpt iederen keer slechts twee jongen;
lichaamslengte hoogstens 11—16 cm; leeft in troe-
pen bijeen onder rotsblokken en tusschen planten.
Fam. der salamanderachtigen (Salamandridae), orde
der staartlooze amphibiën (Urodela). Willems.
Alpensla, Mulgedium macrophyl-
lu m D C., overblijvende plant met blauwe bloem -
hoofdjes uit Kaukasië en Armenië, fam. der samen -
gesteldbloemigen. Wordt als sierplant gekweekt.
Alpensteenbok, een zoogdier uit de groep der
herkauwers, dat op groote hoogte leeft en tijdens de
Rom. veelvuldig in de Alpen werd aangetroffen.
In het wild nu nog in het hooggebergte van Piemont
(Mont-Blanc en Monte-Rosa), waar het door strenge
jachtwetten tegen totale uitroeiing wordt behoed.
Houding en lichaamsvorm geven aan het krachtig
gebouwde dier een trotsch uiterlijk. De lichaamslengte
bedraagt 1,50 — 1,60 m; beide geslachten bezitten naar
achteren gerichte horens, die bij den bok een lengte van
bijna 1 m bij een gewicht van 10 — 15 kg kunnen
bereiken, bij het wijfje nauwelijks de grootte der
horens onzer huisgeit overtreffen ; de betrekkelijk korte
pooten zijn stevig gebouwd en zeer geschikt om zich op
kleine, vooruitspringende rotspunten staande te
houden. De beharing, in den zomer dun, kort, fijn,
glanzend en roodgrijs van kleur, is in den winter dicht,
lang, ruw, dof en geelgrijs. In het vroege morgenuur
zoeken zij grazend grootere hoogten op, rusten daar
overdag op beschutte plekken uit en dalen tegen het
vallen van den avond weer grazend af om in de minder
hoog gelegen bosschen te overnachten. Fam. der
holhoomigen (Cavicomia), onderorde der herkauwers
(Ruminantia), orde der evenhoevigen (Artiodactyla).
Willems.
Alpen veeteelt, In de Alpen, speciaal die van
Zwitserland, vindt men tengevolge van klimaat en
bodem een veebedrijf svorm, het zgn. Alpenbedrijf, dat
geheel anders is dan van de laag gelegen landen. In
den zomer wordt het vee van uit de dorpen naar de
Alpenweiden (Almen) gedreven , waar het bewaakt wordt
door de zgn. Sennen, die tijdelijk verblijven in de
Sennhutten. Tot half Mei blijft het vee in het dal,
daarna komt het in de iets hooger gelegen zgn. Mei-
weiden, om vervolgens van half Juni tot begin Septem-
ber op de bloemrijke Alpenweiden te verblijven. Deze
liggen meestal op verschillende hoogten (Staffel).
De hoogste Staffel wordt alleen beweid door het jong-
vee en door schapen, de lagere door het melkvee.
Sommige deelen der Alpenweiden worden gehooid
om zoodoende bij ongunstig weer, bijv. sneeuwval,
voldoende voedsel in voorraad te hebben. De dieren
op de
hitte of guur weer
blijven gedurende deze periode
weide, gedeeltelijk bijv. bij groote
op stal. De melk wordt voor het grootste deel tot boter
en kaas bereid. Het vee, dat tot de hooglandsche rassen
behoort, bezit door de gezonde natuurlijke omstandig-
heden, waarin het van de prille jeugd verkeert, een
sterk gestel met veel weerstandsvermogen. De vee-
houders, hoofdzakelijk met klein en middelgroot bezit,
hebben in Zwitserland met steun der regeering de
veefokkerij op hoog peil gebracht. De invloed van dit
vee doet zich sterk gelden in de naburige landen,
die ongeveer onder dezelfde geographische omstandig-
heden verkeeren. De voornaamste vertegenwoordigers
van dit ras zijn: de Simmenthaler en het bruine vee
(resp. 55% en 37%). Van minder belang zijn het
zwartbonte en het kleine Erinter vee. In Duitschland
is bekend het Allgauer vee en enkele landrassen
(Franken-, Vogelsberger-, Westerwalder-, Pinzgauer-
vee enz.) Verhcy.
Alpenviooltje, Cyclamen europaeum L,
klein knolgewas met bladeren in
rozetten en overhangende roode of
witte bloemen, door lange stelen
gedragen. Komt voor in de bergen
van Centraal en Z. Europa en
wordt veel gekweekt als kamer-
plant. Familie der sleutelbloe-
migen.
Alpenvormen , planten wier
habitus sterk gewijzigd is door
het overbrengen uit het laagland
naar de bergen. Deze wijzigingen
zijn niet erfelijke modificaties.
> Aanpassing.
L i t. : G. Bonnier, Recherches
expérimentales sur 1’adaptation des
plantos au climat alpin, Ann. Sc.
nat. Botanique (Sér. 7 XX 1895,
217—360). Dumon. Alpenviooltje.
49
Alpera — Alphabet
50
Alpera (pas va Albaceke, Spanje), belangrijke
vindplaats van palaeolitische teekeningen van ong.
70 menschen en dieren, ten deele over elkaar heen
Jachtscène. Rotsschildering Alpera.
geschilderd. De mannen zijn met speren en pijl en boog
gewapend.
Alpertus Mettensis, geschiedschrijver en
kloosterling (eerst in St. Symphorianus in Metz,
later waarsch. in de St. Paulusabdij bij Amersf.). Het
werk: De episcopis Mettensibus libellus ad Constan-
tinum abbatem (978 — 1017) is grootendeels verloren.
Tusschen 1021 — 1023 schreef A. in Ned.: De diversi-
tate temporum ad Burchardum Wormatiensem
episcopum libri II (1002—1018), dat voor de Ned.
gesch. van dien tijd van groote beteekenis is.
U i t g. : Pertz in : Monumenta Germ. Hist. Script.
(IY, 697 — 723) ; A. Hulshof in : Werken van Hist.
Gen. (3e S. 37, 1916) ; phototypisch door C. Pijnacker
Hordijk in : Codices Graeci et Latini (suppl. V 1908) ;
Migne, Lat. (140, 451); Acta S.S. Maii (I, 1680, 441).
Post.
Alpes, drie departementen in Z.O. Frankrijk:
1° Basses-Alpes, grensdept. in Z.O. Fr. Opp.
6988 km 2 , 87 900 inw. (1931) (156000 inw. in 1846),
13 per km 2 ; hoofdstad Digne. De uitloopers van de
Zee-Alpen zijn ontboscht, de regen spoelt den bouw-
grond weg; een beetje schapenteelt. In het Z. tarwe,
amandelen, perziken, wijn; zijderupsen. Minerale
bronnen.
2° Hautes- Alpes, grensdept. in Z.O. Fr. Opp.
5643 km 2 , 87500 inw. (1931) (133000 in 1846), 16
per km 2 ; hoofdstad Gap. Hoogland met Mt. Pelvoux;
wat schapenteelt. In de dalen (Brian^onnais) land-
bouw: tarwe, wijn. Kousenindustrie. Veel waterkracht.
3° Alpes-Maritimes = Zee-Alpen. Kustdept. in
Z.O. Fr. Opp. 3 736 km 2 , 493 000 inw., 132 per km 2 ,
hoofdstad Nice. Beroemd om de Riviera, vele villes
d’hiver, ± 9°C in den winter; weinig regen. Wijn,
vijgen, olijven, moerbeien, citroenen, sinaasappelen,
myrthe, agaven, palmen. Veel bloemen (parfumerieën,
zeep); zijde; visscherij. Heere.
Alpha, een aardappelsoort met groote, ronde
knollen, geelvleezig, duurzaam, matige smaak, zeer
geschikt voor export. Kweeker: Dr . Dorst, Leeuwarden.
° Alpha, eerste letter van het Gr. alphabet : &, A.
Alpha en Omega, de eerste en laatste letter van het
Gr. alphabet, waarvan de H. Schrift zich bedient om
van God te zeggen, dat Hij begin en einde van alles is.
Bijv.: ,,Ik ben de Alpha en de Omega, de Eerste en de
Laatste, het Begin en het Einde” (Apoc. 22. 13).
Idem: Apoc. 1. 8 en 1. 17; 21. 6. Vgl. Is. 41. 4; 44. 6;
48. 12. Ook de rabbijnen hadden de gewoonte begin
en einde der Wet aan te duiden met de Hebreeuwsche
eerste en laatste letter, nl. Aleph en Tau. De Christenen
bezigden sinds de 3e eeuw in hun disciplina arcani
de alpha en de omega ter linker- en rechterzijde van
het Christusmonogram ( > Christogram), hangend aan
de dwarsbalken van het kruis, in het boek des levens,
dat door den tronenden Christus of de engelen geopend
gedragen wordt. Brouwer .
Alphabet (< Gr. alpha, bèta zijn de namen van
de eerste twee letters van de Gr. letterrij). Het a. eener
taal is de in een bepaalde volgorde geplaatste serie
van letters, die moeten dienen om de phonemen van
die taal schriftelijk weer te geven. Het alphabetisme
is de laatste trap van het > schrift geweest. Eertijds
was men van meening, dat wij ons a. te danken hebben
aan de Phoeniciërs. De nieuwe onderzoekingen hebben
aan het licht gebracht, dat ongeveer 2000 jaren v. Chr.,
aan beide zijden van de Middellandsche Zee, door de
Myceniërs reeds letterteekens werden gebruikt, i.p.v.
teekeningen, om woorden te schrijven. De Phoeniciërs
kozen hieruit twee en twintig letters. Hoewel deze
letters slechts bestonden uit medeklinkers, kan men
toch van een alphabet spreken. De Grieken ontwikkel-
den verder het a. Zij spraken van Phoenicische letters
en de Kretensers beweerden, dat zij het a. hadden
uitgevonden, maar dat de Phoeniciërs het hadden
vereenvoudigd en verbreid. Wat eens het oudste
alphabet-document werd genoemd, is een inscriptie
op een steen, de Moabite, welke in het Louvre wordt
bewaard. De Moabite -steen bevat een verslag van den
oorlog tusschen Mesja, den koning der Moabieten,
en de Israëlieten onder Jehoram of Joram. De dateering
van dezen steen valt tusschen 896 en 884 v. Chr. en
hij bevat tal van letters, welke gelijken op die van het
Grieksche alphabet. Maar op de tegels, welke men in
den jongsten tijd op Kreta heeft opgegraven, heeft
men letters aangetroffen, die volkomen overeenstem-
men met den Eur. lettervorm en gedateerd zijn tus-
schen 1600 en 1200 v. Chr. De Grieken, die een fijner
gevoel bezaten voor de uitdrukking van de gedachten
door middel van het schrift dan de Phoeniciërs,
verrijkten het alphabet met klinkers. Tal van plaatse-
lijke alpha betten waren in gebruik, totdat aan het
einde van de vijfde eeuw v. Chr. het Ionische alphabet
algemeen werd aanvaard door Athene en de Helleen -
sche staten. Het bestond uit 24 letters; dit a. wordt
thans nog door de Grieken gebezigd. Door de koloni-
satie der Grieken en door de Romeinsche overwin-
ningen werd het al meer en meer verspreid. De Eur.
volkeren vervormden het Grieksche a. voor de Wester-
sche beschaving.
In het Oosten, tot in Centraal Azië, heeft het
Arameesch het a. verspreid. Wijl men de H. Schriften
moest gaan lezen, vormde men alphabetten naar
model van het alphabet, waarin de geloofsverkondigers
zelf de Schriften lazen. Het Slavisch, Armeensch,
Koptisch en (ten deele) Gotisch a. komen van het Gr.;
het oud-Hoogduitsch, het oud-Engelsch en het oud-
Ierscha. komen van het Lat. Die van het Grieksche a.
afgeleid werden, zijn juist gevormd, met gevoel
voor phonetische relaties en uitspraaknuances. Zij ,
51
Alphabet — Alphen
52
die het Latijnsche a. overnamen, hebben eeuwenlang
getracht dit aan hun taal aan te passen, want het
phonologisch systeem van hun talen was totaal
anders. Volgorde der letters heeft in veel talen geen
beginsel. Grieken en Phoeniciërs hadden ook een
> alphabetisch cijferstelsel. De naam a. komt het
eerst bij Tertullianus voor. > ABC muzikaal.
Lit. : K. Faulmann, Das Buch der Schrift (*1880);
J. Vendryès, Le langage f1921) ; Kurt Sethe, Der Ur-
sprung des Alphabets (1926); W. Romaine Paterson, How
Man Learned His letters (Óur Wonderful World, blz.
1641—1647). Ronner/Weijnen .
Het Latijnsche alphabet. Latium ontving zijn al-
phabet ca. 600 v. Chr. van de Grieksche kolonies
Cyme en Napels in Campanië; de oudste Latijnsche
inschriften (oe eeuw v. Chr.) bieden dan ook een
zuiver oud-Grieksch letterbeeld. Afzijdig gebleven
van de latere ontwikkeling der Grieksche alphabetten,
onderscheidde zich het Lat. a. vooreerst door het
conservatieve gebruik der letters H, F en Q, welke
in het Gr. a. vervielen, terwijl het aan het letterteeken
C (waarvan de oorspronkelijke Grieksche klankwaarde,
nl. G, alleen in eigennamen als Caius behouden bleef)
de klankwaarde van K gaf, welk laatste letterteeken
daardoor overbodig werd. In de le eeuw v. Chr. krijgt
het Lat. a. op inscripties de symmetrie, kracht en
schoonheid, die het tot een spiegelbeeld der ,,maiestas
populi Romani” en tot een navolgenswaardig voor-
beeld voor latere eeuwen maken. Aanvankelijk bleef
het Lat. a. beperkt tot het uitgebreide Lat. taal-
gebied, dat in het Oosten ongeveer begrensd werd
doodde Adriatische Zee en de Cyrenaïca. In de 3e eeuw
n. Chr. werd uit het Lat. a. het Gerraaansche runen-
schrift gevormd. Alvorens de Germaansche en andere
talen het Lat. a. aanvaardden, had dit in de verspreide
kloostergemeenschappen verschillende gedaanten van
cursief schrift aangenomen; men doet beter, hier van
„schriftprovincies” dan van „nationale schriften” te
spreken. De voornaamste zijn: Langobardisch schrift
(of littera Beneventana), West-Gotisch schr. (littera
Toletana), Iersch schr. (scriptura Scottica), Mero-
vingisch, Angelsaksisch schrift, enz. In deze schriften
had de minuscula definitief de majuscula verdrongen.
In den tijd van alleenheerschappij der Latijnsche taal,
toen volkstalen nog geen beteekenis hadden, noch als
nationaal distinctief konden dienst doen, werd vaak
de schriftsoort of modus scribendi tot zulk een distinc-
tief gemaakt. Intusschen is het een van de dwalingen
der Romantiek geweest, in deze schriftsoorten
origineele scheppingen der Germaansche „naties”
te zien. Een doelbewuste calligraphische hervorming
was ca. 800 n. Chr. uitgegaan van het St. Martinus-
klooster te Tours onder > Alcuinus; het daaruit
voortgekomen en tot de 12e eeuw steeds meer vervol-
maakte Karolingische minusculaschrift werd na de
periode van het zgn. Gotische schrift door de Renais-
sance en de Humanisten voor goed overheerschend
in Europa, in de boekdrukkunst als Latijnsche
„antiqua . Door deze antiqua werd het Gotische
schrift in Engeland (18e eeuw) en Denemarken (19e
eeuw) geheel, in Duitschland ten deele verdrongen;
daar houdt het Gotische alphabet nog slechts stand
voor meer volkstümliche literatuur en op nationale
sentimentsgronden, ofschoon (evenals de Gotische
bouwstijl) dit alphabet een halve eeuw eer in N. Frank-
rijk dan in Duitschland tot ontwikkeling kwam.
Het Latijnsche a. schijnt, als symbool van de
universaliteit der Romeinsche cultuur, voorbestemd
den ganschen aardbol te beheerschen; geen enkel
ander alphabet komt hiervoor in aanmerking. De
pogingen, welke reeds voor drie eeuwen door Portu-
geesche en daarna o.a. door Hollandsche missiona-
rissen werden gedaan, in Oost-Azië het Lat. a. in te
voeren, worden thans vooral door Japansche intellec-
tueelen hervat. De Sovjet-Unie werkt in dezelfde
richting. Sinds Nov. 1928 is het Lat. a. officieel in de
Turksche Republiek ingevoerd, sinds Maart 1929
verving het ook het Arabische schrift in Albanië.
Lit.: Arthur Mentz, Geachichte der griechisoh-
römischen Schrift (met ruime literatuuropgave, Leipzig
1920). Cuypers.
Alphabet (muzikaal), > A B C muzikaal.
Alphabetisch cijferstelsel, een cijferstelsel,
waarin de letters van het alphabet als cijfers worden
gebruikt. Werd o.a. gebruikt door de Grieken, die de
getallen 1 .... 9, 10, 20 .. . 100, 200 . . . 900 door
de letters a, /?, enz., aangevuld met enkele Phoenici-
sche letters, voorstelden. Dijksterhuis.
Alpha- Intelligent ie -test, > Test.
Alphanus van Saierno , ■> Alfano I.
Alpha privans (Lat. = beroovende alpha of
alp ha privativu m). Gr. vóórsyllabe a (voor
klinker : an) in de beteekenis: niet, zonder, on-, bijv.
amorph, asymmetrie, atheïst, atoom. Weijnen.
Alpharts Tod, > Albharts Tod.
Alphastralen (natuurkunde) bestaan uit
dubbel positief geladen heliumkernen, die met zeer
groote snelheid (van 14 000 tot 23 000 km per sec)
voortvliegen. Op een daartoe geprepareerd scherm
opgevangen veroorzaken a. kleine flikkeringen ten
gevolge van de botsingen der heliumkernen tegen het
scherm. Deze proef was de eerste, waarbij de werking
van afzonderlijke atomen werd waargenomen. Over
ontstaan enz. der a., > Radioactiviteit. In de genees-
kunde worden zij zeer zelden en alleen voor zeer opper-
vlakkige huidaandoeningen toegepast. Bij de meeste
geneeskundige behandelingen met radio -actieve stoffen
worden zij door filters van vaste stof teruggehouden.
Alphen c.a., 1° gem. in N. Brabant, Z.W. van
Tilburg; 2 612 inw.; 2 598 Kath., 14 Prot.; opp.
5 531 ha; omvat de kerkdorpen Alphen en Riel. Land-
en tuinbouw, leer- en schoenindustrie. Toren uit de
16e eeuw bij de nieuwe Kath. kerk; urnenvelden bloot-
gelegd. v. VeÜhoven.
2° Gem. inGelderland, > Appeltern.
Alphen, 1° Antonius van, vooraanstaand
geestelijke, * 16 Mei 1748 te Boxtel, f 1 Mei 1831,
priester gewijd ’73, licentiaat in de theologie en lector
aan het college van Driutius te Leuven ’74, kapelaan
te Boxtel ’77, idem te Schijndel *82, pastoor te Schijn -
del vanaf *87 tot zijn dood, 1782— ’90 vice-vicaris,
1790 — 1831 apostolisch vicaris van het oud-bisdom
Den Bosch.
v. A. richt in 1798 een groot-seminarie op, een
daad, mogelijk door de nieuwe grondwet, noodzake-
lijk door de opheffing van de Universiteit van Leuven.
Al weigert de vicaris persoonlijk zitting te nemen in
de commissie, die op last van Lod. Napoleon een
nieuwe kerkelijke indeeling liad te ontwerpen, hij ziet
in deze commissie, bijna uitsluitend uit priesters be-
staande, een niet te versmaden middel om de rechten
van de Kerk te handhaven. Beslist afwijzend staat
v. A. tegenover elke poging van staatswege om zich
met de interne aangelegenheden van de Kerk te be-
moeien; zijn houding tegenover Napoleon is hiervan
een zeer duidelijk bewijs.
53
Alphen aan den Rijn— Alpheüs
54
Nauwelijks was Brabant bij Frankrijk ingelijfd of
de keizer deed den vicaris gevangen nemen (14 April
1810) en hem wegvoeren naar het kasteel van Vincennes
te Parijs. Aanleiding tot deze gewelddaad was het
feit, dat v. A. geweigerd had goed te keuren, dat aan
een priester namens Napoleon bevel was gegeven voor
Z. M. in het openbaar te bidden zonder voorkennis
van den vicaris; bovendien had v. A. zeer duidelijk
’s keizers houding in zake zijn voorgenomen huwelijk
afgekeurd. Als oorzaak van de ontvoering moet be-
schouwd worden de onverzettelijkheid van v. A.
Zoo iemand zou N.’s plannen op kerkelijk gebied
in ons land te zeer belemmeren. Inderdaad is eenige
dagen na de ontvoering van den vicaris de nieuwe
kerkelijke indeeling vanwege den keizer gepubliceerd.
Als de paus weigert den door Napoleon benoemden
bisschop (M. F. v. d. Camp) te erkennen, tracht de
keizer v. A. zelf over te halen van zijn rechten afstand
te doen. Hiertoe werd de kerkvoogd 21 Dec. 1810 naar
Mechelen en Antwerpen vervoerd, v. A. handhaafde
zijn standpunt: hij gehoorzaamt alleen den paus. Van
9 Maart 1811 tot 11 April ’14 zucht de vicaris opnieuw
in de gevangenis van Vincennes. 24 April 1814 haalt
Schijndel hem plechtig in. v. A. blijft steeds zeer voor-
zichtig, als het geldt de wereldlijke overheid. Nooit
heeft hij eenige geldelijke toelage — mogelijk krachtens
de grondwet van 1814 — willen aannemen, zelfs toen
de paus liet weten, dat Z. H. er geen bezwaar tegen
had. In 1815 stichtte v. A. een klein-seminarie (Beek-
vliet), dat van 1825 tot ’29 gesloten was in verband
met de opening van het Collegium Philosophicum te
Leuven.
Toen Willem I de dwangmaatregelen tegen de
seminariën beloofde in te trekken en het concordaat
van 1827 tot stand was gekomen, prees de vicaris
den koning zeer en is hij Z. M. persoonlijk gaan be-
danken.
5 Mei 1831 is v. A. te Schijndel begraven. In vele
opzichten is zijn leven in overeenstemming met zijn
devies geweest : „Per cruces trophaea”, een kruis-
triomf.
L i t. : Albers, Geschiedenis van het Herstel der Hiër-
archie in de Nederlanden (I 1903) ; Dr. C. F. X. Smits,
Antonius van Alphen (Nieuw Ned. Biogr. Woordenb.,
I 1911, 81-83) ; F. Franssen, De Troebelen in het
Bossche Vicariaat tijdens de overheersching van Na-
poleon I (Bossche Bijdragen I en II 1917 — 19).
rj de Ilaas.
2° Hiëronymus van, Ned. dichter, deed
zijn rechtskundige studiën te Leiden en Utrecht. * 1746»
f 1803. Voorspoedige loopbaan; in 1793 werd hij
benoemd tot thesaurier-generaal der Unie. Na zijn
studententijd ontwikkelde hij zich in overtuigd
hervormd Christelijke richting. Tegenstander van de
Verlichting (Aufklarung). Zijn zoo bekend gebleven
„Kleine gedigten voor kinderen” zijn niettemin
volkomen naar den verstandelijken smaak des tijds.
Behalve van o.a. deze stichtelijke paedagogische poëzie,
is hij een der eerste Ned. dichters van natuurpoëzie, die
bij hem wederom stichtelijk van strekking is. Ook op
het gebied der letterkundige aesthetica leverde hij
nieuw en baanbrekend werk door zijn zeer zelfstandige
bewerking van de Hoogduitsche verhandeling van
F. J. Riedel, de „Theorie der Schoone Kunsten en
Wetenschappen”.
Werken: Riedel’s Theorie der Schoone Kunsten
en Wetenschappen (2 dln. 1780); Kleine gedigten voor
kinderen (1782) ; Dichtwerken, verzameld en voorzien
van een levensbericht door Nepveu (1871). Lit. .
van Alphen’s kindergedichtjes (1908) ; Moj. A. C. S. de
Koe, van Alphen’s litterair-aesthetische theorieën (1910).
A. Sassen.
Alphen aun den Rijn, gem. in de prov. Z.
Holland; aan den Ouden Rijn, ± 10 km ten O. van
Leiden. Aantal inw. 17 652 (1931), waarvan 60%
Ned. Herv., 21% Kath., 20% Geref. Opp. 6 045 ha,
rivierkleistrooken langs den OudenRijn, overigens veen.
Bijna alle grond voor weiland in gebruik: zuivel-
bereiding, kaashandel heeft zekere beteekenis. Eenige
tuinbouw onder invloed van Boskoop en Hazerswoude.
Industrie (o.a. steen- en pannenbakkerijen) en handel
worden bevorderd door ligging aan waterwegkruising
(Oude Rijn en Gouwe-Aar), verkeers- en spoorwegen.
A. werd hierdoor ook een secundair cultureel centrum:
kantongerecht, Chr. H.B.S., Mulo-scholen, een Chr.
inrichting voor onverzorgde kinderen. Ten N. van A.
ligt het dorp Oudshoorn, ten N.O. het dorp Aar -
landerveen, ten O. de buurten Gouwsche Sluis en
Lage Zijde. A. en Aarlanderveen zijn parochie -dorpen.
1425 overwinning van Jacoba van Beieren op de Ka-
beljauwschen. Waarsch. is A. al een oude Rom.
nederzetting, het Albinium van de Peutinger kaart.
Haanappel.
Alphcsiboea (Gr. ra y t h.), 1° gemalin
van Phoenix, moeder van Adonis; 2° gema-
lin van Alcraaeon; 3° dochter van
Bias, gemalin van Pelias; 4° Aziatische n y m p h bij
den Tigris, moeder van Medus.
Alpheüs (ant. ge o gr.), de belangrijkste
rivier van de Peloponnesus, stroomde langs
Olympia. In de myth. is A. de stroomgod, die Arte-
mis met zijn liefde achtervolgde tot het in de haven
van Syracuse gelegen eiland Ortygia, waar zij een tem-
pel had. Inde plaats van Artemis treedt in de mythe
ook de bronnymph Arcthusa. Of A. is de jager, die de
jageres Arethusa achtervolgde. Zij vluchtte naar
Ortygia, werd daar een bronnymph ; A. werd een rivier ,
die, van de Peloponnesus onder de zee doorstroomepd,
zich met de bron vereenigde. Davids.
Alpheüs, 1° vader van den apostel Mattheus;
2° vader van Jacobus den Minderen en echtgenoot van
Maria, een der vrome vrouwen, die met de H. Maagd
onder het kruis stond en een zuster der H. Maagd
wordt genoemd ; A. wordt ook Cleophas genaamd
(Joh. 19.25).
55
Alphonse — Alpinisme
56
Alphonse, baron d’, intendant voor b innen -
landsche zaken tijdens de inlijving van ons land bij
Frankrijk (1810 — 1813). Een der verdienstelijkste Fr.
ambtenaren. Met zijn mede -intendant Gogel (v. finan-
ciën) voornaamste autoriteit onder gouverneur -gene-
raal Lebrun. Behalve aan zijn beleidvol en humaan op-
treden in een zeer delicate positie, ontleent hij zijn
beteekenis aan zijn A p e r $ u sur la Hollande,
een uitvoerig rapport aan de keizerlijke regeering te
Parijs omtrent de toestanden hier te lande, dat voor
de kennis van het toenmalige Ned. van groot belang
is. Verbeme.
Alphonsinisehe tafels. Door A 1 p h o n s X,
koning van Castilië, werd in 1240 de heruitgaaf be-
volen van de astronomische tafels van Ptolemaeus
(-> Almagest). Tengevolge van de praecessie waren
de plaatsen van de sterren in diens catalogus verou-
derd. Christenen, Joden en Mooren werkten mee aan
deze uitgaaf, die in 1262 verscheen. Ze bevatte ster-
tafels, planetentafels, maantafels. Ook lengten en
breedten van verschillende plaatsen. Een groot aan-
deel in het werk had de rabbijn van Toledo, Isaac
Raben Sid. Bruna.
Alphonsus, ook > Alfons(us).
Alphonsus de Espinar , Minderbroeder. Kwam
in 1602 met een groep medebroeders op Haïti, waar
hij een klooster stichtte. Na zijn terugkeer in Spanje
nam hij deel aan de officieele verhandelingen over de
gedragslijn jegens de Indianen in de missie. Hij was
niet voor algehecle vrijheid noch ook voor totale
onderwerping voor de kolonisten.
L i t. : Lemmens, Geschichte Franzisk. Miss. (197) ;
Archivo Ibero Americ. (1 18 1923, 405 — 411). v. d. Èorne.
Alphonsus d’Orozco, Zalige, Augustijn, in-
getreden en geprofest onder het prioraat van den H.
Thomas van Villanova te Salamanca; muntte uit door
zielenijver en godsvrucht tot het H. Lijden en tot de
H. Maagd. Hofprediker, eerst van Karei V, later van
Philips II, die hem zijn bijzonder vertrouwen schonk;
schrijver van een menigte deels oratorische, deels
ascetische werken. * 1600 te Oropesa, f 1691 te Ma-
drid. Zalig verklaard 1882. Feestdag 19 Sept.
Werken: Opera ven. servi Dei Ildefonsi ab Orozco
(7 dln. Madrid 1736). — L i t. : Tom&s Cdmera O.E.S.A.,
Vida y escritos del Beato Alonso de Orozco (Valladolid
1882 ; Duitsche vert. te Würzburg 1885). Claesen.
Alphonsus Lupus, groot kanselredenaar in
Spanje en Italië. * ± 1617 te Medina Sidonia (bij
Cadiz), f 15 Oct. 1593 te Barcelona. Hij werd min-
derbroeder ; wegens zijn onverschrokken prediking
moest hij uit Spanje naar Italië uitwijken, waar hij
naar de Kapucijnen overging. Door zijn apost. arbeid
droeg hij zeer bij tot den bloei dezer nieuwe orde.
Placidus.
Alphonsus van Madrid, Franciscaan, gees-
telijk schrijver in de eerste helft der 16e eeuw in
Spanje, vooral bekend door zijn El Arte de servi r a
Dios, door de H. Teresia in haar Leven geprezen als
een uitmuntende gids bij de beoefening der deugd.
Het werd in het Ned. vertaald door J. Farzijn O.F.M.
en sinds 1602 minstens vijf maal uitgegeven als Conste
om Godt oprechtelyck te dienen. Nieuwe Spaansche
uitgave door J. Sala (Valencia 1903) en door M. Mir,
Escritores Misticos Espanoles (1, 588—634). Alphonsus
schreef verder Overwegingen voor de Goede Week
en gaf zonder naam te Burgos en Toledo in 1523 en
1624 uit: Arte de bien confesar (Kunst om goed te
biechten )* Brandsma.
Alpine gletsjer, » Gletsjer.
Alpine regio of alpine zone is in de planten -
geographie dat gedeelte op de bergen, dat boven de
boomgrens gelegen is. Een gedeelte van de a. is de
nivale zóne, nl. boven de sneeuwgrens.
Alpine Triasformatie, > Triasformatie.
Alpine type, > Europa, bevolking.
Alpini (A 1 p i n u s), P r o s p e r, Ital. medicus
en botanicus. * 1653 te Marostica bij Venetië, f 1617
te Padua. Na zijn studie te Padua ging hij naar Egypte
en werd in 1684 geneesheer bij de vloot van Andreas
Doria; later was hij hoogleeraar in de plantkunde te
Padua. Naar hem wordt van de familie der Zingibe-
raceeën het geslacht Alpinia genoemd.
Werken: De plantis Egypti (1592) ; De plantis
exoticis, opnieuw uitgegeven door zijn zoon (Venetië
1627) ; Historia naturalis Egypti (Leiden 1735) ; als
medicus heeft hij geschreven De medicina Aegyptiorum
(1591) ; De praesagienda vita et morte aegrotantium
(Padua 1601, Leiden 1710) ; De medicina methodica
(1611) ; Opera posthuma (Leiden 1732). Bonman.
Alpinia, fam. Zingiberaceeën, komt voor in
Z.O. Azië en Australië. De wortelstok van de roode
variëteit van a. galanga (langkoewas merah) wordt
op de Soenda-eilanden gebruikt als geneesmiddel
(Rhizoma Galangae), evenals de zaden.
Alpinisme (zie plaat), het maken van bergtoch-
ten en het doen van onderzoekingen in de Alpen uit
sportief of wetenschappelijk oogpunt. Voornaamste
oorzaken van de belangstelling in de Alpen: 1° de zucht
naar ontspanning en de training van het lichaam ; 2° de
lust om de kennis van en de liefde voor de natuur te
ontwikkelen; 3° het maken van een diepere studie
van schilderkunst en literatuur; 4° het beoefenen van
vele takken van wetenschap, zooals geologie, botanie
en folklore. Tot in het begin van de 18e eeuw bleef
de kennis van de Alpen beperkt tot een zeer opper-
vlakkige wetenschap, omdat de menschen voor de
bergen met hun onbereikbare toppen en gevaarlijke
hellingen te veel angst hadden. De pioniers op dit
gebied zijn maar zeer gering in aantal; hiertoe rekent
men in de eerste plaats den Italiaanschen dichter
P e t r a r c a, die in 1336 den Mont Ventoux besteeg;
in 1492 volgde Anton de Ville, een zeer
bekend bergklimmer uit de omgeving van Grenoble,
die aldaar den Mont Aiguille beklom. Leonardo
da Vinei en keizer Maximiliaan I worden
er mede toe gerekend. In de tweede helft van de 16e
eeuw traden de natuurkundige G e s n e r uit Zürich
en de geestelijke Josias Simler, eveneens
uit die stad, op den voorgrond. Uit de 19e eeuw is
als uitnemend bergklimmer bekend de latere paus
Pius XL De groote belangstelling voor de Alpen,
vooral uit een toeristisch oogpunt, begon eerst na
1760 te groeien. Vooral Zwitserland trok een groot
deel van deze toeristen tot zich, hoewel men die reizen
nog niet mag vergelijken met de tegenwoordige berg-
tochten. De bestijging van den Mont Blanc in 1787
door De S a u s s u r e gaf den eigenlijken stoot
tot deze tochten. In 1800 volgde de Gr. Glockner en
daarna in de komende jaren achtereenvolgens de
Ortler (1804), de Jungfrau (1811), de Finsteraarhom
(1812), de Zugspitze (1820) en de Gr. Venediger (1841).
Het ontdekken der Alpen gaf eenigszins het idee van
wetenschappelijke onderzoekingen, welk idee echter
ophield te bestaan, zoodra een grooter aantal menschen
kon profiteeren van de gedane ontdekkingen. Hierdoor
ontstond toerisme op grooter schaal, met als gevolg
57
Alpinum— Alsace-Boss u
58
het in bezit nemen van bijna de geheele Alpenwereld
en de overgang van wetenschappelijk toerisme naar
sporttoerisme. Twee groote verschillen traden onmid-
dellijk naar voren. De bergtochten, tot nu toe enkel
gemaakt onder leiding van bekwame gidsen, werden
zonder deze hulp ondernomen ; ook werden clubs en
vereenigingen opgericht, die den leden met raad en
daad ter zijde stonden en waardoor er een begin werd
gemaakt met de verbetering van den toestand der
wegen, de hotels en de verkeersmiddelen, terwijl het
gidsenwezen beter werd georganiseerd.
Clubs. De eerste werd in 1857 te Londen opgericht
en kreeg den naam van Alpine Club. De beroemdste
tochten door haar leden ondernomen zijn de bestijgingen
van de Monte Rosa -groep (Dufourspitze) en den Matter-
hom door Whymper in 1865. Weldra werden meerdere
vereenigingen opgericht, o.a. de Oesterreichische
Alpenverein (19 Nov. 1862) te Weenen. Daarna in
1869 te München de Deutsche Alpenverein, welke
beide vereenigingen in 1873 een fusie aangingen en
heden nog bestaan onder den naam Deutscher imd
Oesterreichischer Alpenverein. De Italiaansche Alpen-
club werd in 1863 in het leven geroepen, de Zwitsersche
in hetzelfde jaar; in 1874 volgde de Fransche Alpenclub,
maar het duurde tot 1902 voordat in ons land de
Ned. Alpenvereeniging tot stand kwam. > Alpenclubs.
Het tweede feit van beteekenis was het ontstaan
van a. in den winter, kortweg wintersport genoemd.
De groote voordeelen van deze sport in de wintermaan-
den zijn o.a. de reinheid der lucht (boven 2 000 m
leven practisch geen schadelijke bacteriën meer),
afname van luchtdruk, waardoor een veel makke lijker
ademhaling ontstaat (de barometer, die op zee -[-
762 mm aanwijst, geeft op 500 m hoogte nog 716 mm
aan, bij 1 000 m 671 mm en bij 1 500 m nog slechts
630 mm).
Door de sterkere bestraling der hoogere gebieden
(vele open vlakten) ontstaat grootere verdamping,
waardoor een verblijf in de wintersportplaatsen zich
kenmerkt door een kouden, maar drogen lucht-
toestand. Groote voordeelen zijn ook de stofvrije lucht
en vooral de windstilte. Bovendien heeft men van
November tot midden Januari nog de zgn. tempera-
tuurwisseling, d.w.z. toename van warmte bij stijging.
De voornaamste tak van wintersport, die beoefend
werd in Zwitserland, Duitschland, Oostenrijk (Tirol)
en Noorwegen, was het ski-loopen. Vooral de zgn.
Arlberg-methode (indeeling in klassen met een ski-
leeraar en geleidelijk moeiBjker wordende oefeningen)
heeft veel opgang gemaakt. Reeds voor honderden
jaren is in de meer N. landen de ski gebruikt voor het
verkeer bij hooge sneeuw; van een bepaald toerisme
of onderricht was toen echter nog geen sprake. Het
was in 1891 N a n s e n, die bij zijn tocht door
Groenland op de bruikbaarheid van de ski heeft
gewezen. In 1897 werden reeds tochten gemaakt,
waarbij passen op een hoogte van 3 000 m werden
overgetrokken. Verschillende Noorsche studenten
kwamen naar Duitschland om er les te geven in het
skiën. In 1927 is in Nederland de Ned. Skivereeniging
opgericht als onderafdeeling van den A.N.W.B.;
zij is de eerste vereeniging op dit gebied geweest en
werd later gevolgd door de Ned. Alpenvereeniging,
die zich ook met skisport ging bezig houden.
Door al die invloeden is deze tak van wintersport zoo-
danig tot bloei gekomen, dat tegenwoordig zelfs skitoch-
ten in Juni en Juli worden gehouden, zoodat men reeds
van zomer-skicursussen kan spreken. Een veel beoefen-
de tak van sport is ski-jöring, waarbij men
zich, staande op ski’s, door een paard laat voort-
trekken. De rodel- of Davoserschlitten
wordt zeer veel gebruikt uit amusementsoogpimt,
terwijl het houden van tailing-parties,
waarbij meerdere rodelsleden aan elkaar gebonden,
door paarden worden voortgetrokken, eveneens een
geliefkoosd vermaak vormt. Skeleton is een
methode van sleeën, sedert 1900 in gebruik, waarbij
men op den buik op de slede ligt; de bobslede,uit skele-
ton ontstaan, biedt plaats voor meerdere personen en
is voorzien van een rem en een stuur; voor bobsleeën,
dat niet van gevaar ontbloot is, heeft men een ervaren
en terzake kundige bemanning noodig. Ijshockey
en curling worden in Zwitserland veel beoefend.
Dit laatste heet in Tirol ook wel Eisschiessen, bestaat
uit het kegelen met zware, gepolitoerde granietsteenen
schijven van 16 tot 20 kg en is een ijssport van rustiger
aard. Wintersport doet men hoofdzakelijk in Januari
en Februari, ski-loopen ook nog in April en Mei. De
meeste skivereenigingen (22 landen) zijn tegenwoordig
aangesloten bij de Fédération Internationale de Ski
(F.I.S.), waarvan de zetel in Zweden is gevestigd.
L i t. : Georges Casella, L’Alpinisme ; J. Tyndall,
In de Alpen ; E. Whymper, Berg- und Gletscherfahrten ;
Purtscheller, Ueber Fels und Firn ; Ernst Enzensperger,
Bergsteigen ; Der Alpinismus und der Deutsche und
Oesterreichische Alpenverein (Berlijn 1909) ; Technik
des Bergsteigens (herausgegeben vom S.A.C. 1930) ;
Bilgeri, Ski Handbuch ; Dahinden, Die Skischule ;
H. Hoek, Der Ski und seine sportliche Benützung;
Jo8ef Isslinger, Führerloses Bergsteigen ; Mr. C. P. van
Hossein, Hoe leer ik sldloopen ? ; verschillende tijd-
schriften op wintersportgebied, zooals bijv. La Revue
du Ski. Rijnberk .
Alpinum, > Rotstuin.
Alpnach, dorp in het kanton Obwalden, 466 m
boven zee, 2 050 inw., meest Kath. Aan den Samer Aa,
dicht bij het Alpnacher meer (Z.W. arm van het
Vierwoudstedenmeer), station aan den Brünigspoor-
weg. Twee km verder N.waarts aan het meer het dorp
Alpnachstad, bootstation; beginpunt van den Pilatus-
spoorweg. Lips.
Alp Tekin, Turk, grondvester der Gasnawiden-
dynastie. Vestigde zich in 862 in Gasna (ten Z. van
Kaboel).
Alquifoux, > Galeniet.
Alruin, Mandragora officinarum L., overblijvende
plant uit het gebied der Middellandsche Zee, met dik-
ken, gevorkten wortel, groote, sterkriekende bladeren
in wortelrosetten en violette bloemen. Wordt gekweekt
om de narcotische eigenschappen. De op den mensch
gelijkende vorm prikkelde de volksverbeelding en
gaf aanleiding tot bijgeloovige praktijken: a. wordt
volksetymologisch ook mandragerskruid genoemd,
zou bloeien in den Kerstnacht en de zetel zijn van heil-
aanbrengende geesten. Fam. der nachtschaden.
Alrussische Centrale Vak ver c enig ings-
raad, > Centrale Vakvereenigingsraad van de Unie
der Sovjetrepublieken.
Als, een spookverschijning in de buurt van
Dendermonde, > Alven.
Alsace-Bossu , Thomas Philippus,
prins van Hénin-Liétard. In zijn jeugd graaf van
Beaumont. Krijgt van Karei II, koning van Spanje,
het ambt van provoost der kathedraal van Gent
(1696). Studeert te Keulen en te Rome. Als Sacr.
Theol. Dr. wordt hij in 1702 vic.-generaal van het
bisdom Gent. Na tot huisprelaat van den paus benoemd
59
Alsea — Alt
60
te zijn, wordt hij bisschop van Ieperen (1713).
19 Januari 1716 aartsbisschop van Mechelen, 29 No-
vember 1719 kardinaal. Hij was voorstander der
zuivere leer, van de orthodoxie en van de tucht in
zijn bisdom, dat bedreigd was door het Jansenisme.
In de moeilijke politieke toestanden van Oosten -
rijksche en later Fransche overheersching heeft hij
steeds de rol van vredebrenger vervuld en was bij
vriend en vijand gezien. Valvekens.
Alsea, stam der Indianen van N. Amerika;
N.W. Kustgebied; in den huidigen staat Oregon.
Al Secco, > Fresco, Secco.
Alsem, Artemisia, plantengeslacht, be-
staande uit kruiden of heesters met kleine, gele
bloempjes van de fam. der samengesteldbloemigen.
Ong. 280 soorten in de gematigde streken van het
N. halfrond, waar zij vooral op zandgronden en in
zoutsteppen voorkomen. In Amerika vormen ze de
wel bekende Artemisiasteppen. De a. Absinthium L.
of absinth -alsem is een vrij algemeen voorkomende
overblijvende plant, bekend om den onaangenamen
geur en bitteren smaak, waaruit de absinth, een wel
bekende bittere drank, bereid wordt. De A. vulgaris L.
of bijvoet is een zeer verspreid onkruid. Alsemtoppen,
de bloeiende toppen van Artemisia Absinthium, bevat-
ten vluchtige olie, waarin thujon en bitterstoffen
worden gebruikt voor absinthbereiding en in de
geneeskunde voor koortskruiden. Alsemkruid werd in
den heidenschen tijd bij lijkverbranding gebruikt,
sierde in den Christelijken tijd soms lijkbaar of graf.
Vandaar de Silezische naam: Grabekraut. In het
volksgeloof behoedt het tegen de nachtmerrie en geldt
het als zinnebeeld van smart. Het heet ook: Aals(t),
Als(t), Els(t).
L i t. : A. De Cock, Volkskunde (1909).
Alsemberg (prov. Brabant, arr. Brussel), gemeen-
te, gelegen op een heuvel bezijden het Zonienwoud.
1874 inw.; opp. 619 ha; landbouw. Had in de 12e
eeuw een O.L.V. kapel. Sophia, dochter der Heilige
Elisabeth, gehuwd met hertog Hendrik II van Brabant,
schonk een Romaansch-Byzantijnsch O.L.V. beeld,
waarvoor groote devotie ontstond. De kerk — monu-
mentaal en met belangrijke kunstschatten — werd
gebouwd van einde 14e tot einde 15e eeuw. Gerestau-
reerd 1863 — 1889. Kostschool van de Broeders van
O. L.V. van Genade. Portugeesch college (Jezuïeten).
Monographic door Bols.
Alsen, Deensch Oostzee -eiland door Alssund
en Alsföhrde van Sleeswijk gescheiden. Opp. 320 km 2 ,
26 602 inw. Vlak land met vruchtbare akkers, mooie
beukenbosschen, kleine meren. Hoofdstad Sonderburg;
ten O. ervan ligt Augustenburg.
Als ik Alexander niet was, zou ik
Diogencs willen zijn. Vlg. Diogenes Laërtius
VI 2. n. 6, 32 zou Alexander de Groote dit tot zijn
veldheeren hebben gezegd, toen zij zich verwonderden
over de achting, die hij Diogenes, den wijsgeer, betoon-
de. Plutarchus (bijv. Alexander 14) haalt steeds aan: Als
ik Alexander niet was , zou ik Diogenes zijn . Brouwer.
Alsium (a n t. g e o g r.), zeer oude stad in
Etrurië, teg. Palo. Etruskische graven. Havenstad
van het gebied van Caere. Later Rom. kolonie. Op
het einde der republieken in het begin van den keizer-
tijd aan het strand veel villa’s, waarvan resten gevon-
den zijn. Ook Pompeius had er een villa. Davids.
Alslechten, > Slechten.
Alsloot, Den ij s van, Zned. schilder van
landschappen, feesten en historische optochten;
tapijtpatronen. Zijn werken zijn niet talrijk. * ca. 1670
te Brussel, f ca. 1628; 1699 vrijmeester te Brussel,
sedert dat jaar hofschilder van Albert en Isabella.
L i t. : Th. Frimmcl, Bl&ttcr für Gcm&ldckundc (I, II).
Al Soefi, een Arab. astronoom, die de tafels van
Ptolemaeus (> Almagest) uit het Grieksch vertaalde
en de sterplaatsen voor praecessie corrigeerde. Hij deed
zelf goede bepalingen van de helderheid der sterren.
* 903, f 986. Leefde langen tijd aan het hof in Bagdad.
Alsophila, een boomvarengeslacht, waarvan
vooral de soort A. Australis, die tot 20 m hoog kan
worden, zeer verspreid is. De strooschubben van de
jonge bladeren worden in O. Indië verhandeld als een
bloedstelpend middel: Penghawar Djambie, vroeger
ook Agnus christi genoemd.
Alst, •> Alsem.
Alsted. Johann Heinrich, een veelzijdig,
maar weinig origineel Prot. geleerde. Zijn talrijke
werken bewegen zich op de meest uiteenloopende
gebieden. In 7 dln. gaf hij dan ook een in Fr. veel
verkochte encyclopaedie uit. * 1588 te Ballersbach
(hertogdom Nassau), f 1638 te Weiszenburg. Hij
doceerde philosophie en theologie. Op de Synode
van Dordrecht (1618) vertegenwoordigde hij de Kerk
van Nassau en onderteekende als Calvinist de veroor-
deeling van Arminius en de Remonstranten. Hij
verdedigde de dwaalleer van het 1000-jarig Rijk en
wees 1694 aan als het begin daarvan. Wachters .
Alsten, Noorsch eiland op 66° N. Opp. 170 km 2 ,
1 800 inw. Merkwaardig zijn de 800—1 000 m hooge
toppen der Syv Söstre. De hoogste is de Digerlind
in het Z., met aan den voet de kerk Alstahoug, waar
de dichter Peter Dass van 1689—1708 geestelijke was.
Alstonia, boomengeslacht met zeer licht hout
(kurkhout) van de fam. der maagdepalmachtigen in
tropisch Azië, maar waarvan een soort A. congensis
Engl. ook in tropisch Afrika en vooral in Belgisch
Kongo voorkomt. Uit de bittere schors van verschil-
lende soorten wordt een koortsverdrijvend genees-
middel getrokken.
Alstroemeria , plantengeslacht van de fam.
der narcisachtigen, met 50 soorten in Z. Amerika,
waarvan verschillende als sierplant gekweekt worden.
Alt, > Aloeta.
Alt (muziek), > Altstem.
Alt, 1° Franz, Oostenr. portret- en landschap-
schilder. * 16 Aug. 1821 en f 13 Febr. 1914 te Weenen.
Leerling van zijn vader Jacob A. Maakte studiereizen
in Tyrol, Italië, Midden en Zuid -Europa. Een vaardig
talent, meer gericht naar het teekenachtige en het
detail, geen bijzonder colorist. Ook in de aquarel
bleef hij meer de teekenaar. Vele van zijn talrijke
werken bevonden zich indertijd aan de hoven van 'Wee-
nen, Berlijn, St. Petersburg, Londen, Stuttgart, enz.
Het Museum te Weenen bezit van hem o.a. een
„Gezicht op het Canale Grande te Venetië” (1860).
2° Jacob, Oostenr. landschapschilder en litho-
graaf. *27 Sept. 1789 te Frankfort a. M., f30 Sept.
1872 te W r eenen. Studeerde eerst te Frankfort a. M.,
daarna sedert 1811 te Weenen (Academie). Maakte
studies in het Alpengebied, Boven-Italië (1828 en
1833) en het Donaugebied. Hij was vooral een voor-
treffelijk lithograaf, die door zijne nieuwere opvatting
en subtiele teekenwijze aan de steenteekenkunst in
Oostenrijk eene nieuwe richting gaf.
Werken : o.a. in het Museum te Weenen : Gezichten
op het eil. S. Giorgio Maggiore, Gargnano aan het Garda-
meer, enz. — L i t. : Meijer, Ktinetlerlex.
ALTAAR
Altaar van Pergamum, 3e eeuw voor Christus. Opgesteld^in het Deutsche Museum te Berlijn.
(Naar; de reconstructiejvan von Schram).
Ciborium Perugia, Ciborium Anagni,
(8e eeuw). Universiteit. (12e eeuw). Kathedraal.
Ciborium Mainz,
(18e eeuw). St. Ignatiuskerk.
Retabel Duitsch beeldhouwwerk (± 1200).
ALTAAR
Tafelaltaar (12e eeuw).
Bologna, S. Pietro Vecchio.
Tafelaltaar (1577).
Florence, S. Maria Novella.
Reliquiretabel (1525).
Essen, Munsterkerk.
Portatile (12e eeuw). (Vroeger Weenen) Welfenschat.
Portatile (12e eeuw). Paderborn, Franciscanenklooster.
61
Altaar
62
3° R u d o 1 f von, Oostenr. landschapschilder,
etser en lithograaf, broeder van Franz A. * 28 Aug.
1812 te Weenen, f 12 Maart 1906 aldaar. Leerling
van zijn vader, Jacob A. Vormde echter reeds vroeg
zichzelf, copieerde veel. 1826 kwam hij aan de Academie
te Weenen studeeren. Maakte vele aquarellen. Reisde
in Tirol, Stiermarken, Italië, Duitschland. Schilderde
hoofdzakelijk landschappen. Een vaardig talent en
een vlot teekenaar. Knap portrettist, die in Weenen
een zekere vermaardheid genoot. Vele van zijn
talrijke werken bevinden zich in het Hofmuseum en het
Stedelijk Museum te Weenen en in vele Oosten -
rijksche verzamelingen.
Lit. : L. Heoesi, Oesterr. Kunst im 19. Jahrh. (II,
186) ; Schaeffer, Wien (172).
4° Theodoor, Duitsch landschap- en stilleven-
schilder. * 28 Jan. 1846 te Döhlau bij Hof (Ober-
franken). Leerling van de Kunstgewerbeschule te
Neurenberg, werkte daarna op het atelier van Hermann
Anschütz te München. Vervolgens leerling van de
Academie te München. Het werk herinnert eenigszins
aan dat van zijn medeleerling te München, Wilhelm
Leibl. Werkte afwisselend te Adelshofen, Rothenburg
en vestigde zich daarna te Ansbach. Onder den invloed
van Leibl en de moderne Fr. schilderkunst ontwikkelde
hij zich tot een krachtig talent. Als één van zijn beste
werken is te noemen: In het atelier van Rudolf Hirth
(Nat. Gal., Berlijn).
Lit.: Kunst für alle (1903, 540; 1905, 308, 411.
de Stuers.
Altaar (zie platen), offerplaats ; verhevenheid ;
een gave daarop neergelegd, is daarmede Gode aange-
boden; de levende offergaven worden aldus bestemd
tot slachtoffer. Waar geen offer is, ontbreekt dus een a.
Aan Christus, die zich als slachtoffer voor de verlos-
sing der wereld heeft aangeboden, kon geen a. die
bestemming geven, wijl Hij reeds als slachtoffer ter
wereld is gekomen. Toch spreekt men symbolisch
van het altaar des Kruises, waaraan het offer werd
volbracht. Christus is Hoogepriester, Slachtoffer en
Altaar tegelijk. Het Christelijk a. kan dan ook al-
leen symbool zijn. Wijl wij (Ilebr. 3, 16) onze goede
werken door Christus aan God opdragen, is het a.
symbool van Christus, aldus S. Thomas (S. Th. I-II,
q*. CII, art. IV, ad 6). De liturgie bedient zich van
dit symbool bij de wijding der subdiakens, in de toe-
spraak daarbij steunend op Apoc. 8.6; ook bij de
ontblooting der altaren op Witten -Donderdag, waar-
onder de lijdenspsalm 21 wordt gebeden, wordt
het a. als beeld van Christus gedacht. In de St.
Pieter te Rome en in vele andere kerken heeft dan
de altaarwassching plaats, als eerherstel
voor de vernederingen den Heer aangedaan.
Geschiedenis. De Oudheid kende altaren
van velerlei vorm. Een verhooging van opeengehoopte
steenen of aardkluiten was voor het doel voldoende.
De Grieken en de Romeinen kenden in hun tempels
vierkante, veelhoekige, ronde of ovale a. , van een halven
tot 2 m hoog, veelal van steen, en soms met hoornen
of rolkussens, en met reliëfs versierd. Ook de Joden
kenden, buiten den tempel, dezelfde eenvoudige a.;
voor het tabernakel vervaardigde Moses, op Gods
bevel, vooreerst een blijvend brandoffer-a.,
5 el lang en breed, 3 hoog, van acacia-hout en met
bronzen platen bekleed. Aan de 4 hoeken waren hoor-
nen en van binnen was een bronzen rooster (Ex. 27.
1-8; 38. 1-7); vervolgens een a. voor reukwerk-
offers, geplaatst voor den voorhang, gelijksoortig
van vorm, maar slechts 1 el lang en breed, en 2 hoog,
en met goudblad overtrokken. Salomon bouwde een
tempel en voor dezen een bronzen brandoffer-a. van
20 el lang en breed (= 10 m) en 10 el hoog (= 6 m),
(2 Par. 4. 1). Na de terugkomst uit de ballingschap
bouwde Zorobabel een nieuw a. van steen (Esdr. 3.
2—6; Fl. Jos., Contra Apion. 1. 22). De oud-
christelijke a. waren denkelijk eenvoudige
tafels; in de catacomben ziet men ook den drievoet
afgebeeld. Niets is daarvan over. Bij voorkeur werd
op of bij een martelaarsgraf gecelebreerd. De arco-
solia hebben minder voor a. gediend dan wel gemeend
wordt, omdat ze meestal te laag zijn. Na den Kerkvrede
van Milaan (313) doet het vastea., reeds vroeger
in Syrië en Palestina bekend, zijn intrede. Van die
eerste a. is niets bewaard. Twijfelachtig als reliek
zijn ook de resten van het zgn. Petrus-a. in de S. Puden-
tiana en S. Jan van Lateranen. Het oudste a. — uit de
6e eeuw — bevindt zich te Bagnocavallo bij Ravenna;
het is van steen, massief, met nis en holte voor relieken.
Dit massieve type kwam later (9e, 10e eeuw)
meer in zwang. Het illustreert goed het woord van
S. Paulus, dat Christus de Rots is (1 Cor. 10. 4).
Sinds de 6e eeuw ving de Kerk ook aan steen voor te
schrijven als a. -materiaal. Nimmer w r erd echter het
tafeltype verdrongen. Aanvankelijk had dit uit
blad (mensa) met steunen (stipes) bestaand, slechts
één steun, waarvoor dikwijls een oud-heidensch a.
werd genomen. Het oudste bevindt zich in het museum
van Aix en is uit de 6e eeuw; het vertoont een ver-
dieping in de oppervlakte van het blad. Een dergelijk
type met één steun mag niet meer geconsacreerd
w r orden. Met de afmetingen van het a. nam op den
duur het aantal steunen toe, van 4 tot 8, en soms nog
een in het midden. Dit type kwam tijdens de Renais-
sance sterk tot ontwikkeling. De steunen kregen aller-
hande fantastische vormen (Rococo). IndeOoster-
sche Riten geldt nog uitsluitend het tafeltype.
Het grafaltaar bevat een holle ruimte onder
het a., de zgn. confessio, waaronder zich het heiligen-
graf bevindt. De ruimte werd door een opengewerkte
marmeren plaat, transenna, afgesloten, waarin dikwijls
een opening, fenestella, om gelegenheid te geven
devotievoorwerpen tot op het graf te laten neerdalen
(> Brandea). Soms bevond de confessio zich onmid-
dellijk onder het blad, soms diende die ruimte zelf
tot graf (reeds in de 8e en later in de 16e eeuw). Daaruit
is de sarcophaagvorm van de Rococo voortgekomen,
een massief a., toegepast óók als de relieken ontbraken.
Inden Latijnse hen ritus onderscheidt men:
altare fixum of immobile (onbeweegl.), als blad (mensa)
en steunen (stipes) van natuursteen vast aan elkaar,
en de steunen minstens op de vier hoeken met den
vasten grond vast zijn verbonden; altare mobile of
ortabile (beweegb., draagb.), dat een afzonderlijk
lad of steen is; en alt. quasi-fixum, een onderstel
in altaarvorm, waarop een alt. portabile kan worden
gelegd. Men onderscheidt ook: een hoog- of hoofd-
altaar (alt. majus, authenticum, capitaneum, enz.),
en bij- of zij-altaar (alt. minus, laterale). Het eerste
is in kathedrale, collegiale en kloosterkerken het a.
der conventsmis, in parochiekerken dat der openb.
parochiediensten. In het Oosten kent men slechts
quasi-vaste a., uitgez. in de Gr. en de Armenische
liturgie. Het draagbare a. is daar een blad van hout of
van steen, en in den Gr. ritus een gewijde doek met
ingenaaide relieken. .
Uitrusting, volgens voorschriften en gebrul-.
1. Heidensch altaar; Pompeji.
3. Tafel-altaar (13e eeuw) ; kasteel Tamarite al
Mar, Tarragona.
2. Massief altaar (6e eeuw); S. Petrus-basiliek,
Bagnocavallo.
4.Tafel-altaar(14e eeuw); voormalige kathedraal, Elne
(Z. Frankrijk).
5. Massief altaar (2e helft 12e eeuw) ; abdij-kerk
van S. Germain (Oise).
6. Tafel-altaar (13e eeuw) ; S. Maria Novella,
Florence.
7. Sarcophaag-altaar (18e eeuw); S. Ignatius-kerk,
Praag.
8. Massief altaar (13e eeuw) ; basiliek der H.H.
Vincentius en Anastasius, Rome.
65
Altaardoeken — Altaarstuk
66
ken. Voorschriften vindt men in den Codex J. C., de
authent. Decreten der Congr. der Riten, het Rom.
missaal en pontificaal, het ceremonieel der bisschop-
pen O Liturgische boeken en -> Liturgie, II. samen-
stellende deelen). Zij handelen veelal over de voor-
waarden om tot consecratie te kunnen overgaan,
minder over vorm en afmetingen. In te consacreeren
kerken moet minstens één vast a. zijn. Midden aan den
voorkant moet in het blad of in het onderstel een zgn.
graf met relieken van Heiligen zijn, gebruik, reeds in de
4e eeuw bekend, maar tot in het einde der M.E. nog
niet, als nu, essentieel noodzakelijk geacht voor de con-
secratie. In de 4 hoeken, op eenigen afstand van den
kant en in het midden, worden gewoonlijk in de mensa
kruisjes gebeiteld, ook wel een in het midden van het
front, d.i. op de plaatsen, die met het H. Chrisma ge-
zalfd worden. De maten moeten aan de practijk worden
ontleend (hoogte: 98—100 cm, br. tot aan het taber-
nakel: 60—65, lengte: minst. 160, en voor hoog-a.
200 cm). De boventrede (> Suppedaneum, predella)
is dikwijls in het midden van hout (br. 120—126 cm).
Vele a. hebben een achterbouw (retabel, superfron-
tale),soms zeer rijk versierd met schilder- of beeld-
houwwerk, wel aangebracht op beweegbare bladen,
die als deuren geopend kunnen worden (bij feesten)
of gesloten kunnen blijven (> Drieluik, Triptiek,
Vierluik, enz., „vleugel-a”). In deze retabels werden
af en toe ook relieken geborgen, ook wel het Allerh.
Sacrament zelf. Het hoofd-a. heeft volgens zeer oud
gebruik dikwijls ’n overhuiving (>Ciborium), rustend,
ofwel los op 4 kolommen, ofwel op 2 kolommen vóór
het a. en 2 consolen in den muur achter het a. Soms
ook is het vervangen door een hemel of baldakijn tegen
de retabel of den muur bevestigd, ook wel los neer-
hangend aan koorden of kettingen, aan het gewelf
bevestigd. Tusschen de kolommen hingen vaak gor-
dijnen (tetravelums), die opengeschoven konden wor-
den of gesloten. Het gebruik van dgl. gordijnen, ook
zonder ciborium, bestond in het O. reeds in de 4e
eeuw; vooral dat vóór het a. was van belang, tot
afscheiding der geloovigen van het a.
Op het a. worden 3 linnen doeken (altaardwalen,
mappa, tobalea) gelegd; de bovenste hangt af tot op
den grond, de andere bedekken slechts de mensa.
Na de consecr. wordt op deze een in was gedrenkte
linnen doek gelegd, chrismale, welke daar mag blijven
liggen. Boven de a.-dwalen wordt, buiten de diensten,
ter bescherming, een altaarkleed gelegd. Een kruis,
mét > corpus (crucifix), is vereischte, goed zichtbaar.
Zijn plaats is niet vóór het tabernakel (zoo dit aan-
wezig is), maar daarboven of erop; ook niet in den
expositietroon. Verder kandelaars, ter weerszijden,
liefst op een verhooging (kaarsenbank) , 6 voor hoofd-a. ;
voor zij-a. minstens twee. Electrisch licht mag de
kaarsen niet vervangen. Op feestdagen kan men
tusschen de kandelaars relieken uitstellen, ook beelden
van heiligen, vazen met bloemen of geurige kruiden
(niet op tabernakel of in expositietroon). Vóór het a.
wordt wel, ter opluistering, een antependium aange-
bracht: een doek in do kleur van het feest, of een
gebeeldhouwde plaat (het front der mensa moet zicht-
baar blijven). Tijdens de Mis worden op het a. > tabel-
len of canonborden geplaatst (waarop de voornaamste
gebeden), één aan den voet van het kruis, een ander
aan de zgn. Evangelie-zijde (rechts van het kruis),
het derde aan de Epistelzijde (links). Een verloren
gegaan gebruik, nl. het af lezen, onder de Mis, der
namen van levenden en dooden, deed ook verloren
gaan de > diptieken, de toevouwbare tafeltjes, waarop
die namen geschreven waren (11e eeuw). Het tabernakel,
dat het Allerh. Sacrament bevat, moet geplaatst
worden op het hoog-a. of op de meest passende plaats,
echter in kerken met > koorgebed (kathedr., colle-
giale en kloosterkerken) op een zij-a. of in een Sacram.
kapel. Op het tabernakel mogen slechts geplaatst
worden het kruis en de expositietroon.
Geprivilegieerd wordt een a. genoemd,
wanneer voor een afgestorvene een volle aflaat kan
worden verdiend door hem, die aan dit a. de H. Mis
opdraagt. Het moet zijn een a. fixum of quasi-
fixum. Het privilegie kan zijn voor altijd en voor alle
dagen, of voor beperkten tijd en zekere dagen. Het a.
moet een opschrift dragen. Het privilegie kan ook
persoonlijk zijn en aan geen a. gebonden. Het gebruik
van een a. portabile in strikten zin eischt een privi-
legie. Onder pausel ij k a. verstaat men een a.,
waarvan het gebruik alleen aan den paus toekomt, en
ieder ander een pauselijk indult behoeft (hoog-a. in
de S. Pieter, S. Paulus, S. Jan van Lateranen, S. Maria
Maggiore en S. Franciscus te Assisi). Alle a. moeten
geconsacreerd worden, ook de draagbare, > Kerk-
consecratie. Deze wijding gaat verloren bij aanmerke-
lijke beschadiging, scheiding van mensa en stipes
en onbevoegde opening van het graf of verlies der
relieken; > Exsecratie.
Etymologie: altare = alta ara (waarschijn-
lijk), hooge-, dus eereplaats. Gr.: trapeza = tafel, of
thusiastèrion (thusia = offer) = de Hebr. naam.
L i t. : A. Vingerhoets, Kerkelijke voorschriften (1917);
J. Braun S.J., Der christl. Altar (2 dln., München 1924) ;
Dom A. Beekman O.S.B., Het altaar (verschijnt 1934).
A. Beekman .
A. in de oudheid. In allerlei vormen en materiaal
vinden we a. bij Egyptenaren en bewoners van het
Tweestromenland. Kleine a. vindt men vaak bij de
Palestijnsche opgravingen. In het centrale heiligdom
der Joden zijn brandoffer-a. en wierookoffer -a. steeds
verschillend. Bij Grieken en Romeinen kent men kleine
en lage a., die in den tempel voor het godenbeeld
stonden, en groote a., waarop het brandoffer werd
gebracht en die meestal voor den ingang der tempels
stonden. Beroemde a. waren die van Samos, Olympia,
Delos en Syracuse. Het meest beroemde a. is dat van
Zeus te Pergamum, hetwelk wellicht als de ,, troon
van Satan” bij Johann. Apoc. 2. 13, vermeld staat;
was met overvloedig beeldhouwwerk versierd.
L i t. : Reisch, Altar, in Pauly’s Realenzyclop&die.
F . De Waele.
Altaardoeken, -dwalen, -kleedsteen, -tabellen
enz., > Altaar.
Altaarontblooting , -wassching, -wijding, > Al-
taar.
Altaarstuk is in de Christ. kunst de uitbeelding
van een gewijd onderwerp, op den muur achter het
altaar aangebracht, of meestal in een lijst op het altaar
geplaatst, of daarachter aan den wand opgehangen.
In de 11e eeuw werd dikwijls in plaats van een gebor-
duurd of geweven doek een blijvende opbouw op of
achter het altaar gezet, waarvan niet zelden het met
een fries en lijsten afgezet bovenstuk ruimte gaf voor
een schilderij, een reliëf of voor beelden. Was aan-
vankelijk deze structuur meest van metaal, niet zelden
met emailwerk versierd, in de 13e eeuw begon men
veelvuldig steen te gebruiken en in de 14e eeuw werd,
vooral in het steen -arme Noorden, het hout algemeen*
De voorkant dezer constructie wordt retabel geheeten.
II. 8
67
Altaarwacht — Altclarinet
68
De eigenlijke schilderdecoratie (in meer bijzonderen
zin het altaarstuk) begint niet voor de 12e eeuw
(S. Silvester in Capite te Rome, e.a.). Reeds vroeg
zijn altaarstukken in Westfalen (Soest) bekend. Met
het gebruik van hout kwam ook de drie- of vijfdeeling
van het altaarstuk in zwang, zoowel in Italië als in
Duitschland, waar ook tegen de 14e eeuw reeds hout-
snijwerk wordt aangetroffen. De retabel ontwikkelt
zich vooral in het laatste land tot bijzonderen rijkdom,
door versiering met wimpergen, fialen en kruis-
bloemen, door rijke beschildering van middenpaneel
en van de dichtslaande luiken, die niet zelden ook
van buiten nog schilderingen droegen. In de 15e eeuw
neemt het schilderij de heele retabel in beslag. Maar
in de Zuid-, West- en Nederduitsche scholen geraakt
terzelfder tijd het houtgesneden altaar tot hoogen
bloei, welke bloei tot ver in de 16e eeuw voortduurt.
In Nederland en van Nederlandsche meesters zijn vele
van deze geschilderde of houtgesneden altaarstukken
bekend. Een aan overdaad grenzende versiering ver-
toonen de altaarstukken der Spaansche laat -Gotiek
met hun zwaar gepolychromeerd houtsnijwerk. In de
stijlperiode van het Barok raken de houtgesneden
altaarstukken sterk op den achtergrond, om te vrijer
baan te laten afin het geschilderde en het steengehou-
wen a. In de vorige eeuw bracht de neo -Gotiek een
over het algemeen armtierige opleving van het hout-
gesneden a.
L i t.: J.Braun, Der christl.Altar (2dln.l924). Knipping .
Altaarwacht, diocesane vereeniging, die zich
ten doel stelt het Mishooren op werkdagen en de veel-
vuldige en dagelijksche H. Communie te bevorderen.
Haar gelijknamig orgaan verschijnt maandelijks als
bijlage van „S. S. Eucharistia” van de Paters van
Braldcenstein (Nijmegen).
Altaer geheimenissen. Leerdicht door Joost
van den Vondel, verschenen in 1645 „te Keulen in de
Nieuwe Druckerye”, naar de titelpagina vermeldt,
in werkelijkheid echter te Amsterdam uitgegeven,
hetzij door Abraham de Wees, hetzij door Blaeu.
Het dichtwerk is verdeeld in drie boeken: Offerspyze,
Offereere, Offerhande. De „geheimenissen” van het
H. Altaarsacrament worden ontvouwen, d.i. ver-
klaard door den Evangelist St. Jan, den aartsengel
Godvruchtigheid en den apostel Sint Paulus. Uitvoerig
wordt gewezen op de Oud-Testamentische voorafbeel-
dingen en voorzeggingen. De Kath. leer wordt ver-
dedigd met tal van argumenten, grootcndeels ontleend
aan de Disputationes van St. Bellarminus; de krachtige
poëtische betoogtrant wordt onderbroken door lyrische
fragmenten van groote schoonheid.
L i t.: W. Wilde S.J., Vondel's Altgeh. (Studiën dl.
44, 45 en 47); G. Brom, Vondel’s Altgeh. (Van onzen
Tijd jg. 6); id., Vondel’s Bekering (1907) ; B. H. Molken-
boer O.P., De Bronnen der Altgeh. (De Katholiek dl. 131
en 132); id.. Het Begrip van Vondel’s Altgeh. (Hande-
lingen van het 7e philologencongres, 1913) ; id., Outer-
geuren, Bloemlezing (1924) ; Jac. Zey S.J., Altaergeh.
(1924); A. van Delft, Altaergeheimenissen (1924);
P. Salsmans S.J., De Katholieke Vondel (Antw. 1929).
Asseïbergs .
Altai, gebergte aan de N.W. zijde van Midden-
Azië; ketens, die waaiervormig naar het W. en N.W.
geopend zijn en afwateren naar de Ob; opgebouwd
uit palaeozoïsche sedimenten, graniet en kristallijne
schisten. Hoogten tot 4 500 m, sterk vergletsjerd, vele
meren. Kolengebied van Koesnetz; ijzer, goud, zilver,
koper. Vele Russen.
L i t. : Fickeler, Physiogeogr. des A. (1925). Eeere.
Altaïr = & Aquilae, de helderste ster van het
sterrenbeeld A q u i 1 a (= de Adelaar). Helderheid
0,9 grootte-klassen; afstand 16 lichtjaren. A. is in Ned.
in de zomer- en herfstavonden zichtbaar.
Altaïscke Volleer enfj roep van de Oeral-
Altaïers in > Siberië.
Altaïturen, Oostelijke Turkengroep van de
Altaïers. > Siberië.
Altakoe, > Elthece.
Altamira-hol (35 km ten W. van Santander in
N. Spanje) (zie plaat) werd in het begin van het
jong-palaeolithicum door den oermensch bewoond.
Beroemde vindplaats van wapenen en gereedschappen
uit steen, been en hoorn. Vooral bekend om haar ge-
kleurde muurschilderingen uit de Aurignacenser- en
Magdalenienpcriode. De grot is 270 m lang. De beste
schilderingen bevinden zich in een soort zijhal aan het
het plafond. De voorgestelde dieren (bison, everzwijn,
hert, oeros, enz.) staande, loopende of ook liggend,
geven een goeden indruk van de natuur -observatie van
de makers. Deze kunst met haar zeker aan voelen van
beweging en verhoudingen is haast niet meer primitief
te noemen, veronderstelt veeleer een lange ontwikke-
ling van den mensch vóór 15 000 jaar. In 1868 werd
de opening vrijgemaakt, in 1879 ontdekte Sautusla
met zijn dochtertje Xonia de schilderijen.
L i t. : Cartailhac en Breuil, La Caverne d’A. (1906) ;
Obermaier,Las cuevas de A. ( 2 1929). Beekman) Knipping,
Altamura, stad in de prov. Bari (Zuid-Italië),
473 m boven zee, 27 000 inw. ; olijf, wijn.
Altamura, S a v c r i o, Ital. schilder van hist.
en bijbelsche onderwerpen en genretafereelen. * 1826
te Foggio, f 5 Jan. 1897 te Napels. Leerling van de
Academie te Napels. Won in 1847 den Prix de Rome.
Moest wegens deelname aan revolution. complotten
tegen de Bourbons uit Napels vluchten. Vestigde
zich te Florence. Maakte m 1862 studiereizen in
Frankrijk, Engeland en Duitschland. Vestigde zich te
Napels en werd leeraar aan de Academie aldaar.
Persoon lijk talent, knap teekenaar en goed colorist.
Schilder van een meer naturalistische richting.
Werken: o.a. in het Museo Civieo te Turijn,
de Acoademia di Belli Arti te Florence en in de Galleria
Colonna te Napels ; wandschilderingen in de kapel van
het Palazzo Reale te Napels. — L i t . : Meyer, Künstler-
lex.; Zeitschr. für bild. Kunst (XVI, 386). de Stuers.
Al tan boclak (vroeger Maimatsjin, plaats
aan de Noordzijde van Mongolië (50° N., 106° O.).
5 000 inw. Veel handel.
Altare, pas van, in de Ligurische Alpen
(N. Ital. 44° 15' N., 8° 16' O.), 460 m boven zee; grens
tusschen Alpen en Apennijnen.
Altarist, priester-beneficiant, die aan een kerk
is verbonden.
Alta Yera Paz , 1° departement in
O. Guatemala (M. Amer.), bewoond door de Keksji-
groep van Maja -Indianen, ± 80 000.
2° Een sterk geplooid M. Amer. gebergte, 2 500 m.
Altazimuth, > Universaalinstrument.
Altbunzlau (Tsjechisch Stara Boleslav), stad
in Tsjecho-Slowakije, aan de Elbe, ten N.Ó. van Praag
(60° 10' N., 14° 40' O.). 4 000 meest Tsjechisch
sprekende inw. In de nabijheid ijzerhoudende bronnen,
daardoor badplaats. Hier is de H. Wenzel, patroon-
heilige van Bohemen, gestorven.
Altclarinet, weinig in gebruik zijnde soort der
clarinetten; staat meestal in F-stemming, d.w.z.
klinkt een kwint lager dan zij genoteerd wordt.
Muurschilderingen uit de holen van Altamira en Font-de-gaume.
69
Altdorf — Altenkirchen
70
Altdorf, 1° hoofdplaats van het kanton
Uri in het dal van de Reusz. 468 m boven zee, 3 km
van het Vierwoudstedenmeer; electr. tram naar
Flüelen; aan de Gotthardspoorlijn. 4 200 inw., meest
Kath. Volgens de sage het tooneel van den Apfel-
schusz van Teil. Op de markt oude toren (waarsch.
door Alemannen gebouwd) met fresco’s; ervoor het
Tellmonument. Volksschauspielhaus waar ’s zomers
Schiller ’s Wilhelm Teil wordt opgevoerd; modder- en
mineraalbaden.
2° Stad bij Neurenberg, in het Saksisch regeerings-
district Mittelfranken. 3 000 inw. Lips.
Altdorfer , 1° A 1 b r e c h t, Z. Duitsch schilder,
houtsnijder, graveur en architect uit de le helft van
de 16e eeuw. Hoofdvertegenwoordiger van den Donau-
stijl, die moeilijk uit de historische
ontwikkeling te verklaren is. Weinig
werkend voor kerkelijke doeleinden
en weinig beïnvloed door schilders-
conventie, gaf A. zich vrij over aan
een naïeven volkschen lust tot het
curieuze. Hij durfde dan ook stout-
Monogram moedig uitgrijpen boven het vorm-
van Altdorfer. vermogen van zijn tijd. Zijn stukken
zijn zeer frisch en boeiend, maar
werken niet overtuigend, daar hij niet uitging van
de ruimte of het licht, maar van een onuitputte lijken
lust tot het curieuze detail. Slecht teekenaar, doch
uitmuntend colorist. * ca. 1480 te Regensburg, als
zoon van een schilder, f 1638 ald. als stadsarchitect
en raadslid.
Hoofdwerken: Slag bij Arbela (München);
kerkelijke stukken te Berlijn, München, Augsburg,
Neurenberg, Siena; Landschap (München). — L i t. :
M. Friedl&nder, A.A. (1891; ; id., A.A.’s Landschaft-
radierungen (1907). de Jager.
2° E r h a r d, broer van Albrecht A., als schilder
en architect werkzaam aan het hof te Schwerin van
1612 — 1661. Ook als houtsnijder bekend: houtsneden
voor den Lübecker Bijbel van 1534. Schilderingen zijn
ons van hem niet bewaard gebleven. Knipping .
Al tempera, > Tempera.
Altena, het gravenhuis, dat tot 1225 in
Berg (Rijnprovincie) heerschte, opgevolgd door dat
van Limburg.
Altena, Land van, landstreek in N. Br.,
tusschen Biesbosch en Bommelerwaard. Oudtijds een
deel van Teisterbant, werd het in de 11e eeuw een leen
van Kleef, sedert 1332 een deel van Holland; in 1814
pas werd het bij N. Br. gevoegd. De St. Elisabeths-
vloed (1421) was ook een ramp voor het L. v. A.;
van 1421 — 1461 lag het onbeschermd naar het W.;
toen werd aangelegd de dijk Woudrichem — Werken-
dam — Almkerk — Dussen — Drongelen. In 1640 een
groote overwinning op den Biesbosch, afgesloten
door den dijk Werkendam — Nieuwendijk — Vierbannen
— Hank — Dussen; nu nog de grens met den Biesbosch.
De klei is in gebruik als bouw- en grasland; de tuin-
bouw komt op. Overheerschend Prot. godsdienst;
langen tijd zeer geïsoleerd door de rivieren en vooral
door den Biesbosch. Door de autobus-verbindingen
beter toegankelijk; zich oriënteerend op Den Bosch;
door de brug over de Verlegde Maas bij Keizers veer op
Breda; verder een veer op Gorkum, Hardinxveld
en op den kop van Holland, naar Dordrecht. Van het
L. v. A. gaan veel arbeiders den Biesbosch in, werken
op de landbouw- en veeteeltbedrijven en in de grienden.
* Biesbosch. Het L. v. A. wacht op een goeden ver-
keersweg door den Biesbosch naar Dordrecht en op
een voetbrug over de Merwede bij Gorkum. > Altena -
heuvel. v. Velthoven.
Altena, Mar ia E. v a n R e g t e r e n, Holl.
schilderes. * 28 Dec. 1868 te Amsterdam. Leerlinge
van Geo Poggenbeek, daarna van de Amsterdamsche
Academie en van M. W. van der Valk. Schildert hoofd-
zakelijk stillevens. Werkt te Amsterdam.
L i t. : Plaschaert, Korte Gesch. der Holl. Schilder-
kunst.
Altena -heuvel, in het Land van Altena bij
Almkerk; op deze hoogte stond een kasteel, ± 1400
verwoest; nu nog een trap over.
Altenahr, dorp in de Rijnprovincie; regeerings-
district Coblenz; aan de Alir en aan de spoorlijn
Remagen— Adenau. 100 m boven de rivier de ruïnen
van het slot A. (10e eeuw); wijnbouw.
Altenberg , P e t e r, deknaam van R i c h a r d
Englander, Duitsch-Oostenrijksch schrijver van
korte, sterk-impressionnistische, naar taal en inhoud
nerveuze schetsen, met symbolistische bedoeling, en
die als hoofdthema de moderne, oververfijnde, deca-
dente atmosfeer van het vooroor logsche Weenen
behandelen. * 9 Maart 1869 te Weenen, f 8 Jan. 1919.
Werken: Wie ich es sehe (1896) ; Was der Tag
mir zutragt (1900) ; MSLrchen des Lebens (1908) ; Somme-
ring (1912) ; Vita ipsa (1918) ; Mein Lebensabend (1919) ;
Nachlasz (1925); Nachlese (1930). Zelfkeur:
Auswahl aus meinen Büchern (1908). — L i t. : E.
Friedell, Ecce Poeta (1912) ; Das A.-Buch (1922). Baur .
Altenburg, stad in O. Thüringen; 42 600 inw.,
overwegend Prot. Iets ten W. van het Pleiszedal door
een spoorlijn met Leipzig verbonden. Op een porphyr-
berg ligt het slot A., 1440 gebouwd, tot 1919 residentie
van de hertogen van Saksen A., sindsdien museum.
Textiel, metaal, conservenindustrie, speelkaarten -
fabricatie. Lips.
Altenburger godsdienstgesprek, Oct.
1568 — Maart 1569. Men wilde hier den strijd beslechten
tusschen de Synergisten, die de medewerking van den
mensch bij de rechtvaardigmaking bleven handhaven
(woordvoerder: Eber) en de Flacianen, d.i. aanhangers
van Flacius, die de strenge Luth. leer omtrent de
totale verdorvenheid van de mensche lijke natuur
voorstonden (woordvoerder: Wiegand). Zooals gewoon-
lijk bereikte men ook hier niets. Wachters.
Altengaard of Alten, havenstad in
Noorwegen, in de prov. Finmarken, 3 000 inw. Goede
haven, marktplaats voor Lapland, centrum van de
Kath. missie in Finmarken. Sedert 1844 is er een
meteorologisch station. De Altenfjord heeft
hooge strandterrassen. Aan de Z. punt ligt de Haldi
(923 m), station van Birkeland voor de observatie
van het Noorderlicht. De gemiddelde jaartemp. van het
opp. -water is 4 1 / 2 °, van de lucht 1°. In Juli kan de
temp. tot 37° stijgen. Aan het Noordeinde van de
fjord komt nog loofbosch voor, te Jupvik aan den
O. oever worden aardappelen verbouwd. Sneeuwgrens
op 1 000 m. fr. Stanislaus.
Altengrabow, groot oefenkamp van het Duitsche
Rijksleger in de provincie Saksen.
Altenhohenau, aan den lnn (Opper -Beieren).
Oudste Duitsche Dominicanessenklooster (1219). 1465
hervormd, 1803 opgeheven. 1923 door Duitsche
Dominicanessen van San José (Califomië) weer opge-
bouwd en bezet.
Lit. : A. Mitterwieser, Regesta des Frauenkl.
Altenh. Oberbayr. Archiv. (55 vlg.). Lambermond.
Altenkirchen, stad in het N.W. van het Wester-
71
Altenstetter — Alterneeren de v ersmaat
72
woud, Pruisisch regeeringsdistrict Coblenz; 3 560 inw.,
meest Prot. Bij A. overwonnen 4 Juni 1796 de
Franschen de Oostenrijkers. 20 Sept. bevochten de
Oostenrijkers de overwinning.
Altenstetter (Attemstetter), D a v i d,
Z. Duitsch emailleur en goudsmid, waarsch. maker
van de Oostenrijksche keizerskroon. Zijn meesterwerk,
het Pommersche Kunstschrijn (1602), werd ongeveer
in alle technieken uitgevoerd. * 1547 te Colmar,
f 1617 te Augsburg.
Alteratie (muziek), chromatische verhooging
of verlaging van één of meer tonen in een akkoord,
waardoor de tonale neiging of tendenz der harmonie
wordt beïnvloed.
Altcratie-tkeoric . Deze tracht het ontstaan
van stroomen in dierlijke weefsels bij prikkeling of
verwonding (> Bioëlectriciteit) te verklaren door
verandering der waterstof ionenconcentratie, tengevolge
van de vorming van zuren. De E. M. K. zou dan zijn:
RT bi Iis/Hb, waarbij Hs en Hb de H-ionenconcen-
tratie in de zure, resp. basische oplossing voorstellen,
T de absolute temperatuur, en R de gasconstante.
Chamuleau.
Alteratie van Amsterdam noemt men de
door de Calvinisten aldaar op 26 Mei 1578 te weeg
gebrachte verandering in de regeering. De stad was
sinds Febr. 1578 Staatsch, maar had een Katholiek
bestuur. Dit werd niet vertrouwd, in overleg met
Oranje af gezet en door Calvinisten vervangen.
Alter "ego (Lat.) = zijn andere ik. Volgens som-
migen op Zeno teruggaande definitie van „vriend”;
ook herhaaldelijk te lezen bij Cicero, Seneca. Ook
Aristoteles beschrijft den vriend als „een ander zelf”.
(Ethic. Nicom. IX, 4, 30).
Alternanthera, niet winterharde tuinplant met
fraai, kleurig blad, voor perken en randen.
Alternatie, in de t a a 1 k u n d e de regelmatige
verwisseling van klinkers of medeklinkers, ter aan-
duiding van morphologische verschillen (verbuigings-
en vervoegingsfuncties enz.). > Accent.
Alternatief, het afwisselingsdeel in sommige
instrumentale vormen, bijv. Rondo. In het a. worden
geen thema’s uit het le deel doorgewerkt.
Alternatieve verbintenis, die, welke ter
keuze van een der partijen staat (aldus het opschrift
boven de art. 1308 vlg. B.W.); bijv. de bevrachtings-
overeenkomst „op liggen of varen” (ter keuze van den
schuldeischer), de verbintenis van den vruchtgebruiker
om óf gelijke hoeveelheid, hoedanigheid en waarde
terug te geven, óf den prijs te betalen, waarop de zaken
geschat zijn (art. 804 B.W.), ter keuze van den vrucht-
gebruiker (schuldenaar). Ieder der prestaties is elk
voor zich voorwerp der verbintenis, doch door vervul-
ling van één prestatie gaat de verbintenis geheel
teniet; de verbintenis is echter ,, zuiver en eenvoudig”,
indien een der beloofde zaken geen voorwerp der
verbintenis kan uitmaken, of verloren gaat of door
toedoen van den schuldenaar niet meer kan geleverd
worden; de schuldenaar kan dan de waarde dier zaak
niet aanbieden, de schuldeischer niet vorderen. Heeft
echter de schuldeischer de keus, dan kan hij, als een
der zaken door toedoen van den schuldenaar verloren
is, óf de overgebleven zaak vorderen, óf de waarde
van die, welke verloren is gegaan. De keus behoort
aan den schuldenaar, als die niet uitdrukkelijk aan
den schuldeischer is toegestaan (art. 1309 B.W.).
Petit.
Deze regeling van de a. v. werd door het Ned.
B.W. aan C.C. Nap. ontleend, en geld dus ook in
België : B.W. art. 1189 — 1196.
Alternativo, afwisselend, beteekent o.a. in
oudere dansvormen dat de 2 deelen elk nog eens kunnen
gespeeld worden.
Alterneerende bladstand, •> Afwisselende
bladstand.
Altera eer ende functie der veranderlijken
Xj, x 2 , . . . . , x n is een geheele functie van x l5 x 2 ,
x n , waarvan de absolute waarde invariant is voor
permutatie van x 1? x 2 , . . . ., x n . De functie (x x — x 2 )
(x x — x 8 ) (xn-i — x n ) is de belangrijkste a. Elke
andere a. van x x , x 2 , . . . ., x n is te schrijven als het
produkt van deze laatste en een symmetrische functie
van Xj, x 2 , . . . ., Xn. Elke a. zelf is enkel en alleen
invariant voor de permutaties van de alterneerende
groep.
Lit. : E. Netto, Substitutionentheorie und ihre
Anwendungen auf die Algebra (1882). Verriest.
Alterneerende groep van den n-den graad is
de groep, welke alle even permutaties (-> trans-
positie) van n variabelen bevat. De a. van alle graden,
uitgezonderd van den 4en, zijn enkelvoudige gr. Een
algemeene algebr. vergelijking van den öen of hoogeren
graad is geen metacyclische verg., doordat de a. van
dezen graad enkelvoudig zijn, en hun orde niet wordt
aangegeven door een ondeelbaar getal.
Lit.: > Groep. Verriest.
Alterneerende persoonlijkheid, term,
gebruikt in de psychiatrie, voor een zeldzaam ver-
schijnsel bij hysterie. Het berust op een zich telkens
herhalende algeheele verandering in de persoonlijkheid,
welke omkeering door een hysterischen slaap wordt
ingeleid. Na korten of langen tijd treedt wederom
een slaaptoestand in, waaruit de patiënt in zijn
vroegeren toestand ontwaakt. Tijdens den eenen toe-
stand bestaat een amnesie voor den anderen.
Alterneerende reeks is een reeks, waarvan de
termen afwisselend positief en negatief zijn, conver-
geert als de absolute waarde der termen monotoon
tot nul afneemt. Breekt men de reeks bij een zekeren
term af, dan is de gemaakte fout, absoluut genomen,
kleiner dan de eerste niet gebruikte term, en heeft
hetzelfde teeken als deze.
Lit.: F. Schuh, Lessen over de hoogere algebra
(III 9 1926). Verriest .
Alterneerende versmaat (( Fr. altenter
= afwisselen) is die versmaat, waarbij in tegen-
stelling met het accentvers, de opvolging van beklem-
toonde en onbeklemtoonde silben regelmatig
gebeurt en in vrijwel dezelfde verhouding (-> Versvoet)
bijv.:
Ik wenschte dat mij mocht gebeuren (A. Verwey)
Ze begon in onze poëzie, op voorbeeld van de Fran-
schen, op het eind der 16e eeuw.
Bij de voordracht van verzen mag dit alterneeren
niet mechanisch worden, wat zou leiden tot mis-
kenning van het levende taalrhythme, met zijn
verschillende graden van kracht en tempo, zoowel
in de beklemtoonde als in de minder beklemtoon-
de elementen. Boven de eischen van het schema
(w — | w — . . . .), dat den terugkeer van de
metrische eenheden op steeds dezelfde plaats doet
verwachten, gaat de levende schoonheid van het na-
tuurlijke taalaccent.
Lit.: J. van der Eist, L’alternance binaire dans le
vers néerlandai8 du 16e siècle (1920). Baur.
73
Alterneerend rijm — Alting von Geusau
74
Alteineerend rijm (afwisselend of
gekruist r ij m), rijmsoort, waarbij de vers-
regels beurtelings rijmen, rijmschema a b a b.
Alterneer ing en der verijzingen in verschillende
gebieden, > Geologische ijstijden.
Alter smnndart, > Kindertaal (sub 4).
Altforst, > Appeltem.
Altïrled, 1° bisschop van Munster en geschied-
schrijver. f 849.
Werk: Vita Liudgeri. — Uitgave: W. Diekamp
(1881).
2° Benedictijn, Heilige, monnik te Corvey, werd in
851 bisschop van Hildesheim. Als zoodanig ont-
wikkelde hij een groote werkzaamheid voor het
heil van Kerk en Staat, f 15 Aug. 874. Zijn vereering
werd in 1890 door Rome erkend.
Lit.: Acta S.S. (1737); Aug. (III 210—214); K.
Grubc, Der hl. Altfried (Hildesheim 1875). Lindeman.
Althaea (m y t h.), moeder van Meleager.
Althaea (plant k.), > Heemst.
Althaeabladen, heemstbladen. Grijsviltige,
bandlobbige bladen van Althaea officinalis; best.:
plantenslijm. Gebruikt ter bereiding van hoest-
middelen.
Lit.: Ned. Pharm. (V).
Althaeaboompjc, Hibiscus syriacus
L., een in September fraai bloeiende sierstruik uit
KIe in -Azië, met lobbige bladeren en fraaie purperen
bloemkroon met donkerder voet. Fam. der malve-
achtigen.
Althaea wor tel, eenjarige wortel van Althaea
officinalis, gebruikt als kauwwortel bij het tanden-
krijgen en ter bereiding van Althaeastroop en andere
hoestmiddelen.
Lit.: Ned. Pharm. (V).
Althaeazalf , gele zalf, bereid door samensmelten
van gele was, hars, sesamolie en lorkenterpentijn.
Althamer, A n d r e a s, Prot. theoloog, ver-
griekschte zijn naam tot Palaeosphyra. * ca. 1500 te
Brenz bij Gundelfingen (vandaar Brentius en Gundel-
fingius), f omstr. 1539. Hij studeerde aan de universi-
teit te Tübingen en te Leipzig, werd priester, maar
ging over tot het Lutheranisme en nam een vrouw.
Voor de verbreiding van de nieuwe leer werkte hij te
Neurenberg (1526) en omgeving, te Ansbach (sinds
1528), vanwaar hij als prediker en superintendent
zijn werkzaamheid over heel het markgraafschap
Brandenburg uitstrekte. Op de disputatie van Bern
verdedigde hij de Luth. leer van de Eucharistie tegen-
over die van Zwingli. Hij schreef o.a. een Luth.
catechismus; de Silva biblicorum nominum, d.i. een
soort bijbelsche dictionnaire ; de Diallage, waarin
hij de schijnbaar tegenstrijdige bijbelplaatsen met
elkaar tracht te verzoenen. Wachters.
Althing, volksvertegenwoordiging van Ijsland.
Van 930—1802 vergaderde ze in de Thingvellir in het
Z.W. van het land.
Althoorn (beugelhoom) behoort tot zgn.
saxhooms en komt in harmonie -orkesten voor; heeft
Es-stemming, d.w.z. klinkt een groote sext lager
dan de notatie.
Althusius, verlatiniseerde naam van Johann
A 1 1 h a u s, Duitsch jurist en theoreticus der staat-
kunde. Zijn theorie van het pactum, een stilzwijgende
of uitdrukkelijke overeenkomst tusschen soeverein
en volk, maakt hem tot een voorlooper van Rousseau’s
Contrat Social. * 1557, f 1638 als burgemees-
ter te Emden.
Voornaamste werk: Politica methodice di-
gosta (Herborn 1603). — Nieuwste ui tg. : C. J.
Friedrich (Londen 1932). — Lit.: Gierke ( 4 1929).
Baur.
Alticliiero da Zevio, ook: Alighieri da
Z e v i o, schilder; is als een voorlooper van Vittore
Pisano te beschouwen. * ± 1320 te Zevio, f ± 1385.
Grondlegger van de oud-Veroneesche schilderschool.
In Verona kan echter slechts het fresco der Cavalli-
Ridders in St. Anastasia aan hem toegeschreven wor-
den. Vooral in Padua zijn werken van zijn hand te
vinden (het grootste deel der fresco’s van de Capella
San Felice in den Santo, een deel der fresco’s van het
Oratorium S. Giorgio naast den Santo). De „uomini
famosi” in het paleis der Carrara’s, de vorsten van
Padua, een belangrijke schakel voor de ontwikkeling
der portret-schilderkunst. zijn tot op weinige resten
verdwenen. Onder A.’s leiding werkte Jacopo Avanzo,
de belangrijkste leerling der Veronaschool, wier
sporen tot ver naar het N. te vervolgen zijn. A. ’s kunst
kenmerkt zich door een zeer schilderachtige opvatting,
een voorliefde voor genreachtige voorstellingen en
een nadmkke lijke weergave van de binnenarchitectuur.
Lit.: P. Schubring, Altichiero und seinc Malerschule
(Leipzig 1898) ; R. van Marle, The development of the
Italian Schools of Painting (III 1924, 124 — 162).
A. B. de Vries .
Alticollensc, Collegium, > Priesterop-
leiding.
Altfmeter, > Hoogtemeter.
Altimetrie, > Hoogtemeting.
Alting, 1° M e n s o, predikant, * 1541 te Eelde,
f 1612 te Emden, ging kort na 1560 naar de Herv.
over, studeerde te Heidelberg, vanaf 1566 predikant
op vsch. plaatsen, sinds 1575 te Emden, waar hij
heftig streed voor de Gereformeerde opvattingen tegen
de Lutherschen. In 1594 na de reductie, regelde hij te
Gron. mede den kerkdijken toestand in Calvinistischen
geest. Stadh. Willem Lodewijk vroeg dikwijls zijn
raad in kerkzaken en zoo werkte hij mede tot betere
organisatie van het Calvinisme in Friesl. en Gron.
en deed vooral veel voor de Herv. in Drente. Ubbo
Emmius beschreef zijn leven. Ydema .
2° Willem Arnold, gouvemeur-generaal vau
O. Indië (1780 — 1797), een voor dit hooge ambt vol-
komen ongeschikt persoon, onder wiens bestuur de
in de landen der Compagnie bestaande misstanden
zoozeer naar voren traden, dat hem in 1791 een controle-
commissie ter zijde werd gesteld, die echter tegen de
Bataviasche kliek dier dagen niet opgewassen bleek.
Onder A. valt de omwenteling in het moederland van
1795 en grootendeels ook de geleidelijke omzetting
der Y.O.C. in een kolonie van den Neder landschen
staat (1790—1798). * 1724, f 1800. . Berg .
Alt ing ia < hooge boomen van de fam. der Hamame-
lidaceeën, die in China en Japan groeien en waarvan
de meest bekende A. excelsa Nor. de Rasamala-
boom is.
Alting von Geusau, Jhr. Georgc
Auguste Alexander, opgeleid tot officier
aan de Koninkl. Mil. Academie te Breda. * 1864.
Doorliep vsch. rangen in het Ned. leger; in 1900
bevorderd tot officier van den Generalen Staf. Was
van 1900—1913 hoofd van de tweede afd. (Generale
Staf) aan het dept. van oorlog en werkte als zoodanig
mede aan de reorganisatie van de weermacht door
minister Colijn. Als directeur-generaal der Posterijen
en Telegrafie (1913—1918) moesten zijn werkzaam-
75
Altinum — Altona
76
heden zich wel beperken tot het behoorlijk doen
functionneeren van het bedrijf tijdens de mobilisatie-
jaren. In 1918 trad A. von G. op als minister van oorlog
in het eerste ministerie-Ruys de Beerenbrouck.
Bevorderde de blijvende instelling van het instituut
voor de geestelijke verzorging der militairen, dat in
1914 voor den duur der mobilisatie was opgericht.
Toen in 1920 de Tweede Kamer enkele amendementen
van het lid Marchant aanvaardde, wier toepassing
A. von G. schadelijk achtte voor de paraatheid van de
weermacht, trad hij af als minister. Kort daarop volgde
zijn benoeming tot lid van de Algemeene Rekenkamer.
Verbeme.
Altinum (a n t. ge o gr.), stad der Veneti,
bij de lagunen, aan den handelsweg Patavium-Aquileia;
bloei: van Augustus’ tijd af, vlootstation , ressorteerend
onder Ravenna. Door Attila verwoest (462).
Altis, > Olympia.
Altmann, 1° Hendrik, Ned. schilder en
lithograaf van kerken, portretten, landschappen en
stadsgezichten.* 1791 te Zaandam, f 1868 te Rotterdam.
2° Sybrand, Ned. schilder en lithograaf van
portretten en genre. Leerling van P. van Schendel.
1880 prof. aan de teekenacademie te A’dam. * 1822
te Den Burg op Texel, f 1890 te Amsterdam.
de Jager.
3° W i 1 h e 1 m, musicoloog, behoort tot de
degelijkste muziekhistorici van den nieuwen tijd.
* 4 Apr. 1862 te Adelnau. Studeerde te Marburg en
Berlijn in de geschiedenis. Werd in 1900 hoofdbiblio-
thecaris aan de Pruis. Staatsbibliotheek, van 1914- ’27
directeur van de muziekafdeeling dier bibliotheek,
en nam in 1916 met de firma Breitkopf und Hartel
het initiatief tot de oprichting der Deutsche Mus ik -
sammlung.
Werken: o.a. Rich. Wagners Briefe nach Zcitfolge
und Inhalt (Leipzig 1905), een Orchester-Literatur-
Katalog ( 2 1926), een Kammermusik-Literatur-Ver-
zeichnis ( 4 1928), een*' Handbuch für Streichquartett-
Spielcr (Berlijn 1928). Gaf verder Wagner’s Mein Leben
uit (Leipzig 1923), verschillende briefwisselingen en ge-
schriften, benevens een aantal kamermuziekcomposities
en partituren. Reeser .
Altmann van Passau, Zalige, 1065 bis-
schop van Passau, deed veel voor de hervorming der
zeden onder de geestelijkheid en in verschillende
abdijen, steunde paus Gregorius VII in zijn hervor-
mingswerk, stond in den investituurstrijd trouw aan
diens zijde en sloot zich aan bij den tegen-koning Ru-
dolf van Zwaben. Daarom door Hendrik IV verdreven
en in ballingschap f 8 Aug. 1091, begraven in de
crypte te Göttweig. Vereering voor Linz en Passau
bevestigd. Hymne, Sequentia en Rijm-officie door
Chr. van Lilienfeld. Feestdag 8 Aug. Brandsma.
Altmühl, z ij r i v i e r van den boven -Donau,
ontspringt op den Hohen Leite, stroomt naar de
Frankische Jura, die zij in een oud Donaudal door-
breekt. De benedenloop van Dietheim af maakt deel
uit van het Ludwigskanaal.
Alto (in de muziek), > Altstem.
Alto (in de meteorologie), > Stratus.
Alto Aclifje, Italiaansche naam voor het gedeelte
van Zuid-Tirol, waar Duitsch gesproken wordt. Hoofd-
stad Bozen; dal van de Adige. Zuidelijk klimaat
(ooft, wijn, mais). Concurrentie van de rest van Italië.
Veel toeristenplaatsen.
Altocollense, > Priesteropleiding.
Altocumulus of schapenwolken (zie plaat),
eerste soort in de fam. der middelmatig hooge wolken,
zijn schilfer- of keivormige wolken, die in een horizon-
tale laag of in banken voorkomen. Zij zijn in groepen,
rijen of rollen, volgens een of twee richtingen, gerang-
schikt. De dikste elementen geven schaduw. De a.
bestaan uit waterdrupjes, ook bij vriestemperaturen.
Zij vertoonen kransen om zon en maan. De wolkenlaag
is ongeveer 200 m dik. A. drijven op een gemiddelde
hoogte van 3 300 m Hooger dan 5 km worden zij
cirrocumulus, lager dan 2,5 km, stratocumulus. De
a.-soort heeft vormafwijkingen, waaronder de a.-castel-
latus, kleine kasteelvormige stapeltjes, de voorbode
van onweer zijn. De a. worden gevormd: 1° bij ont-
binding van altostratus; 2° door dynamische afkoeling
van het bovengedeelte eener turbulente luchtlaag.
L i t. : Atlas international des nuages. Extrait.
(Parijs 1930). V. d. Broeck.
Alto Douro, landstreek aan weerszijden van de
Douro (Portugal), omvat het Z. der prov. Trazos
Montes en het N. van Beira. Hoofdbestaansmiddel
in de vele kleine nederzettingen is het winnen van den
portwijn, die deels per spoor, deels per boot naar
Oporto vervoerd wordt. Alto Douro wordt hierom
ook Paiz do Yinho (wijnland) genoemd. Verwiel.
Al tof en, > Boedapest.
Altomontc (H o h e n b e r g), M a r t i n, vaar-
dig schilder, komt echter niet boven de middelmaat
uit. * 1657 te Napels, f 1745 in de Abdij Heiligenkreuz,
Oostenrijk. Na in Rome bij Baciccio en Maratta in de
leer geweest te zijn, werd hij door koning Sobieski
naar Warschau geroepen. In 1703 kwam hij naar
Weenen, in 1720 werd hij leekenbroeder in het klooster
Heiligenkreuz. A. was een der vruchtbaarste kerk-
schilders uit den Baroktijd in Oostenrijk (plafond-
schilderingen te Weenen in de sacristie van den Ste-
fansdom, in den Dom te St. Pölten, in de Stadtpfarr-
kirche te Linz; altaarschilderingen in talrijke kerken
in Oostenrijk). A. B. de Vries .
Altomitnster, klooster, in Oberbayem.
In 740 gesticht als Benedictijnenklooster door H. Alto
met hulp van Pepijn en den H. Bonifatius, later be-
woond door Benedictinessen, nog later 1487 — 1803
door Brigitten en Brigittinessen. Hier trad 23 April
1520 Oecolampadius in; hij verliet het echter weer 23
Mei 1522. Sinds 1841 nog een prioraat der Benedicti-
nessen. Kerk sierlijke rococobouw uit 1763. Over
Oecolampadius’ verblijf vgl. A. Bigelmair in Fest-
schrift f. Jos. Schlecht (1917, 14-44). Brandsma.
Alton , belangrijk spoorwegcentrum in
den staat Illinois (V. S. van Amerika, 38° 55' N.,
90° 10' W.). Behoort tot de industrieele omgeving
van St. Louis. Met de petroleum velden van Texas
en Oklahoma door buisleidingen verbonden.
Alton, EduardJosephd’, kunsthistoricus.
* 1772 te Aquilea, f 1840 te Bonn. Werd professor in
de Archeologie en Kunstgesch. te Bonn. Verder bekend
als teekenaar en graveur en om zijn kennis der rijkunst.
Eenige jaren was hij bevriend met Goethe. A. W. von
Schlegel noemt hem „zijn orakel in kunstzaken.”
Knipping.
Altona, 1° grootste stad inde Pruis, prov,
Sleeswijk-Holstein, gelegen aan den rech-
teroever van de Elbe, belangrijke visschershaven;
industriestad, spoorwegcentrum; 235 000 inw., 88%
Prot., 4,6% Kath.
A. bezit breede regelmatig aangelegde straten,
heeft, behalve de Evangelische hoofdkerk (1742) en
de St. Jozefskerk (1718) en enkele andere gebouwen,
Schapenwolken F in rijen, volgens twee richtingen DD en EE gerangschikt. Sluiervorming in C en D. Cumulus A en B drijven onder
den Altocumulus.
77
Altorf— Altruïsme
78
zooals het oude raadhuis, slechts moderne architec-
tuur: nieuw raadhuis, museum, enz. Vermeldens-
waard zijn ook het Bismarckstandbeeld, het ruiter-
beeld van Willem I, e.a.
In het Westen en Noordwesten liggen de industrie-
centra: Ottensen, Eidelstedt en Stellingen -Langen -
fcldc: metaal, margarine, tabak, textiel. Belangrijk
is A. vooral als haven ; langs de Elbe neemt zij aan den
handel van Hamburg deel. Het is de tweede visschers-
haven van Duitschland, vandaar een uitgebreide
vischhandel.
Bahrenfeid is het groote volkspark. Hagenbeek
heeft er zijn beroemde dierentuinen (Stellingen).
Bij Blankenese steigt de Elbe-oever tot 90 m, een
buitengewoon mooi gedeelte met verschillende parken.
De opbloei van A. dateert eerst van ong. 1640.
Frederik III van Denemarken verhief het in 1664 tot
stad en schiep hier de eerste vrijhaven van Noord-
Europa. In den Noorschen Oorlog brandde A. bijna
geheel af (1713). 1866 kwam het met Sleeswijk-
Holstein aan Pruisen. In 1888 werd A. tegelijk met
Hamburg lid van de Tollinie.
2° Stad in den N. AmerikaanschenstaatPenn-
sylvania (40° 30' N., 78° 28' W.), heeft haar
stichting en welvaart aan de Pennsylvania Spoorweg-
maatschappij te danken. Reusachtige fabrieken voor
spoorwegmateriaal. Steenkoolontginning in de nabij-
heid. Zetel van een bisdom. In 1930 82 054 inw.
Polspoel
Altorf, Johan C., Ned. beeldhouwer uit de
20e eeuw. * 1876 te Den Haag. Zijn grootsche en
rustige styleering sluit aan bij Mendes da Costa,
ofschoon hij naar den geest meer bij S. Zijl hoort. Hij
doet het materiaal (hout, ivoor) goed tot zijn recht
komen.
L i t. : Lauweriks, Plastische kunst in huis.
Altostratus, tweede soort in de familie der
middelmatig hooge wolken, is een vezelige of gestreepte
wolkensluier, grijs of blauwachtig getint. De a. is
niet opaak en vertoont meestal een lichtvlek vóór
zon en maan. Bestaat uit waterdrupjes bij temperaturen
boven 0°C, en hoofdzakelijk uit ijskristalletjes of
sneeuwvlokjes bij vriestemperaturen. De sluier heeft
groote afmetingen: ongeveer 2 000 km lengte, 460 km
breedte, 1 tot 3 km dikte. Zijn benedenvlak, dat een
lichte helling van ongeveer 1 /160 heeft, ligt op hoogten
van 6 tot 2 km. Hoogerdan 5 km wordt de a. cirrostratus ;
lager dan 2 km nimbostratus. De aanhoudende neerslag
begint uit de lage a. te vallen. Een geleidelijk dikker
wordende a. duidt aan, dat het weldra langdurig
regenen of sneeuwen zal. De a. wordt gevormd hoofd-
zakelijk door dynamische afkoeling van vochtige
luchtmassa’s, die over een opglijdingsvlak in de
middeltroposfeer omhoog glijden.
L i t. : Atlas international des nuages, Extrait (Parijs
1930). V. d . Broeck .
Altötting , beroemdste bedevaartsoord van
Beieren. In den Karolingischen tijd een koninklijke
Palts. In de achthoekige, waarschijnlijk uit den
Karolingischen tijd stammende Paltskapel kreeg in
de 15e eeuw een mooi houten Mariabeeld van omstreeks
1300, later bekleed, een geweldige vereering, waardoor
A. een nationaal heiligdom voor Beieren werd, nog
jaarlijks door meer dan 300 000 pelgrims bezocht.
Sinds het midden der 17e eeuw worden de harten der
Beiersche koningen in urnen in de H. Kapel bijgezet.
De Stadtpfarrer van A. heeft het privilege der ponti-
ficalia. Hij wordt voor de bediening der pelgrims
bijgestaan door paters Kapucijnen, die er hun hoofd-
klooster hebben . Hier was de Z. Koenraad van Parzham
jaren portier. Brandsma,
Altranstadt, Vrede van, bij Leipzig in
het keurvorstendom Saksen, waar keurvorst Frederik
August I, als koning van Polen Augustus II, na door
Karei XII uit Polen te zijn verdreven, op 24 September
1706 met den Zweedschen koning een vernederend
verdrag moest sluiten. Hij moest afstand doen van alle
aanspraken op Polen en Stanislaus Leszinsky als
koning van Polen erkennen; hij moest ook het bond-
genootschap met Rusland opzeggen en Patkoel uit-
leveren. Het verblijf van den Zweedschen koning in
het kamp van A. (tot September 1707) gaf een zeer
merkwaardige aanraking tusschen de gebeurtenissen
van den Noordschen Oorlog (1700 — 1721) en den
Spaanschen Successie-oorlog.
Lit. : M. Immich, Gesch. des europaischen Staaten-
systems von 1660 bis 1789 (1905). v, Gorkom .
Altruïsme (( Lat. alter = de ander) noemt men
het stellen van handelingen ten bate van anderen.
De naam is geijkt door Aug. Comte, die er zijn leer
mee aan duidde, volgens welke het zedelijk karakter
aller handelingen uitsluitend naar hun nuttigheid
voor anderen is af te meten. Hij verdedigde zulks
omdat volgens hem alleen de menschheid het centrale
punt aller dingen is te achten en dus op haar belangen
en vooruitgang uitsluitend alle handelen dient gericht
te zijn. Voor het individu, dat immers geen zelfstandige
beteekenis heeft, daar het geheel en al door de gemeen-
schap gemaakt wordt en ook maar een kortstondig
bestaan heeft, kan alleen datgene waarde hebben,
wat den algemeenen vooruitgang bevordert, dus dat
de algemeenheid ten goede komt en zoo ook bestaat
zedelijkheid alleen in het overheerschen der altruïs-
tische instincten: vivre pour autrui. Aan die mensch-
heid, het grand-être, gepersonifieerd dan in het borst-
beeld zijner geliefde, wilde Comte zelfs een soort
ritueelen cultus betoonen.
Tot zulk eenzijdig a. komen ook de aanhangers der
zgn. cultuurmoraal, zooals Wundt en Höffding,
volgens wie het persoonlijke zieleleven in het „Ge-
samtwillen” moet opgaan en het algemeene welzijn
laatste grondslag aller zedelijkheid is. In het alg.
zal men deze opvatting aantrefien bij al degenen, voor
wie in het middelpunt niet de enkeling en diens
persoonlijk doel staat, maar de gemeenschap of het
geheel. Zoo de verdedigers van het universalisme in
een zijner schakeeringen en zoo ten slotte ook, zij
het in een anderen zin, Aristoteles, voor wien de alg.
rechtvaardigheid, die ons doet verrichten, wat voor
de gemeenschap als zoodanig noodig is, de allerhoogste
deugd des menschen is: van zijn kant consequent,
omdat hij den volgens hem vergankelijken eenling
niet als eigenlijk zelf doel wist te zien.
In nog absoluter zin vindt men het a. bij alle monis-
ten volgens wie geen andere gedragsregel bestaan kan.
dan het zich inleven in en aanpassen aan het volstrekte
Een -al, waarvan al het individueele slechts een voor-
bijgaande en wisselende verschijningsvorm is. Terwijl
het universalisme nog de waarde van de individueele
vervolmaking aanvaarden kan, voorzoover nl. het
geheel enkel uit individuen bestaat, dus de cultuur
der menschheid tevens individueele cultuur is en
omgekeerd, bestaat voor het monisme het individueele
slechts in schijn zelfstandig; alleen aan het eenige
zijn of worden of ontwikkelen, zij het idee, streven of
zijn, komt in werkelijken zin het bestaan toe. Zoo vindt
79
Altsachsiche Genesis — Alufeva
80
men dit a., uitvloeisel van pantheïstisch -monistische
wijsbegeerte, bij de aanhangers zoowel van het idealis-
me : Fichte, Hegel, von Hartmann, en vele neo-
Hegelianen, als bij die van het voluntarisme als Scho-
penhauer, Paulsen en vele anderen.
Een absoluut a. belijden verder de verdedigers der
biologisch-organische maatschappijstelsels voor wie
de gemeenschap een zelfstandig levend wezen is en het
individu slechts een cel of atoom daarvan (Spencer)
en in het alg. alle anti-substantialisten, d.w.z. die in
den mensch geen afgesloten zelfstandigheid zien.
In het algemeen staat men bij het a. voor hetzelfde
probleem als bij het alg. welzijn, n.1. de vraag der
verhouding van eenling en gemeenschap. De individua-
listische stelsels willen a. uitsluitend en voorzoover
dit ten slotte voor het welbegrepen eigenbelang nuttig
of noodig is; naar de Christelijke maatschappijleer
daarentegen dient ons handelen aan de gemeenschaps-
belangen ondergeschikt gemaakt te worden èn omdat
dit in ons eigen belang noodig is, èn ook omdat de
gemeenschap in zich hoogere waarde vertegenwoordigt
dan de enkeling als zoodanig. Maar ook bij deze onder-
geschiktheid, bij dit altruïstisch handelen, verliest de
enkeling zichzelf niet; hij hervindt zich integendeel
in de gemeenschap, waarvan ook hijzelf onderdeel is
en die ten slotte tot taak heeft de eenlingen in het
algemeen, dus niet een alleen, maar allen tot hun
welzijn te voeren; dit a. beteekent dus ten slotte, dat
het meer aankomt op het evenwichtig afgemeten welzijn
van allen dan op het onbeperkte eigenbelang van een
enkeling. Ook bij Thomas van Aq. is de legale recht-
vaardigheid hoogste moreele deugd, maar daarboven-
uit gaat de persoonlijke bestemming van ieder tot
Gods bezit, zoodat het maatschappelijk a. altijd maar
een beperking t.o.v. middelgoederen inhoudt.
Uit die bovennat. roeping des menschen volgt weer
de plicht tot een ander a., nl. dat uit de naastenliefde
voortvloeit. Daar alle menschen deze hoogere bestem-
ming hebben, behoort het tot onze zedelijke vervol-
making om de evennaasten te eerbiedigen, te ontzien
en lief te hebben gelijk ons zelven. Onder bepaalde
omstandigheden kan het hoogste zedelijke plicht of
althans hoogste volmaaktheid zijn, zich en al het zijne
onbaatzuchtig voor anderen ten oÓer te brengen. Alle
daden dan ook, waartoe naastenliefde en broederschap
den mensch aanzetten, kan men a. noemen. Weve.
Allsaelisiselie Genesis, •> Oud Saksische
Genesis.
Altsleutel, c-sleutel op de middenlijn. > Alt-
viool. Vroeger ook bij vocale altpartij in gebruik.
Altstadt, 1° Tsjechisch Staré Mesto, district
Ungar Hraditsch in Moravië (49° N., 17° 30' O.).
5 100 Tsjechisch sprekende inw.
2° Mahrisch A., district Mahrisch Schönberg
(50° 30' N., 17° O.), vacantieoord aan de Z.O. helling
van het Glatzer Sneeuwgebergte. 3 000 inw. Duitsch
sprekend en Kath. G. de Vries ,
Altstem, de laagste vrouwen- of jongensstem.
Omvang ± e-f 2 . > Stemsoort hangt ook af van de
stemkleur (timbre), die bepaald wordt door de
boventonen.
Alttuberciiline, > Oud-tuberculine.
Altum, B e r n a r d, priester en zoöloog,
* 1824 te Münster in Westf., f 1900 te Eberswalde,
studeerde theologie en vervolgens philologie en
zoölogie te Münster en Berlijn. Priester gewijd in 1849,
werd hij in 1858 domvicaris. In 1859 doceerde hij
zoölogie aan de universiteit te Münster en werd in
1869 hoogleeraar te Eberswalde.
Werken: o.a. Lehrbuch der Zoologie (mit Landois,
Freib. 6 1883) ; Der Vogel und sein Leben (Münster
6 1898). Willems.
Altvater, de Z.O. uitlooper van de Sudeten
(50° N., 16° 59' O.), grootendeels met bosch bedekt en
dun bevolkt. De hoogste top is bijna 1 500 m hoog.
Middelen van bestaan: steengroeven, hout- en textiel-
industrie.
Altviool (Ital.: viola; D.:
Bratsche; Eng.: viola), heeft
4 snaren; wordt in alt-sleutel
genoteerd en heeft volgende
stemming:
Altwics, gem. in het groothertogdom Luxemburg,
in de omstreken van Mondorf; kunstglaswerk; verblijf
van V. Hugo in ballingschap; kapel op de plaats van
een Romeinsche vesting.
Altijddurende rente is verschuldigd aan
dengene, die zich zulks tegen betaling van een bedrag
bedingt; de „uitleener” verbindt zich de som niet te
zullen terugvorderen; de rente is echter uit haar aard
aflosbaar, d.w.z., dat de schuldenaar door teruggave
der hoofdsom de verschuldigdheid der rente kan doen
ophouden; wel kan bij overeenkomst de aflosbaarheid
van het verstrijken van ten hoogste 10 jaar of van een
opzegging met ten hoogste een jaar worden afhankelijk
gesteld. De hoofdsom kan wel worden teruggevorderd
bij niet-betaling der gedurende 2 achtereenvolgende
jaren verschuldigde rente, bij verzuim van bezorging
van beloofde zekerheid, bij faillietverklaring van den
schuldenaar (art. 1807 — 10 B.W.). De schuldeischer
kan zich in het laatste geval echter ook doen verifieeren
voor de contante waarde der rente (art. 131 Faillisse-
mentwet), tenzij natuurlijk de curator de hoofdsom
(100%) aflost. Bij onteigening van onroerend goed,
waarop hypotheek tot zekerheid van a. r. is gegeven,
wordt het twintigvoud der jaarlijksche r. uit de scha-
deloosstelling voldaan (art. 43 4 Onteigeningswet).
Recht en verplichting gaan op erfgenamen over.
De woordkeus van B.W. en Code Civil doet nu aan
verbruikleening, dan aan koop denken; vooral vroeger,
niet zonder invloed van het woekerverbod, werd de
overeenkomst aangemerkt als koop van rente (vgl.
Pothier, Traité du contrat de constitution de rente,
Diephuis XII, blz. 257, Opzoomer X, blz. 230); ze is
echter een overeenkomst op zichzelf, die nauwelijks
meer voorkomt (laatstelijk bij vestiging van staats-
schuld, > Grootboek). Petit.
Altijd-groen worden planten genoemd, die
meerdere jaren hun bladeren behouden. > Blad-
houdende planten.
Altzelle, voormalig Cisterciënserklooster in Sak-
sen, gesticht in 1162 door markgraaf Otto den Rijken
van Meiszen. Het klooster kreeg den naam Altzelle,
doordat van hieruit Neuzelle gesticht werd. Cultuur-
centrum voor landbouw, wetenschap en kunst, getuige
het beroemde Cisterciënsercollege te Leipzig. De voor-
malige kloosterbibliotheek vormt den grondslag
van de universiteitsbibl. aldaar. Tijdens de" Hervor-
ming in 1545 opgeheven en in 1599 door brand ver-
woest. ^ J . v. Rooij.
Alucita, een geslacht der > vedermotten.
Alufeva, naam van Christenmeisje, wier grafsteen
1915 in de S. Ser vaaskerk te Maastricht werd ontdekt.
Een der oudste Christelijke gedenksteenen in ons
vaderland (van omstr. 500). Het grafschrift luidt:
81
Aluin— Ahuninaten
82
„Tetulum tutisque votis/ ic jacit Alufeva innocens/
funere captus qui vixit/ annus III vivere dum po tuit/
fuit dolcissima tutus/ in pace fideles recessit”, d.i.:
Dit grafschrift is geplaatst met wenschen voor de
veiligheid (nl. dat het niet geschonden worde). Hier
ligt de onschuldige, door den dood weggenomen
Alufeva, die 3 jaar leefde. Zoo lang ze leven mocht
was ze allerliefst. Veilig en in vrede stierf ze als
gedoopte. Vgl. ook Amabeles.
Lit. : Goossens, De Katakomben Rome- Valkenburg,
Gedenkschrift z.j. (1916). Gorris.
Aluin (Lat. alumen). P 1 i n i u s vermeldt in zijn
Historia Naturalis de a. als beits voor het verven van
weefsels. Hij maakte echter nog geen onderscheid
tusschen ijzervitriool en a. Eerst Paracelsus
maakte dit onderscheid. Echter eerst in 1797 is uit-
gemaakt, dat a. een dubbelzout is van kaliumsulfaat
met aluminiumsulfaat. De samenstelling is dus
K 2 S0 4 A1 2 (S0 4 ) 3 .24H 2 0. Tot de 15e eeuw werd de a.
hoofdzakelijk uit het Oosten naar Eur. gebracht.
Grooto beteekenis hadden gedurende de M.E. de
pauselijke aluinziederijen in Tolfa bij Civita Vecchia.
De bereiding geschiedde uit de zgn. a lu in steen
door verhitten in de lucht en daarna uittrekken met
water (kubische of Roomsche aluin). Ook ging men wel
uit van de zgn. aluinschiefer en de aluin-
aarde. Deze stoffen bevatten echter nog geen
kaliumsulfaat, dat dus extra moest worden toegeyoegd.
Tegenwoordig maakt men de a. uit het aluminium-
sulfaat, dat op zijn beurt weer verkregen wordt uit de
fijne leem- en kleisoorten, door deze met verdund
zwavelzuur uit te trekken. Het aluminiumsulfaat
wordt in verzadigde oplossing samengebracht met een
verzadigde oplossing van kaliumsulfaat, waarna de a.
vanzelf uitkristalliseert. Door de verzadigde a.-oplos-
sing langzaam te laten bekoelen, krijgt men de groote,
mooi gevormde octaëdrische aluinkristallen, terwijl
bij snelle afkoeling onder roeren zich een kristalpoeder
vormt, het zgn. aluinmeel. Bij verhitting van
de gewone gekristalliseerde a. smelt ze in het afgeschei-
den kristalwater. Is dit laatste door de verdamping
verdreven, dan blijft de gebrande a. over
(alumen ustum). Bij sterk gloeien ontwijkt zwavelzuur
en er blijft aluminiumoxyde over.
Gebruik. De waterige oplossing van a. reageert,
ten gevolge van de hydrolyse, zuur. Ook heeft ze een
sterk adstringeerendc (samentrekkende) werking,
waardoor aluin dient als bloedstelpend middel en voor
het houdbaar maken van dierlijke blazen en huiden
(aluinlooierij). A. werkt antiseptisch, waarvan reeds
in de oudheid bij het toebereiden der mummiën werd
partij getrokken. Verder was de voornaamste toepas-
sing van a. bij het beitsen van wol en katoen, waardoor
deze geschikt worden gemaakt om de kleurstoffen op
te nemen bij de ververij. * Aluminiumoxyde. Daar
echter alle toepassingen van a. berusten op haar gehalte
aan aluminiumsulfaat, gebruikt men tegenwoordig
deze laatste stof, vooral sedert men dit sulfaat zeer
zuiver en goedkoop heeft leeren bereiden. Zoodoende
behoort het gebruik van aluin in hoofdzaak tot het
verleden. In de fotographie wordt a. ge-
bruikt als verhardingsbad voor gelatine, zoowel voor
negatief als positief, ook voor een bruinkleurbad, het
zgn. hypoaluinbad.
De hier besproken a. is het type eener reeks meest
goed gekristalliseerde dubbelsulfaten, welke reeks kan
worden voorgesteld door de alg. formule: M 2 S0 4 .M' 2
(S0 4 ) 3 24 H 2 0. Hierin stelt M voor een der éénwaardige
metalen kalium, natrium, rubidium, caesium of ammo-
nium, terwijl M' voorstelt een der driewaardige
metalen aluminium, chroom, ijzer, vanadium of
thallium. Men spreekt bijv. van ammoniak-ijzeraluin,
van rubidium-chroomaluin enz. Behalve de eigenlijke
a., het zooeven besproken kalium-aluminiumsulfaat,
is nog van belang de kalium-chroomaluin, > Chroom-
aluin. d' Beek,
Aluinaarde, aluinklei, aluinlei, aluinsteen,
> Aluminiumertsen.
Aluinlooiintj , de dierenhuid, of bloot, wordt
behandeld met een mengsel van aluin en keukenzout,
waarbij de aluminiumzouten looiend werken. > Looien
en Lederbereiding.
Aluinmeel, Aluin.
Alumbrados, ook Iluminados (Verlichten) en
Dejados (Verlatenen) genoemd. In het begin der 16e
eeuw een groep personen, die in verwantschap met de
Protestantsche leer den nadruk legden op het innerlijk
verkeer met God en door de oefening van het over-
wegend gebed tot goddelijke begenadiging meenden
te komen. Zij achtten zich door den H. Geest verlicht,
verwierpen de heiligenvereering en verloren zich in de
beschouwing, zonder waarde te hechten aan de goede
werken en vervielen aldus in quiëtisme. In de beschou-
wing gaat de ziel geheel in God op. Heeft zij die vol-
maaktheid bereikt, dan kan niets haar meer schaden.
Al wat de ziel hindert in de overweging en beschouwing,
alle geboden, welke haar tot iets anders verplichten,
zijn uit den booze. De H. Geest leidt de zijnen innerlijk.
Verschillende A. geraakten onder den invloed dezer
meeningen in hun gebeden in cxtatischen toestand,
zagen visioenen, ontvingen de wondteekenen enz.
De beweging begon in het Z. van Spanje, doch vond
door geheel het land aanhang. Vrome en heilige
personen steunden vooral in den beginne de beweging
door aanbeveling van het overwegend gebed en aan-
dringen op innerlijk leven. De voornaamste godge-
leerde der A. is Juan de Valdes, die ten slotte bijna
een nco-platoonsch pantheïsme leerde. De meesten
gingen niet zoo ver. Eenzijdige ontwikkeling voerde
tot grove misstanden en misbruiken. Dit leidde bij
de Spaansche Inquisitie tot zeer strenge maatregelen,
waarbij ook vele goede geschriften en heilige personen
veroordeeld werden om vermeende bevordering der
gevreesde beweging. De groot-inquisiteur Femando
de Valdes, aartsbisschop van Sevilla, vooral gesteund
door Melchior Cano O.P., trad zeer streng op. In twee
Indices van 1551 en 1559 werden, behalve vele ver-
derfelijke geestelijke werken, ook tal van boeken, die
in dien tijd tot misvatting konden leiden, o.a.
van Hendrik Herp en Dionysius den Kartuizer, ver-
boden, zoodat zelfs een H. Teresia klaagde, van al
haar mooie boeken te zijn beroofd. De zeer gematigde
geschriften van P. Balthasar Alvarez S.J. en de
invloed van P. Dominicus Bannez O. P., van de H.
Teresia en vele anderen deden geleidelijk het goed
recht van het ware mystieke leven weer erkennen en
luidden een glorie -tijdperk der Spaansche mystiek in.
Brand sma,
Aluminaten, zouten van het zeer zwakke alu-
miniumzuur. Technisch vinden toepassing: 1° N a-
triumaluminaat NaA10 2 of ook Na^AlO^
een witte stof, die verkregen wordt uit bauxiet met
natriumh ydrox yde. Het dient als beitsmiddel in de
ververij, voor het lijmen van papier, voor het harden
van gips en steenen en voor het maken van lakkleur-
stoffen. 2° Baryumaluminaat, Ba(A10 2 ) 2 ,
83
Aluminium
84
dat verkregen wordt uit bauxiet door smelten met
zwaarspaat en koolstof. Deze witte stof wordt als
waterreinigingsmiddel toegepast, daar het zoowel de
in het water aanwezige carbonaten alsook de sulfaten
neerslaat, terwijl van het baryumaluminaat niets in
het water opgelost achterblijft. De methode is echter
duur. . v .d. Beek.
Aluminium is een element en behoort tot de
lichte metalen. Het symbool is Al. Het s.g. bedraagt
bij 20°C 2,70. Het atoomgewicht is 26,97, atoom-
numrner 13, smeltyunt 657°C, kookpimt ± 1800°,
uitzettingscoëfficiënt 0,00231, soortelijke warmte
0,232, weerstand voor electriciteit 29,5 Ohm per km
en mm 2 .
Mechanische eigenschappen. A.
munt uit door gemakkelijke smeedbaarheid en laat
zich gemakkelijk vervormen. Men kan het tot zeer
fijne draden trekken en tot uiterst dunne bladen uit-
walsen (A. -papier dient voor het inwikkelen van
chocolade). De vastheid kan door toevoeging van 2 tot
6% koper nog verbeterd worden. Wanneer het echter
vnl. op het weerstandsvermogen aankomt tegenover
chemicaliën, verdient zuiver a. de voorkeur. Ook is a.
goed laschbaar, echter moeilijk te soldeeren.
Chemische eigenschappen. A. is
aan de lucht goed houdbaar, doordat het zich spoedig
met een vrijwel onzichtbaar oxydhuidje bedekt, dat
het er onder liggende metaal beschermt. A. is een zeer
onedel metaal en wordt dus door water en door zuren
aangetast. Zoutzuur en zwavelzuur lossen het onder
Vergelijkend schema der aluminium-productie in 1913
en 1926.
waterstof -ontwikkeling op. In salpeterzuur wordt
het gemakkelijk passief, d.w.z. het overtrekt zich met
een laagje onaantastbaar metaal en blijft daarna
onveranderd. Het a. is zeer bestendig tegenover
sterk azijnzuur, citroenzuur, formaldehyd, water-
stofperoxyde, vetten en vetzuren. Door basische stoffen
wordt het zeer sterk aangetast. Natron- en kaliloog
lossen het geheel op onder waterstof -ontwikkeling.
In tegenwoordigheid van een ander metaal is de
aantastbaarheid door water en zuren veel grooter.
In tegenwoordigheid van kwik en kwikverbindingen
geeft a. met water een levendige waterstofontwikkeling.
A. in fijn verdeelden toestand verbrandt zeer gemakke-
lijk en is een sterk reductiemiddel (> Aluminothermie).
Voorkomen. A. komt slechts als verbin-
dingen voor in de natuur. Het is het meest voorkomen-
de element na zuurstof en silicium (8% der bekende
aarde). De voornaamste a. -verbindingen zijn de veld-
spaten en hunne verweeringsproducten kaolien, leem
en klei, die alle min of meer zuiver a. -silicaat zijn.
Het a.-oxyde wordt gevonden in gekristalliseerde!!
toestand als korund (kleurloos), robijn (rood) en saffier
(blauw). Amaril is een onzuiver a.-oxyde. Bauxiet
is een a.-oxyde-hydraat met de samenstelling
A^O^IIgO. Spinell is een a.-magnesiumoxyde:
MgO.AljOa. Kryoliet is een natrium -aluminium-
fluoorverbinding: Na 3 AlF 6 .
Historisch. De naam a. is afkomstig van
aluinen = aluin. Eerst in 1827 heeft W ö h 1 e r voor
het eerst a. in zuiveren toestand kunnen afscheiden,
en wel uit aluminiumchloride met kalium. S t.
Clairc-Deville heeft in 1854 de bereiding
van a. op technische schaal moge lijk gemaakt en wel
door gebruikmaking van natrium i.p.v. het dure
kalium, zoodat de prijs toen tot 120 gld. per kg daalde.
Moderne bereiding. De afscheiding
geschiedt tegenwoordig uitsluitend met behulp van de
electriciteit. In den hier afgebeelden oven ter bereiding
Elcctrolytische bereiding van aluminium.
van a., vormen koolstaven de positieve electrode.
Gesmolten a. dient als negatieve electrode (kathode).
Dit laatste ligt onder in den aluminiumoven ; daar-
boven bevindt zich gesmolten kryoliet, dat zooveel
als oplosmiddel is. Bij doorvoeren van den electr.
stroom scheidt zich a. af, naarmate men bij het gesmol-
ten kryoliet aluminiumoxyde voegt. Het benoodigde
a.-oxyde w^ordt verkregen uit bauxiet, dat met soda
en kalk wordt verhit in een draaien den oven, daarna
vermalen en met water en koolzuur behandeld.
Toepassingen. A. vindt een voorname
toepassing in de metallurgie van het ijzer, waar men
0,02 tot 0,05% a. in de gietpan doet, om het ontstane
ijzeroxyde te reduceeren. Verder in de > alumino-
thermie en voor het maken van allerlei legeeringen,
85
Aluminiumacetaatoplossing — Aluminiumoxyde
86
zooals aluminiumbrons, magnalium en duraluminium,
die vooral in de luchtscheepvaart toepassing vinden.
Bij het zink, dat voor het galvaniseeren van ijzer dient,
voegt men 10 % a., om het zink dunner vloeibaar te
maken. Allerlei huishoudelijke voorwerpen, zooals
pannen, vcldflesschen e.d., worden uit a. vervaardigd.
In den wagonbouw wordt a. zeer veel toegepast
als beslagdeel voor aan slijtage blootgestelde houten
onderdeden: treeplank, drempels, raam- en deurlijsten.
Echter worden deze voorwerpen in aanraking met water
op den duur zwart, wat zijn oorzaak vindt in veront-
reinigingsproducten van het metaal. Het afvalmetaal
wordt tot a.-poeder verwerkt, dat weer toepassing
vindt bij het maken van a.-bronskleurstoffen (dit
zijn stoffijn verdeelde metalen en metaalmengsels)
in de vuurwerkmakerij, bij de bereiding van sommige
explosiefstoffen, bescherming van ijzer tegen roesten,
enz. Tenslotte is het niet onmogelijk, dat a. een toe-
komst heeft in de electrotechniek, daar de electr. ge-
leidbaarheid slechts weinig kleiner is dan die van koper.
L i t. : Corson, M.G., Aluminium, the metal and its
alloys (1926) ; Ullmann, Enzyclopadie der technischen
Chemie (I 2 1932). v. d. Beek.
Aluminiumacetaatoplossmg, > Burow’s
vloeistof.
Aluminiumbrons, > Brons.
Aluminium Carbide (scheikunde), A1 4 C 3 '
in zuiveren toestand gele doorzichtige kristallen.
Het ruwe product wordt meestal bereid door aluminium
met koolstof of ook calcium Carbide met aluminium-
oxyde te verhitten. Met water vormt het methaan.
Aluminiumcemcnt, een hydraulisch bind-
middel, vervaardigd door het fijnmalen van een
roduct, verkregen door samensmelting van kalk-
oudende stoffen en stoffen met een hoog aluinaarde-
gehalte. Om te worden gebruikt bij een bouwwerk,
moet het voldoen aan een aantal eischen, neergelegd
in Normaalblad N 482, vastgesteld door de Hoofd
Commissie voor de Normalisatie in Nederland.
P. Bongaerts .
Aluminlumchloridc is een witte kristallijne
stof, die met twee moleculen kristalwater kan kris-
talliseeren : AlCl s .2H a O. In drogen toestand uiterst
hygroscopisch, rookt aan de lucht, doordat het zich
met den waterdamp omzet tot zoutzuurgas. De waterige
oplossing kan gemaakt worden door aluminium of
alum.-oxyde in zoutzuur op tc lossen. De watervrije
verbinding wordt gemaakt door aluminium met
chloorgas te verhitten. Het wordt in hoofdzaak
gebruikt in de chemische synthese als katalysator.
v. d. Beek.
Aluminiumertsen . De belangrijkste grondstof
voor de aluminiumbereiding is b a u x i e t, AI 2 O 3 II 2 O,
een amorphe, meestal wat ijzer en kiezelzuur bevat-
tende stof. Dit mineraal komt in Suriname in groote
hoeveelheden voor en is reeds in exploitatie. De
Demarara Bauxite Mij produceert al ± 120 000 ton
per jaar. In het Nassaugebergte, aan de Marowijne,
bevinden zich nog enorme reserves, ± 100 millioen
ton. In Oost-Indië is ook bauxiet aangetroffen, o.a.
op Pari, Bintan en in den Riouw- Archipel. Bauxiet
is een verweeringsproduct van veldspaatrijke gesteen-
ten, als graniet, diabaas, enz. Genetisch staat deze
delfstof in nauw verband met lateriet. Een ander
belangrijk aluminiumerts iskryoliet of ijs-
steen, Na 8 AlF 6 , dat in graniet in Groenland wordt
ontgonnen. Bij de electrolytische afscheiding van
het aluminium uit een smelt van bauxiet worden
kleine hoeveelheden kryoliet toegevoegd, waardoor
het proces beter verloopt. Andere aluminiumyerbin-
dingen, die voor de bereiding van Al of aluminium-
zouten, als aluin, worden ontgonnen, zijn alun iet
en aluminiet, basische sulfaten, die in Duitsch-
land (bij Halle) en in Engeland (in Sussex) voorkomen
en ontgonnen worden. Ten slotte komen op vele plaat-
sen kleien, leien en lemen voor, die soms een hoog
gehalte aan aluminium bezitten. Deze worden ge-
brand en tot aluin verwerkt. Hofsteenge.
Aluminiumlegecringen , metaalmengsels,
waarin aluminium het hoofdbestanddeel is. Mengsels
zijn o.a. magnalium (77 — 91% alum., 9 — 23% magne-
sium), s.g. 2 tot 2,5. Uitstekend te verwerken. Alumi-
nium legeer ing A. (87,3% alum., 4,68% koper, 2,37%
zink, 1,85% nikkel, 1,51% lood, 1,34% magnesium,
0,51% ijzer, 0,39% silicium, 0,05% tin en een spoor
mangaan) dient voor motoren en vliegtuigen, evenals
Hidiminium (0,5 — 5% koper, 0,2— -15% nikkel,
0,1 — 5 % magnesium, 0,6— D/ 2 % ijzer, 0 , 2 — 5%
silicium, tot 0 , 5 % titaan en de rest aluminium).
Alargaan is een mengsel van aluminium en zilver,
platalargaan een mengsel van aluminium, zilver en
platina, duralumin (94% alum., 3,6 — 5,5% koper,
0,5% magnesium, 0,5— 0,8% mangaan). Hercules-
alliage (63,3% koper, 33,3% nikkel, 3,4% alum.).
Metalline (35% cobalt, 30% koper, 25% alum.,
10% ijzer). Tiersargent (66,5% koper, 33,5% alum.).
Een 15% alum. -ijzer legeer ing dient voor het maken
van artikelen, die sterk verhit moeten worden, bijv.
roosters. Brons (aluminium-). v. d. Beek .
Aluminiumnitridc ontstaat als grauw poeder
bij verhitting van aluminiumoxyde met koolstof in
een stikstofstroom op 1 700°C. Al a 0 3 + N 2 + 3G
> 2A1N + 3CO. De verhitting geschiedt electrisch
in een draaienden schuin geplaatsten oven. Toe-
passing: bereiding van ammoniak, dat er met
water uit ontstaat. Het tevens gevormde alum.-
oxyde keert in het proces terug. 2A1N -F 3H a O
> Al a 0 3 + 2 NHg. v. d. Beek.
Aluminiumoxyde. De zuiver kleur looze modi-
ficatie, die vrij zeldzaam in de natuur gevonden wordt,
draagt den naam van korund. Door kleine hoeveel-
heden chroomoxyde rood gekleurd, heet het robijn,
door titaan en ijzeroxyd blauw gekleurd, heet het
saffier. Wegens de buitengewone hardheid, nl. 9,
welke die van diamant nabij komt, zoomede wegens
de onaantastbaarheid, behooren deze stoffen tot de
edelgesteenten. Samenstelling: A1 2 0 3 . Smeltp.: 2 050°C.
Als waterhoudend Al-oxyde kan men nog de mine-
ralen diaspoor AI 2 O 3 .H 2 O, en bauxiet
Al 2 0 3 .2H a 0 noemen.
Het a.-o. is amfoteer, d.w.z. het is zoowel zuur- als
basevormend oxyde. Het aluminiumhydroxyde is
daarom als basisch hydroxyde en ook als zuur op te
vatten. Zoowel de zure als basische eigenschappen
zijn zeer zwak, waardoor water in staat is deze stof uit
aluin, uit aluminiumzouten en ook uit aluminaten
door hydrolyse te vormen. Hierop berust de toepassing
van de genoemde stoffen als beitsmiddel in de ververij.
Het door de hydrolyse of door soda gevormde a.-o.-
hydraat verbindt zich met de vezel der te verven stof,
en aangezien de kleurstoffen bijna altijd ofwel een
zure ofwel een basische natuur hebben, kunnen zij
zich nu met de alum. -verbinding verbinden tot een
zgn. aluminium-lak. dat door wasschen niet meer is te
verwijderen. Alum.-oxyde dient ter bereiding van alu-
minium. v. d. Beek.
87
Aluminiumsilicaat— Al va
88
Aluminiumsilicaat. Er bestaan een groot
aantal a. Het zijn alle witte stoffen met de algemeene
formule (Al 2 0 3 ) x (Si02)y(H 2 0)z. He zuiverste soort is
de kaolin of porsele inaarde. Minder zuivere vormen
zijn leem en klei. Deze laatste bevatten min of meer
calciumcarbonaat en ijzeroxyde. Al deze stoffen dienen
bij de vervaardiging van aardewerk en porselein.
v . d. Beek.
Aluminiumsoldeer, soldeer ter verecniging
van tw r ee stukken aluminium. Bestaat meestal uit zink,
koper en alum. De beste a. bestaat uit 55% germanium
en 45% aluminium, doch is zeer duur.
Aluminiumsulfaat, een witte stof met samen-
stelling A1 2 (S0 4 ) 3 . Ze kristalliseert met 18 moleculen
kristalwater. Het wordt verkregen door aluminium-
oxydehydraat met zwavelzuur te behandelen; ook uit
aluminiumsilicaten, door uittrekken met verdund
zwavelzuur. Het dient als vervangmiddel voor aluin;
verder voor het lijmen van papier. v. d. Beek.
Aluminothermie is het gebruik maken van
aluminiumpoeder als reductiemiddel. De bindings-
neiging van alum. tot zuurstof is nl. buitengewoon
groot en bij de verbinding komt veel warmte vrij.
Naar den uitvinder Goldschmidt is deze reductiemetho-
de de Goldschmidt-methode genoemd. Langs alumino-
thermischen weg worden bijv. gemaakt de metalen
mangaan en chroom, zoomede het element kiezel.
Dikwijls ook w r ordt de methode alleen gebruikt om
de hooge temperatuur, die er bij optreedt, zoo bijv.
voor het lasschen van ijzeren staven (rails). Men spreekt
dan van ,,thermietlasschen”. De ontsteking van een
A
Aluminothermisch lasschen van ijzer.
In den kroes C bevindt zich het thermietmengsel A.
Na aansteken vloeit het ijzer door P in O, w r aarin de
twee aan elkaar te lasschen stukken D zich bevinden.
thermietmengsel geschiedt met een blitzlichtpatroon.
Zelfs heeft men bevredigende proeven genomen om
door middel van thermiet ijsbergen te doen smelten.
Voor laschdoele inden gebruikt men aluminium met
ijzeroxyde (64 gr op 16Ö gr). v. d. Beek.
Alumnus (Lat.) = voedsterling, kweekeling,
stiefkind.
Altmdum is een kunstmatig in den electrischen
oven gesmolten aluminiumoxyde. Het is zeer hard,
en heeft een zeer geringen uitzettingscoëfficiënt. Het
dient voor de vervaardiging van allerlei laborato-
riumartikelen, zooals kroezen, ovens, enz. Ook vuur-
vaste steenen worden er uit gemaakt. Verder dient
het als slijpmiddel.
Alunno, N i c c o 1 ö (Niccolö di Liberatore),
schilder. * ± 1430 te Foligno (Umbrië), f 1502 aldaar.
Leerling van Benozzo Gozzoli. A.’s werken zijn
dramatisch en hard van uitdrukking — in tegenstelling
met de werken der Umbrische school — en lichtend
van kleur.
Werken: o.a.Triptychon in den Dom te AsSisi(1460);
Madonna met engelen in de Brera te Milaan (1465) ;
Geboorte van Christus in S. Nicola te Foligno (1492).
A. B. de Vries.
Alva ,Ferdinand Alvarez deToledo,
hertog van, beroemd Spaansch veldheer, ontleent
zijn naam aan het kasteel Alba de Tormes in de provin-
cie Salainanca. * 29
Oct. 1507, f 12 Dec.
1682. Van jeugdigen
leeftijd af nam hij met
roem deel aan de be-
kendste krijgsverrich-
tingen onder Karei V.
1525 slag bij Pavia,
1531 tocht tegen de
Turken, 1542 aan-
voerder tegen Frans I,
1546 — ’47 opperbe -
velhebber in den
Schmalkaldischen
oorlog, 1555— ’57 iu
Italië tegen de Fran-
sche en pauselijke troepen, ’s Keizers w r aardeering
bleek uit A.’s benoeming tot generaal in 1533, zijn
aanstelling in 1543 tot voornaamsten raadsman van
den lateren Philips II tijdens de afwezigheid van
den keizer, en uit de omstandigheid, dat hij op het
einde van 1547 Philips mocht begeleiden op diens reis
door Italië, Duitschland, de Nederlanden en in 1554
naar Engeland.
A., die steeds een krachtige bestrijding der onlusten
in de Ned. had aanbevolen, bood na den Beeldenstorm
zichzelf aan om den opstand te gaan onderdrukken.
Aan het hoofd van een voortreffelijk leger trok hij
uit Genua door Savoye, Bourgondië en Lotharingen
en kwam 22 Aug. 1567 te Brussel. 9 Sept. werden de
graven van Egmond en Hoonie gevangen genomen,
20 Sept. ving de Raad van Beroerten zijn arbeid aan .
Het w T as een systeem van schrikverspreiding, dat
aanvankelijk succes opleverde. Tegenover de krijgs-
plannen van Oranje in 1668 toonde A. zich volkomen
de meerdere. Zelf versloeg hij (21 Juli) bij Jemmingen
Lodewijk van Nassau, na eerst door de terechtstelling
van Egmond en Hoome (4 Juli) voor rust in het
Zuiden gezorgd te hebben. Zijn streven naar eenheid
en absolutisme bracht hem tot pogingen een nieuw
belastingsysteem in te voeren, in den vorm van den
tienden, twintigsten en honderdsten penning en tot
de invoering der crimineele ordonnantiën. De heftige
tegenstand tegen deze financieele hervorming leidde
tot den afval van het Noorden na de inneming van
Den Briel (1 April 1572). Een verschrikkelijke straf -
tocht werd ondernomen — uitmoording van Zutphen
(16 Nov.) en Naarden (1 Dec.) — maar A.’s bewind
bleek een mislukking. 18 Dec. 1573 verliet hij ons land.
Voor Spanje maakte hij zich nog verdienstelijk door
de verovering van Portugal (1580). Hij overleed als
stadhouder te Lissabon.
89
Alva — Alvarez Quintero
90
L i t. : Astorga, Leven van Ferd. Alvarez de Toledo,
Hertog van Alba (’s-Grav. 1701) ; Martin Arrue, Cam-
panas del Duque de Alba. Estudios historico-militares
(Toledo 1880) ; Duque de Bcrwick y de Alba, Contri-
bucion al estudio de la persona del 111 Duque de Alba
(Madrid 1919). Cornelissen.
Alva, Petrus, > Alva-y -Astorga.
Alvader of Alfadir (Germ. ra y t h.),
naam aan Wodan (Odin) gegeven als vader van alle
menschen, dieren en planten.
Alvarado , P e d r o de, Spanjaard, bestuurde
(1520) tijdens Cortez’ afwezigheid de stad Mexico,
richtte er een bloedbad onder de inwoners aan, waar-
door een opstand uitbrak. Dit was de oorzaak, dat
Cortez, later teruggekeerd, met zware verliezen af
moest trekken.
Al var es do Orientc, F e r n a m, Portugeesch
dichter. Zijn werk is een mengsel van stemmingsvolle
poëzie en rijmelarij. De in gezwollen stijl geschreven
herderroman Lusitania transformada (1607) is een
kennelijke nabootsing van Sannazaro’s Arcadia.
* 1540 te Goa (Voor-Indië), f 1595.
Alvarez Pelayo, Alvarus Pelagius,
Minderbroeder. Groot-penitencier van paus Joannes
XXII. Verdedigde de opvatting der strengste richting,
de zgn. Spiritualcn, in de Minderbroedersorde en werd
naar aanleiding daarvan aangeklaagd bij den paus.
Deze nam echter geen maatregelen. A.P. werd zelfs
benoemd tot bisschop voor zijn verdediging der
pauselijke macht tegen de aanvallen van het geschrift
Defensor pacis. In zijn geschrift De planctu ecclesiae
gaat hij heftig te keer tegen allerlei mistoestanden
van zijn tijd. Dat A. de macht van den paus té hoog
zou hebben verheven — zooals algemeen werd aan-
genomen — wordt door Jung ontkend, die hem, niet-
tegenstaande enkele bedenkelijke uitdrukkingen,
rekent tot voorstander der gematigde richting, f 1350.
L i t. : Dict. Hist. Geogr. (II, 857 — 861) ; Lex. Theol.
Kirche (I, 328) ; N. Jung, Alvarez Pelayo (Parijs 1931).
v. d. Borne.
Alvarez van Cordoba, Zalige, Dominicaan,
apostel van Andalusië. * ± 1360 te Cordoba, f 19 Febr.
1430 (1420?); stichtte het klooster Scala Coeli bij
Cordoba. Vereering 1741 goedgekeurd. Feestdag
19 Februari.
L i t. : P. Alvarez, Santos, Bienaventurados de la
Orden de los Predicadores (I, 495 vlg.) ; Année Dom.
Févr. (II 1884, 649 vlg.). Lambermond.
Alvarez, 1° Balt h asar, Jezuïet, als zielen-
leider bekend om zijn vroomheid, zachtheid en dege-
lijkheid, biechtvader van de groote H. Teresia. * 1634
te Cervara (Öud-Castilië), f 26 Juli 1580 te Belmonte.
In 1555 trad A. in de Sociëteit van Jesus, was rector
van verschillende colleges, novicenmeester, visitator
en ten slotte provinciaal te Toledo. Bekend is zijn
gebedsmethode: het gebed van eenvoud. Wijl deze
echter niet met de bij de Jezuïeten gebruikelijke
methode, uiteengezet in de Exercitia Spiritualia,
overeenkwam, werd hem die in 1577 door den generaal
verboden. Toch bleef A. in geestelijke zaken terecht
zijn grooten invloed behouden. A. is ten slotte nog
een bekend medewerker bij de heruitgave van Aristo-
teles’ werken te Coïmbra.
2° Balthasar, Portugeesch architect
uit de le helft der 16e eeuw. f ca. 1624. Leerling
van zijn oom Alfonso A. en Filippo Terzios. Werd
hun opvolger in het uitvoeren van de belangrijkste
bouwwerken in Alemtejo Santarem, Almeirim en
Salvaterra. Bouwde aan het klooster te Batalha en
ontwierp ook het plan voor het klooster S. Bento te
Coimbra (1600). Hij was één der voornaamste bouw-
meesters uit het laatst der 16e eeuw in Portugal. De
opvatting van zijn werk sluit zich aan, zoowel in den
opbouw als in het grondplan, aan de bouworde der
Ital. Jezuïetenkerken.
Werken: Kerk van S. Antao te Lissabon (begon-
nen in 1579) ; S. Vicente de Fora, Lissabon ; Kathedraal
in Coimbra; S. Bento in Coimbra en de kerk N. Senhora
da Serrado Pilar in Porto, enz. — L i t. : Zeitschr. f. b.
Kst. N. F. (II blz. 47). de Stuers.
3° D i e g o, aartsbisschop van Trani 1606 — 1635.
Verdedigde in de congregatio de auxiliis het Thomisme
tegen het Molinisme. * midden 16e eeuw te Medina,
f 1635 te Trani.
Werken: o.a. De auxiliis divinae gratiae et humani
arbitrii viribus et libertate, ac legitima eius cum effi-
cacia eorundem auxiliorum concordia libri (XII 1635) ;
De incarnatione divini verbi disputationes (80) ; Dispu-
tationes theologicae in lam Ilae S. Thomae. — L i t. :
E. Serry, Historia congregationum de auxiliis (1709) ;
Quétif-Echard, Scriptores ord. Praed. (II).
4° Emanuel, Jezuïet, schrijver van „de insti-
tutione Grammatica libri tres”, een klassiek geworden
Latijnsche spraakleer, die in vele talen vertaald werd
en tot in de 19e eeuw in gebruik is gebleven. * 1626
te Ribera Brava (eiland Madeira), f 30 Dec. 1582 te
Evora.
L i t. : Sommervogel, Bibl. de la Compagnie de Jésus
(I, blz. 223—248). v. Hoeck.
6° J u a n, Mexicaansche generaal. * 1790, f 1867
te Acapulco. Nam deel aan den Mexicaanschen vrij-
heidsoorlog (1810 — ’24) en aan den strijd tegen de
U.S.A. (1842 — ’48). Verklaarde zich in 1854 tegen
Santa-Anna en bracht dezen een beslissende nederlaag
toe (Aug. ’55). Werd daarop president van de republiek
en begon zijn bestuur met de confiscatie van de eigen-
dommen der geestelijkheid te proclameeren. Reeds
in Dec. 1855 deed hij afstand en werd door Comonfort
opgevolgd. Lousse .
6° Lorenzo, Spaansch schilder van Bijbelsche
onderwerpen. Leerling van Bartolomé Carducho.
Werkte met hem tc Valladolid en Madrid. Vestigde
zich daarna ± 1638 te Murcia. Middelmatig talent.
Werken: Schilderingen voor het Hoofdaltaar in
een der kapellen van het Franciskanerklooster te Murcia
en eveneens voor de sacristie ; een schilderij met voor-
stelling van de H. Familie, voor dezelfde kerk.
de Stuers.
Alvarez de Cienf uegos , N i c a s i o,
Spaansch dichter en tooneelschrijver. Om zijn toome-
looze geestdrift, levendige verbeelding en bijwijlen
sentimenteele uitingen wordt hij terecht als een der
voorloopers der Spaansche romantiek beschouwd.
* 1764, f 1809. Het doodvonnis, tegen hem uitgespro-
ken door Murat, werd veranderd in verbanning naar
Orthez. Hij stierf echter vóór zijn aankomst aldaar.
Lyrisch werk: La escuela del sepulcro ; A la
primavera ; El otono ; A Bonaparte, e.a. — Drama’s:
La condesa de Castilla ; Zoraida, e.a. Steenhof f.
Alvarez de Paz, Jacobus, ascetisch
schrijver. * 1660 te Toledo, f 17 Jan. 1620 te Potosi
(Bolivia).
L i t. : Sommervogel, Bibl. de la Compagnie de
Jésus (I, blz. 252—258).
Alvarez Quintero , S e r a f i n en Joaquin,
Spaansche tooneelschrijvers, zich onderscheidend
zoowel door hun ontelbare pasos, entremeses en sai-
netes (waarmede zij debuteerden), als door hunne
comedias; in beide genres verwerken zij bijna uit9lui-
91
Alvastra — Alver
92
tend Andalusische gegevens. Men speurt bij de ge-
broeders Q. tevergeefs naar werk van psychologische
waarde en grootsche allure. Hun vermaardheid danken
zij alleen aan de levendigheid van den dialoog, de
vlotte handeling, die de oppervlakkigheid van het
gegeven dekken. Juist hierom is het grootste gedeelte
van hun oeuvre slechts in het Spaan sche origineel te
waardeeren. S. * 1871, J. * 1873 te Utrera. Steenhof /.
Alvastra, eerste Cisterciënserabdij van Zweden,
gesticht door koning Sverker en zijn gemalin Ulfhild
(1143). In 1344 stierf hier de echtgenoot van de H. Bir-
gitta van Zweden. Tijdens de Hervorming opgeheven.
Alva y Astorga, Petrus, Spaansch Minder-
broeder. Was in Rome generaalprocurator der Orde.
Met enorme belezenheid trad hij door vele geschriften
op als verdediger van het leerstuk der Onbevlekte
Ontvangenis van Maria. Zijn critiek was veel te heftig,
wat hem verschillende keeren in moeilijkheden bracht.
Van bibliographisch standpunt zijn die werken nog
steeds van belang. Zijn groote plan tot verzameling
van alle pauselijke brieven voor de Minderbroedersorde
heeft hij nooit kunnen uitvoeren. Hij kwam echter
tot de publicatie van den zeer waardevollen Weg-
wijzer voor een bullarium (Indiculus Bullarii), waarin
de vindplaats der pauselijke brieven wordt aangegeven.
Heeft vele werken geschreven, waarvan sommige
nog niet zijn uitgegeven. Eigenaardig is het, dat een
werkelijk geleerde als A. komen kon tot dwaasheden
als deze: dat Franciscus vóór het Laatste Oordeel zal
optreden tegen den antichrist. Het werk, waarin dgl.
extravaganties werden aangetroffen, kwam spoedig
op den Index der verboden boeken (Neerl. Francisc. I
1914, 154). f 1667 te Brussel.
L i t. : Dict. Theol. Cath. (I, 925) ; Dict. Hist. Geogr.
(II, 855) ; Collect. Francisc. Neerl. (II, zie Register).
v. d. Borne.
Alvear, l°Carlos Maria de, Argentijnsch
generaal en staatsman, een der bevrijders van zijn land.
* 1788; f 1853 te Montevideo. Lid van de vercenigingen
die de bevrijding van Arg. voorbereidden. 1813 lid
van de constitueerende vergadering; bezette als aan-
voerder van het leger Montevideo (1814); in 1816, echter
voorkorten tijd, hoofd van de regeering der Vereenigde
Gewesten van Rio de la Plata. In 1827 nam hij deel aan
den oorlog tegen de Brazilianen, die hij bij Ituzaingo
overwon. In zijn laatste levensjaren bestreed hij den
dictator Rosas.
2° E m i 1 i o, zoon van Carlos A., was eerst secre-
taris van het gezantschap te Washington, vervolgens
gezant aldaar tot 1852. Lid der constitueerende
vergadering in 1847. Lousse.
Alven zijn als zielen van gestorvenen, van animis-
tischen oorsprong. Moge lijk is, dat zij een verdwenen
Europeesch oervolk vertegenwoordigen. De heidensche
Germanen beschouwden hen als lagere demonen
en onderscheidden Lios- of Licht-alven, Doek- of
Donker -alven, ook wel Svart- of Zwarte -alven ge-
noemd. Vrouw Holle w r as hun koningin; de Alven -
koning heet ook wel Ellen- of Erlen-koning. Zij
kwamen uit Alfheim, Elfenheim, of Engeland. Als
elfen treden zij herhaaldelijk op in de literatuur, bij
maanlicht ringelreiend in bosschen en weiden. Waren
de Licht-alven bekoorlijke wezens, de Donker-alven
waren mismaakt en huisden dan ook vooral in onder-
aardsche spelonken en bergholen of waarden rond
op de kerkhoven, terwijl zij zich den menschen vijandig
toonden door hun allerlei bedrieglijks voor te spie-
gelen en hen bij nacht op dwaalwegen te leiden. In
het land van Aalst spookte zoo de Dalf , in de omgeving
van Dendermonde de Als. In het Engelsch beteekent
„elf” nog verwarren. Wijl de elfenblik iemand betoo-
veren en krankzinnig maken kan in het volksgeloof,
werd het getal 11, door zijn klank-overeenkomst,
het gekkengetal. Knippenberg .
Alvensleben, Konstantin von, Prui-
sisch generaal, vooral bekend door den beslissenden
invloed, welken hij op het verloop van den Fr.-Duit-
schen oorlog van 1870/71 uitoefende door zijn zelf-
standig optreden als commandant van het 3e legercorps
in den slag bij Vionville-Mars la Tour op 16 Augustus
1870. * 26 Aug. 1819 te Eichenbarleben, f 28 Mrt.
1892 te Berlijn. v. Voorst
Alveolaar , in de phonetica een meer
preciseerende benaming voor een consonant, die
gewoonlijk als dentaal wordt aangeduid. De tongpunt
raakt nl. over het algemeen niet de tanden zelf (dentes)
maar de tandkassen (alveoli).
Alveolair (<( Lat. alveolus = kleine uitholling)
worden die organen genoemd, die door uitbochtingen
en uitstulpingen kleine blaasvormige holten (alveolen)
vormen. In vele gevallen gelijkt de bouw dezer organen
op een tros. Zoo bezitten alveolaire klieren aan het
einde der uitvoerkanaaltjes kleine druifvormige
opzwellingen. Ook bij de a. -longen der zoogdieren
eindigen de vertakkingen der luchtpijp ten slotte in
trechtervormige holten, waarvan de dunne wand
uit zeer kleine blaasvormige uitbochtingen (long-
alveolen) bestaat. Willems.
Alveolair-epitheel, celbekleeding van den
wand der longblaasjes. Het voorkomen van a. in het
sputum wijst zeer sterk op den tuberculeuzen aard
eener longaandoening.
Alveolair plasma, > Celplasma.
Alveolen , > Alveolair. Ook de holten in de kaak
(tandkassen) bij zoogdieren en sommige reptielen, die
dienen tot opname der tanden, worden a. genoemd.
Alveolina, geslacht der Foraminifera. A., die
slechts fossiel voorkomt, is van groot belang voor
de stratigraphie van Ned.-Indië. A. wordt namelijk
slechts in de oudere lagen der Tertiairformatie aan-
getroffen.
Alveolitcs, een tot de Tabulata (> Anthozoa)
behoorend, kolonievormend koraal, voorkomend in
Silurische en Devonische sedimenten. A. wordt in
Nederland als zwerfsteen in het N. diluvium in Gro-
ningen en Drente gevonden.
Alver (Lat. Albumus albus = wit licht), kleine
zoetwatervisch van ca. 20 cm lengte; slank gebouwd
lichaam met zeer schuin opwaarts gerichte mondspleet;
de rugvin bezit 3 harde en 8 weeke stralen, de staartvin
Alver, op V 3 der ware grootte.
is diep ingesneden; de kleur aan de rugzijde is blauw
tot groen, aan de buikzijde en zijkanten wit en sterk
zilverglanzend. De visschen zwemmen in groote
scholen in de rivieren van N. Europa en worden op
verschillende plaatsen gevangen om de helderglanzende
93
Alveringem— Alypius Stylites
94
schubben, die bij het vervaardigen van onechte paarlen
worden verwerkt. De a. behooren tot de fam. der
karperachtigen (Cyprinidae), orde der beenvisschen
(Teleostii). Willems.
Alverlngem (= Alveringhem), Belg. gem.
in de prov. West- Vlaanderen, ten Z. van Veume;
opp. 1 898 ha ; 2 042 inw. Langs het kanaal van Veume-
Loo-IJzer. Laagland met vette weiden; veeteelt;
wolbewerking. Oude gemeente, reeds bekend in de
7e eeuw, door de prediking van St. Omarus. Kerk
in Gotischen stijl. V. Asbroeck.
Alvernia of La V e r n a, berg in de nabijheid
van Arrezzo in Italië. De H. Franciscus verkreeg hem
van graaf Orlando. Hij ontving er 1224 de H.H. Wond-
teekenen. De berg bleef steeds in heilige herinnering;
vele Minderbroeders leidden er een van de wereld
afgetrokken boete-leven. In het heden daagsche
(noviciaats)klooster worden nog vele plekken aange-
duid, die met bijzondere feiten uit het leven van
Franciscus in nauwe betrekking staan. In de Kapel der
Wondteekenen bevindt zich de bekende Engelenkrans
in terra-cotta, van della Robbia.
Lit. : S. Mencherini, Guida illustrata (Quaracchi
2 1907, over de woordafleiding op blz. 17) ; Idem, Biblio-
grafia Alvernina (Citta di Castello 1914) ; Idem, Codice
diplomatico (Florence 1924); V. Facchinetti, La Verna
(Milaan 1925). v. d. Bome.
Al vin, Louis Joseph, Fransch-Belgisch
dichter uit den poëzie-armen tijd vóór La jeune
B e 1 g i q u e. Zijn verzen (o.m. verheerlijking van
den Grieken -opstand) zijn rhetorisch; zijn drama’s
houterig en dan ook vergeten. Geestig is zijn parodie
op V. Hugo’s Contemplations. * 1806 te
Cambrai, f 1887 te Elsene bij Brussel.
Voornaamste werken: Sardanapale (drama,
1834) ; Le Folliculaire anonyme (blijspel, 1835) ; Les
Recontemplations (1856). Baur.
Alvisslied (A 1 v i s s m a 1) is een der zangen
van de oud-Noorsche dichterlijke E d d a. Het
episch raam van het stuk stelt voor: hoe Thor den
dwerg Alviss bij zijn dochter verrast en hem door
allerhande vragen naar de namen der dingen zóó lang
bezig houdt, tot de zon opgaat en den dwerg doet
versteenen. In feite is het gedicht een stuk poëtica,
waarin dertien begrippen elk met vijf dichterlijke
omschrijvingen (> Kenningar) worden bedacht.
Lit. : F. Genzmer (in Thule II Jena 1920, 100 vlg.).
Baur.
Alvleeschklier of pancreas (< Gr. pan = geheel,
kieas = vleesch), een meestal langgerekte, trosvormige
klier, achter de maag gelegen. Komt bij alle gewer-
velde dieren voor. Door een of meer uitvoergangen
mondt de klier naast of gemeenschappelijk met den
galgang in het voorste gedeelte van den middendarm.
De a. ontstaat door drie uitstulpingen (één dorsale
en twee ventrale) van den darmwand. Waar (bij vele
dieren) deze drie afdeelingen tot een geheel vereenigd
zijn, komt slechts een enkele uitvoergang (ductus
E ancreaticus) voor. Het afgescheiden alvleeschvocht
evat naast water 0,6% eiwit en dubbelkoolzure
natron om het voedsel, dat in zuren toestand vanuit de
maag in den middendarm komt, te neutraliseeren en
te alkaliseeren. Verder bevinden zich in het alvleesch-
vocht de voor de vertering der voedingsstoffen hoogst
gewichtige enzymen: a m y 1 a s e, dat de splitsing
van zetmeel in suiker bevordert; lipase, dat
vetten splitst in glycerine en vetzuur; t r y p s i n e,
dat medewerkt aan de afbraak van eiwitten. Naast
een spontane afscheiding wordt de a. onder invloed
van een chemisch reflex tot vermeerderde en min of
meer gespecificeerde afscheiding van klierstoffen
aangezet. Wanneer nl. door den darmwand uit den
darminhoud zuur (zoutzuur) wordt opgenomen, wordt
in het darmslijmvlies een stof, secretine, vrijgemaakt,
die, in het bloed opgelost, naar de a. wordt vervoerd
en deze tot actievere werking aanzet. Naast de rol der
enzymaf scheiding heeft de a. nog een inwendige
afscheiding naar het bloed (interne secretie.) Tusschen
de klierkwabjes, die het alvleeschvocht naar den
darm afscheiden, liggen kleine eilandjes („eil. van
Langerhans”), die een stof, insuline, aan het bloed
afgeven. Deze stof speelt nl. een groote rol bij de stóf-
wisseling; vooreerst remt zij de afgifte van suiker door
de lever aan het bloed en verder bevordert zij de
suikerverbranding in de weefsels. Insuline.
Willems .
Alvleeschklier eilandjes, Alvleeschklier.
Alvleeschklier ontsteking (> Pancreatitis),
treedt op als acute en als chronische ontsteking. De
acute is een zeer ernstige ziekte, die bij voorkeur
zwaarlijvige personen aantast; het begin is plotseling,
zonder eenige waarschuwing, met allerheftigste pijnen
in den bovenbuik, braken, ophouden van darmbewe-
gingen. De pols wordt snel, temperatuur is in den
regel hoog. De zieke geraakt in het begin in shock-
toestand met geelachtige verkleuring der huid.Boven
den navel midden in den buik ontstaan heftige drukpijn
en spierspanning. Dezelfde verschijnselen als de
echte acute ontsteking brengt de geheimzinnige,
plotseling intredende weefseldood van alvleesch-
klierweefsel te weeg. De oorzaken hiervan zijn niet
bekend. In beide gevallen bestaat de behandeling
in operatie. De chronische ontsteking veroorzaakt
vage pijnen in den bovenbuik, soms op den langen
duur geeling. Operatie kan vaak helpen. Krekel.
Alvleeschvocht, > Alvleeschklier.
Alwar, Britsch-Indische stad in de N. Radzj-
poetana (23° N., 76° O.), een vruchtbaar en ertsrijk
heuvelland; 60 000 inw., meest Hindoes. Bouwwerken:
paleis van den Maharadzja en Jaina-tempel.
Alwetendheid (van God). Gods kennis strekt
zich uit tot al wat mogelijk en tot alles wat in verleden,
heden en toekomst feitelijk is. Vaticaansch concilie
s. 3. C. 1: want alles ligt open en bloot voorZijn oogen,
ook datgene wat door de vrije handelingen der schep-
selen toekomstig is. > God.
Alxinger, Johann Edler von, Duitsch-
Oostenrijksch dichter van verbeeldingsrijke epiek
(bijv. Doolin von Maynz (1787); Bliomberis (1791),
in den trant van Wieland’s Oberon. * 24 Jan. 1756
te Weenen, f 1 Mei 1797 als secretaris van de Hofburg.
U i t g. : S&mtliche Werke (10 dln. Weenen 1812 vlg.).
— Lit.: K. Bulling (Leipzig 1914) ; W. Hasenfratz,
Reimstudien an Wieland und A. (Freiburg 1923). Baur.
Alypine, pr. benzoyltetramethyldiamino-aethyl-
dimethylcarbinol, witte neutraal reageerende
kristallen. Gebruikt in oplossing gecombineerd met
of in plaats van cocaïne als verdoovend middel.
Alypius, Grieksch schrijver over muziek, leefde
± 360 n. Chr. Schreef het tractaat: Inleiding tot de
muziek (opnieuw uitgegeven o.a. door K. van Jan,
1895). Onze kennis van de oude Grieksche notities
is hoofdzakelijk op dit tractaat gebaseerd.
Alypius Stylites, Heilige. Leefde in de 7e eeuw;
diaken uit Adrianopel in Paphlagonië. Trok zich,
32 jaar oud, in de eenzaamheid terug en leefde 67 jaren
95
Alypius (Alipius) — Amadeus VIII van Savoye
96
op een zuil, meestal staande, de laatste jaren liggend.
In de nabijheid verbleven talrijke mannen en vrouwen,
woestijnbewoners, die zich onder zijn leiding gesteld
hadden. Feestdag 26 Nov. J. v. Rooij.
Alypius (Alipius) van Tagaste, Heilige,
bisschop en belijder. * ca. 358, f na 430. Leerling en
boezemvriend van St. Augustinus. Met hem gedoopt
(387), leidde hij naast hem het monniksleven (388—
394). Bisschop van Tagaste (394), bestreed hij met Aug.
de ketterijen van zijn tijd, vooral het Donatisme. Heel
waarschijnlijk was hij aanwezig bij Augustinus’ dood
(430). Feestdag 18 Aug. v, d. Bom.
Alyssum, > Schildzaad.
Alytes Obstetricans, > Vroedmeesterpad.
Alyxiabast, Ind., poelasari, dunne pijpjes bast
van zeer jonge takjes van Alyxia stellata. Reuk en
smaak naar cumarine. Gebruikt o.a. tegen dysenterie
en koorts en voor de bereiding van Indische spruw-
kruiden.
L i t. : Ned. Pharm. (V).
Alzette , rivier in het groothertogdom Luxemburg ;
ontspringt ten Z. van Esch aan de Alzette, loopt in
Z.-N. richting en werpt zich te Ettelbrück in de Sauer;
kronkelt door twee zeer vruchtbare en bevolkte val-
leien: die van Röser, ten Z., en die van Mersch, ten N.
van Luxemburg. Voornaamste bijrivieren: Mess,
Petrusse, Mamer, Eisch, Attert, Wark. A. en bijrivie-
ren vormen aantrekkelijke streken, dank zij hun
vruchtbare insnijdingsvalleien in de secondaire aard-
lagen en de aanwezigheid van schilderachtig gelegen
oude kasteden op hun oevers. In het A.-dal bevindt
zich de hoofdstad Luxemburg en heeft zich een mach-
tige nijverheid gevestigd; spoorlijnen en wegen volgen
d?A. V. Asbroeck.
Alzheimer, Aloys, psychiater te Breslau
(1864 — 1916); naar hem genoemd: ziekte v. A.: praese-
niele (bij uitzondering in het vierde decennium be-
ginnende) versuffing in den zin van > presbyo-
phrenie, welke echter in enkele jaren tot een algeheele
versuffing leidt en gepaard gaat met aphasie, agnosie
en apraxie. De ziekte berust op een degeneratie der
hersenen, gelijkend op die bij presbyophrenie; is echter
veel intensiever. Hoélen.
Alzingen, gem. in het groothertogdom Luxem-
burg, ten Z. van Luxemburg, 406 inw.; vruchtbare
weiden in de Alzettevallei (Röser-dal); kerktoren uit
dc 16e eeuw.
Alzon, E m a n u e 1 d\ stichter van de Congre-
gatie der Assumptionisten. * 30 Aug. 1810 te Vigan,
f 21 Nov. 1880 te Nimes (Fr.). Onderscheidde zich
bijzonder in den strijd voor de vrijheid van het onder-
wijs. In 1845 stichtte hij bovengen, congregatie, werkte
aan de totstandkoming van een vrouwelijken tak
dezer congregatie en van opleidingsscholen voor onbe-
middelde priesterstudenten. De missioneering van het
Oosten had zijn volle belangstelling.
L i t. : S. Yailhé (2 dln. Parijs 1927). J. v. Rooij.
a. m., 1° = ante meridiem = in den voormiddag;
wordt gebruikt als volgt: bijv. 6 uur a.m.
2° Op adressen = amica manu = per vriendelijke
gelegeimeid.
Ama is in de oud-Christel. liturgie een vaatwerk,
dat dienst deed om de oblationes (offergaven) in ont-
vangst te nemen, gewoonlijk voorzien van hengsels of
handvaten, soms in den vorm van een langhalzige >
Pniole. De A. wordt ook amula genoemd.
Amabeles, Gallo-Romeinsch Christen, gestorven
in het midden der 6e eeuw, wiens grafsteen in 1901
in de S. Servaaskerk te Maastricht ontdekt werd. Het
grafschrift is een der oudste Christelijke gedenkteeke-
nen in ons vaderland en luidt: „Ic pausat / amabeles/
in christo/ qi vixit an/ . . ,M YI D XII”, d.i.: Hier
rust Amabeles in Christus, die leefde. . . jaar, 6
maanden, 12 dagen. -> Alufeva.
L i t. : Goossens, De Katakomben Rome-Valkenburg ;
Gedenkschrift z.j. (1916). Gorris.
Amabi, vroeger een zelf bestuurd gebiedje op het
eil. Timor, thans een district, samenvallend met het
rechtstreeks bestuurd gebied aan de Koepangbaai.
Amadai, > Meden.
Amadas et Idoine, liefdesroman, oorspr. Anglo-
Normandisch, uit de 12e eeuw, waarin A., waanzinnig
geworden van liefde, Idoine wint door haar te redden
uit een door toovermiddelen veroorzaakten schijn-
dood; wordt door van Maerlant vermeld, en bestond
dus waarschijnlijk in het Ned.
U i t g. : Hippeau (Parijs 1863) ; Andresen, Zeitschr.
rom. Phil. (1889, 85 vlg.); J. R. Reinhard (Parijs 1926).
V. Mierlo.
Amadeïsteu, > Minderbroeders.
Amadeus V van Savoye, de Groote, om
zijn lengte. * 1249 als zoon van Thomas II, graaf van
Vlaanderen, regeerde 1286 — 1323. Hij wist de leen-
goederen, die zijn voorgangers hadden verloren, door
oorlog, koop en verdrag terug te krijgen, werd door zijn
zwager keizer Hendrik VII, dien hij op zijn kronings-
reis naar Italië vergezelde, tot rijksvorst verheven,
organiseerde de rijksfinanciën en wist bij de Salische
successiewet de opvolging te regelen. Zijn stijgende
invloed in het naburige Genève bracht hem in herhaald
conflict met den bisschop der stad. Juist wilde hij te
Avignon met paus Johannes XXII de plannen voor
een kruistocht bespreken, toen de dood hem trof.
Amadeus VI van Savoye, de Groene, naarde
kleur zijner uitrusting bij een toumooi. * 1334, f 1383,
aan de regeering 1343. Hij werd de grondlegger van
Savoyes macht door meer zijn aandacht te wijden aan
de bezittingen in Italië dan aan die aan de Fransche
zijde der Alpen en in Zwitserland. Zijn vriendschap-
pelijke verhouding met Fr. en zijn huwelijk met Bonne
van Bourbon maakten die politiek mogelijk. Zijn pogen
had succes, getuige de geslaagde veldtochten in Italië.
Om den bedïeigden keizer van Konstantinopel Johan-
nes V Paleologus te redden, leidde hij met groote
dapperheid een kruistocht tegen de Turken. In den
strijd der tegenpausen koos hij de zijde van zijn bloed-
verwant Clemens VIL Hij voerde het eerste geboorte-
recht in, stelde de armen in de gelegenheid om koste-
loos te procedeeren en stichtte de orde van de Annon-
ciade met haar 15 ridders.
Amadeus VII van Savoye, * 1360, f 1391
te Ripaille, graaf van Savoye 1383. Met zijn adel volgde
hij den koning van Fr., Karei VII, naar Vlaanderen en
droeg bij tot het ontzet van Ieperen. Hij breidde zijn
gebied door de verovering van het graafschap en de
stad Nizza tot de Middcll. Zee uit.
Amadeus VIII van Savoye, de Vreedzame,
zoon van A. VII. * 1383, f 1461, aan de regeering 1391-
1434. Als laatste tegenpaus voerde hij den naam
Felix V. Hij breidde zijn gebied uit zoowel in Savoye
als in Italië en zag het door keizer Sigismund tot her-
togdom verheven (1416). De vroegtijdige dood van zijn
vrouw Margaretha van Bourbon en van de meeste
zijner kinderen, een complot, door Savoyards tegen
hem gesmeed, was oorzaak, dat hij, beu van het hof-
leven, zich met de ridders van de Orde van St. Maurits
97
Amadeus IX van Savoye — Amadisroman
98
te Ripaille aan het meer van Genève temgtrok (1434).
Van hieruit bleef hij met zijn „kluizenaars” als een
politieke raad zijn zoon Lodewijk bijstaan. Na de af-
zetting van paus Eugenius IV door het Concilie van
Bazel werd door een raad van 33 personen, waaronder
1 kardinaal, 1 aartsb. en 10 bisschoppen, A., hoewel
geen priester, tot tegenpaus gekozen (1439). Dezelfde
reden, die hem tot aanneming drong, nl. het aanzien
van het Huis Savoye, bracht hem er toe, de waardigheid
in 1449 op aandringen van zijn zoon neer te leggen en
zich weer in Ripaille terug te trekken. Paus Nicolaas V
beloonde hem voor zijn medewerking tot beëindiging
van het schisma met den kardinaalshoed, het legaat-
schap in Savoye en in een deel van Zwitserland en vele
commenden. Wachters .
Amadeus IX van Savoye, * 1435, f 1472,
aan de regeering 1466, zaligverklaard 1677. Patroon
van het Italiaansche koningshuis. Op 17 jarigen leeftijd
huwde hij Yolanda, dochter van Karei VII van Fr.
en zuster van Lodewijk XI. Om zijn slechte gezondheid
liet hij de zorg voor de staatszaken over aan zijn vrouw,
die zich daarin zeer ervaren en beheerscht toonde.
Beider leven blonk uit door groote deugd. A. deelde
zelfs zijn collier van de Orde der Annonciade onder de
armen uit. Herstel zoekend voor zijn gezondheid in het
zachte klimaat van Verceil, stierf hij. Niemand minder
dan Franciscus van Sales drong op zijn zaligverklaring
aan. Innocent ius XI bekrachtigde de vereering in de
vier diocesen van Savoye. Feestdag 30 Maart.
Wachters .
Amadeus I, koning van Spanje. * 1845,
f 1890. Zoon van den Ital. koning Victor-Eminanuel II,
16 Nov. 1870 werd hij door de Spaansche Nat. Ver-
gadering tot koning uitgeroepen. Hoewel hij zich
streng aan de grondwet hield, kon hij toch de partij-
twisten en den Carlistenopstand niet te boven komen,
trad af in 1873 en vestigde zich weer onder zijn ouden
titel van hertog van Aosta in Italië.
L i t. : Manfredi e Cisotti, Amedeo, duca d’ Aosta,
rioordi storici (1890). V . Houtte.
Amadeus, Cisterciënser, Heilige. *21 Jan. 1110,
f 27 Aug. (of Sept.) 1169. Zoon van den Zal. Amadeus
van Clermont. In 1125 trad hij te Clairvaux in en
werd in 1139 als abt naar Hautecombe in Savoye ge-
zonden. In 1145 werd hij tot bisschop van Lausanne
gewijd. Feestdag 28 Jan.
Werken: brieven, homeliën vindt men in Migne,
P.L. (CLXXXVIII, 1303 vlg.). — L i t. : Acta S.S. (1760
Sept. VII, 377) ; Dict. d’Hist. et de Géogr. ecclés. (II
1914, 1150). Lindeman .
Amadeus de Silva, > Amadeus Menez.
Amadeus Menez (ook Amadeus de Silva).
Trad in 1453 in de Minderbroedersorde, waar hij een
hervorm ingsgroep stichtte, die eerst onder paus Pius V
geheel met de Observanten werd vereenigd (> Min-
derbroedersorde). * ong. 1420 in Portugal, f 1482 als
biechtvader van paus Sixtus IV.
L i t. : Holzapfel, Handb. Franzisk. (138) ; Dict. Hist.
Geogr. (II, 1152—1156). v. d. Borne.
Amadeus van het H. Hart (Mother Mary A.
of the Sacred Heart of Jesus, in de wereld Sarah Teresa
O’Dunne), stichtte de Ursulinenmissies van Montana
en Alaska. * 2 Juli 1846 te Akron (Ohio), f 10 Nov. 1920
te Seattle (Wash.). Een hoogbegaafde vrouw, vol
initiatief, met een bewonderenswaardigen apostoli-
schen ijver en diepe nederigheid. Ondanks vele moei-
lijkheden kwamen de missies onder haar voortreffe-
lijke leiding tot grooten bloei. J. v. Rooij .
Amadeusmcer, vlakke, komvormige laagte
zonder water, in het buitengewoon droge Centr. Austr.
(24° — 25° Z.) ; door E. Giles 1872 ontdekt. Het is
een langgerekte, ong. 6 500 km groote playa. De opp.
bestaat uit helder wit zout en gips, dat ter duimdikte
ligt op taai, zwart, zoutig leem. Zwagemakers.
Amadi,plaast, gelegen in Belgisch Kongo, op den
linker oever der Oeële, 27 km op de baan van Dili
naar Bendere. Missiepost van de paters Dominicanen,
met lagere school en dispensarium, toevertrouwd aan
de zusters Dominicanessen. Handel.
Amadina, > Wevervogel.
Amadisroman, prozaroman, om Amadis en
zijn nakomelingen. A., zoon van Perion van Gaula
(= Wales) en van Elisena van Britanniën, door een
fee opgevoed, volmaakt ridder, onwankelbaar trouwe
minnaar, wint door zijn heldendaden, na boven -
menschelijke avonturen en beproevingen van kunstig
symbolisme, met reuzen, toovenaars, verraders, de
liefde van Oriana, dochter van Lisuarte van Engeland.
Over ontstaan, tijd en oorspronkelijke taal, alsook
over de toponymie, heerscht nog veel onzekerheid:
in het Portugeesch door (althans in kern) Joao de
Lobeira (13e eeuw) of door Yasco de Lobeira (14e eeuw)?
of eerst compilatie van Fr. Arturromans; of vertaling
van verloren Fr. roman? Vast staat alleen, dat de
oudst bewaarde bewerking is van den Castilliaan
Garcia Ordonez de Montalvo, die ca. einde 15e eeuw
de vier eerste boeken, de drie eerste volgens oudere
origineelen, schreef, waaraan hij nog een vijfde toe-
voegde, met een vervolg om A.’s zoon, Esplandian.
Proza -epos van het ridderschap, met vele motieven
uit Arturromans (A. = Parcival) en uit Apollonius
van Tyrus. Spoedig door druk verspreid (in 1508, nog
ex. bewaard m Br. Museum), werd het in het Sp. steeds
opnieuw voortgezet om A.’s nakomelingen, alles
samen veertien boeken. In het Fr. werd de roman
bewerkt door Nicolas Herberay des Essarts, die er
acht boeken van uitgaf (1540 — ’48) en die er de
galanterie en de sentimentaliteit van versterkte. Van
hieruit kreeg de roman wereldbeteekenis. In het Fr.
groeide hij aan tot 24 boeken, door Gilbert Saunier
Duverdier (begin 17e eeuw) als ,, Roman des romans”
samengevat (in 7 dln.). In het Duitsch, volgens het
Fr. sedert 1569 vertaald, ontwikkelde hij zich tot
30 boeken. In het Ned. verscheen 1568 en 1574,
misschien reeds vroeger, te Antwerpen een vertaling
der vier eerste boeken, naar het Fr.; in 1624 waren er
21 vertaald. Sedert 1546 werd hij in het Ital., sedert
1619 ook in het Engelsch vertaald of bewerkt. Ook
episch nagedicht, als in het Ital. door Bemardo Tasso
(1559) cn, verkort, nog in de 19e eeuw door den Engel-
schen dichter Southey (1803); ten tooneele gebracht,
o.a. door A. Hartmann in Duitschland, reeds in 1587;
als tekst voor opera gebruikt, als door Quinault,
op muziek van Lili. Ook voor onze tooneeldichters der
17e eeuw was de cyclus een rijke mijn van mo-
tieven en gegevens. Breeroo ontleende er drie spelen
aan, Starter één : Darayde. Deze roman beleefde een
ongehoorden bijval. Zelfs Cervantes spaarde hem in
de bibliotheek van Don Quichote; hij werd genoten
en bewonderd door de H. Teresia en den H. Igna-
tius van Loyola, door Ariosto en Montaigne, door
Frans I en Willem van Oranje, en nog door Goethe.
L i t. : Baret, De PA. de G. et de son influence sur les
moeurs et la lit. (Parijs 2 1873) ; Braunfels, Kritischer
Versuch u. d. Roman A. v. Galliën (Leipzig 1876): M.
Pfeiffer, Amadis-studiën (Erlangen 1905) ; E. Cohn,
II. 4
99
Amador de los Kios — Amalgama der schulden
100
Gesellschaftsideale und Gesellschaftsroman des 17. Jhs.
(Germ. Studiën, 1921); Menéndez y Pclayo, Originès de
la novella (4 dln. Madrid 1925). V. Mierlo.
Amador de los Kios, José, Spaansch
geschiedkundige en litterair criticus. * 1818 te Baena,
f 1878. Hij is de schrijver van een omvangrijke en
grondige, maar onvoltooide Historia critica de la lite-
ratura espanola (7 dln. 1861 — 1865). Door de bijzondere
belangstelling, die hij wekte voor de M.E., gaf hij den
stoot tot grondiger bestudeering dier tijden.
Steenhoff.
Amadour, onbekend kluizenaar. Volgens som-
migen dezelfde als de H. Amator, bissch. vanAuxerre,
f ca. 418. Sedert de 12e eeuw is het naar A. genoemde
Roe d’Amadour (mpes Amatoris = rots van Amator)
een zeer bekende Maria-bedevaartplaats. Om de
40 a 50 jaren komen talrijke pelgrims deze plaats
bezoeken (in 1899 laatste bedevaart, in 1943 de eerst-
volgende).
Lit. : Acta S.S. Aug. (IV 1739, 16—24); E. Albe,
Miracles de N. Dame de Roc-Amadour (interess. ver
zameling van 127 wonderen door een monnik uit 1172,
Parijs 1907) ; E. Rupin, La légende de St. A. (Parijs
1909) ; J. T. Layral, Histoire de N.D. de Roc-Amadour
(Parijs 6 1920). J. v. Rooij .
Amagat, Emile Hilaire, natuurkundige,
* 2 Jan. 1841 te St. Satur bij Sancerre (Cher), f 15 Febr.
1915 aldaar. Professor aan de Kath. Universiteit te
Lyon, heeft speciaal onderzocht de samendrukbaarheid
van vloeistoffen en gassen.
Amager, Deensch eiland in de Sont, door de
smalle Kallebodstrand van Kopenhagen gescheiden.
15 km lang, grootste breedte 8 km, opp. 65 km 2 ,
106 200 inw. Een deel van Kopenhagen, nl. Christians-
havn, ligt op A. en is door Knippelsbrug en Langenbrug
met de rest der stad verbonden. A. is zeer vruchtbaar
en uitstekend bebouwd. Het is de groentetuin van
Kopenhagen. Een deel der bewoners is van Ned.
oorsprong, als afstammelingen van hen, die in 1516
door Christiaan II werden uitgenoodigd om den tuin-
bouw op A. in te voeren. De voornaamste plaats is
het zeemansdorp Dragör. /r. Stanislaus.
Amaliei (Ceram), 1° onderafdeeling der
residentie Amboina, gouvernement der Molukken,
N.O.I., 16 196 inwoners.
2° Hoofdplaats der onderafd. A. (3° 11' Z.,
128° 50' O.), standplaats van het civiel bestuur
(1 brigade militairen), tevens van een hulpprediker
der Ind. kerk voor A., Wahai en O. Ceram; 42 volks-
scholen, 13 inlandsche leerkrachten, 10 400 gedoopten.
Cappers.
Amajocba of M a j o e b a, Zoeloenaam voor
Duivenheuvel, Afr. Duiwekop, alleenstaande tafel-
berg in de Drakensbergen, ligt 1 950 m boven zee
en 186 m boven de omringende vlakte ; levert uitzicht
op Laingsnek, een pas door de Drakensbergen; ligt
8 mijlen van de Transv. grens. Voor slag van A.,
> Zuid-Afr. gesch.
Amakoesa Sfima, dubbel eiland ten W.
van het eiland Kioesjoe (Japan).
Amalarik, zoon van Alarik II, en koning der
West-Goten in Spanje en Septimanië (511 — 531).
Amalarius, schreef voor de liturgiegeschiedenis
belangrijke werken. Sommigen maken nog steeds
onderscheid tusschen een A. van Metz en een A. van
Trier. Met Dom Morin e.a. kan men echter houden,
dat er slechts één A. geweest is. Deze was leerling van
Alcuinus, werd ca. 811 bisschop van Trier, 813 gezant
van Karei den Gr. in Konstantinopel, verving later
den verjaagden bisschop Agobard van Lyon, geraakte
in hevigen strijd met den diaken Florus en met Agobard,
wegens zijn liturgische hervormingen. De synode van
Quiercy (838) veroordeelde eenige verklaringen uit
zijn liturgisch hoofdwerk.
Werken: De ecclesiasticis officiis ; De ordine
Antiphonarii ; Eclogae de officio Missae (volgens Eisen-
hofer is dit laatste een compilatie uit de 10e eeuw). —
Lit.: Morin, Rev. Bénéd. (1908) ; Manitius, Gesch. d.
lat. Liter. d. Mittelalters (I 1911, 396 vlg.) ; Dict.
d’Archéol. chrét. et de Liturg. (1, 1323); Lexikon f. Theol.
u. Kirche (I, 333 vlg.). Frames.
Amalaswintlia, dochter van Theoderik den
Grooten, koning der Oost-Goten in Italië. A. trad in
515 in het huwelijk met Eutharik, die reeds in 522
overleed. Toen ook Theoderik in 526 stierf, werd A.
regentes over haar zoontje Athalarik. Bij den dood van
Athalarik (534) besloot A., vooral om de tegenstanders
van een vrouwenregeering met zich te verzoenen, een
nieuw huwelijk aan te gaan, en wel met haar neef
Theodahad, dien zij als mederegent deed erkennen.
A. werd echter weldra door haar nieuwen gemaal
gevangen gezet, en in 534 om het leven gebracht.
v. Haar en.
Amalck, zoon van Eliphaz en kleinzoon van
Esau (Gen. 36. 12).
Amalf i , havenstad in de prov. Salerno,
(Italië, 40° 40' N., 14° 35' O.); 6 200 inw. Exempt
aartsbisdom bij Napels. A. bezit de kathedraal
S. Andrea, in 1204 gebouwd in Lombardisch -Nor -
mandischen stijl. De gevel is met mozaïekwerk, de
vloer en de kansel zijn eveneens met oud-Ital. marmer-
mozaïek versierd. Middel-Byzant. bronzen deur. In de
kathedraal rust het gebeente van den H. Andreas,
behalve zijn hoofd. Visscherij, badplaats. In de M.E.
een bekende handelsrepubliek.
Amalgaamlamp, ontladingsbuis, waarbij de
electroden uit amalgamen bijv. van kwik en cadmium
of zink bestaan. Het licht is rijker aan stralingen van
verschillende golflengten dan kwiklicht alleen.
Practischc uitvoeringen hebben zich tot heden eigen-
lijk niet kunnen handhaven.
Amalgama zijn combinaties van kwik met andere
metalen. Goud en lood zijn bijv. gemakkelijk oplosbaar
in kwik. Alleen ijzer en de metalen der platina-groep
lossen in kwik niet op. Soms zijn de a. chemische
verbindingen, soms ook mengsels. Natrium -a., dat
onder groote warmte-ontwikkeling uit de elementen
ontstaat, acht men een chemische verbinding. Dit a.
wordt veel als reductiemiddel gebruikt, omdat het met
water waterstof ontwikkeling geeft. Een uit 25% tin,
25% zink en 50% kwik bestaand a. wordt in de tand-
heelkunde gebruikt omdat het spoedig zeer hard wordt.
Zoo ook cadmium- en zilver-tin-a. Het vindt ook
in de electrotechniek toepassing. Goud-a., bevattend
van 39 tot 42% goud, wordt in Califomië gevonden;
dit a. wordt bij het vuurvergulden gebruikt. Bij
verhitting verdampt het kwik en het goud blijft over.
A. voor spiegels bestaat uit kwik met tin (25%);
een a., best. uit 74% kwik en 26% cadmium, dient als
metaalkit. v. d. Beek.
Amalgama der schulden, strijdvraag in Ned.
in de eerste jaren van de Bataafsche Republiek, de
kwestie nl. of de generaliteitsschulden en die der
afzonderlijke gewesten als zoodanig zouden blijven
bestaan of samengesmolten zouden worden tot één
algemeene, nationale schuld. Dit laatste is geschied.
101
Amalgameeren — Amanatoeng
102
Amalgameeren is het bedekken van een metaal
met een dunne laag kwik. In galvanische elementen
bijv. wordt het zink geamalgameerd, om gelijkmatiger
stroom te verkrijgen en het zink minder aan te tasten.
Amalgameerende talen, > Mengtalen, Creo-
liseering.
Amalia, Heilige, > Amelberga.
Amalia van Solms, gemalin van Frederik
Hendrik. * 1602, f 1675. Zij vestigde zich in 1620
als hofdame der
koningin van
Bohemen met
deze te Den
Haag. Op 4 April
1625 gehuwd.
De jonge, schoo-
ne, intelligente
vrouw wist het
Haagsche hof,
mede door de
huwelijken harer
kinderen, te ont-
wikkelen tot een
der schitterend-
ste van haar
tijd. Na den
dood van Fred.
H. (14 Maart
1647) liet zij te zijner eere de Oranjezaal in het Huis
ten Bosch bouwen. Haar invloed op de staatszaken
verdwijnt met den dood van haar zoon Willem II
(Nov. 1650). Voor de belangen van haar kleinzoon,
Willem III, en diens opvoeding bleef zij steeds ijveren
en wist in 1665 het prinsdom Oranje voor hem terug
te krijgen. Cornelissen .
Am al rik I, koning van Jerusalem, aan
de regeering 1162 — 1174, broeder van Boudewijn III.
Met Noer ad-din streed hij om het bezit van Egypte.
Het gevolg was, dat Noer ad-din ’s veldheer Saladin
zich onafhankelijk verklaarde en den buit binnensleep-
te. Met dezen vijand tegenover zich scheen het lot van
Jerusalem beslist. Alleen de naijver tusschen Noer ad-
din en Saladin bracht uitstel van executie, f 1174, in
hetzelfde jaar als Noer ad-din. A. was een bevorderaar
van de wetenschap (historie), en ervaren in het recht
(> Assises). Hij was een dapper krijgsman, maar
zijn trouweloosheid tegenover zijn bondgenoot Egypte
in diens strijd tegen Noer ad-din, en zijn gemis aan
beleid en staatkundig inzicht hebben zijn rijk veel
ellende gebracht. Wachters .
Amalrik II, koning van Jerusalem, eig.
A. van Lusignan, broer van Guy. Als 4e echtgenoot
van Isabella, dochter van A. I, liet hij zijn rechten op
den troon gelden. Daar zetelde hij 1197 — 1205. De
kwestie over de erfenis van Saladin (f 1193) maakte
zijn vijanden genegen tot een wapenstilstand van 5 jaar,
die in 1204 met 6 jaar werd verlengd. Bij zijn dood
(1205) liet hij het koninkrijk Cyprus na aan zijn zoon
Hugh, het koninkrijk Jerusalem aan Maria, dochter
van Isabella uit haar huwelijk met Montferrat.
Wachters .
Amalrik van Bena (Amaury de Béne)
verloor zich in pantheïstische dwalingen, f 1206 of
1207 te Parijs. Als leeraar in de godgeleerdheid te
Parijs verkondigde hij in zijn lessen het pantheïsme
(alles is één en dit alééne is God), dat zeker onder
invloed staat van de leer van Scotus Eriugena. In
1204 moest hij herroepen. Onzeker is, of David van
Dinant in zijn leer afhankelijk is van A. of omgekeerd.
Zijn aanhangers, de Amalricani (Amauriani)
trokken uit zijn pantheïstische leer de conclusie, dat
God oorzaak is van al ons willen en handelen en
maakten daaruit de practische gevolgtrekking op
zedelijk gebied, dat er geen onderscheid is tusschen
goed en kwaad en dus ook geen zedelijke verantwoor-
delijkheid. Ook namen zij aan, dat door de mensch-
wording van den H. Geest in hen — een weerklank van
de ideeën van Joachim van Fiore — de Kerk met haar
sacramenten en wetten overbodig was. Hun leer-
stellingen werden veroordeeld in een synode te Parijs
(1210) en in de Algemeene Kerkvergadering van
Lateranen (1215).
L i t. : A. Chollet in D.T.C. (I, 9B6— 940) over A. v. B.
en diens aanhangers ; M. Jacquin in Dict. Hist. Géogr.
(1, 1004 — 1007) id. ; F. Sassen, Geschiedenis der Patris-
tische en Middcleeuwsche Wijsbegeerte (1928, 128 en
130). Koeken.
Amaltco, P o m p o n i o, schilder, * 1505 in
Motta di Livenza, f 1588 in S. Vito in Friaul. A. was
hoofdzakelijk in S. Vito werkzaam, waar hij zelfs
burgemeester is geweest. Leerling van Pordenone,
bleef hij gedurende zijn geheele leven diens trouwe
navolger. A. schilderde groote fresco’s met figuren -
groepen in levendige bewegingen (stadhuis van Ceneda,
in S. Maria de Battuti in S. Vito, 1535 voleindigd;
in de kerk van Prodolone, 1538 — 1542). Ook schilderde
hij op paneel en was hij als beeldhouwer en
etser werkzaam.
Lit. : Rugg Zotti, Pomponio Amalteo (Udinc 1905).
A . B. de Vries.
Amalthca (Gr. m y t h.), een nymf, die Zeus
op Kreta met geitenmelk voedde; meestal echter is
A. in de myth. de geit zelf, die Zeus voedde. De hoorn
van A. is de hoorn van overvloed. Het beest brak den
hoorn tegen een boom en bracht hem met kruiden
gevuld bij Zeus of Zeus brak hem zelf af en gaf hem,
met allen zegen gevuld, aan de dochters van Melisseus,
de zusters van A. De aegis werd beschouwd als de huid
van A. > Abundantia, Aegis. Davids.
Amaltheus, een ammoniet, gidsfossiel voor
sommige Juralagen.
Aman, groot-vizier van Assuerus of Xerxes,
koning der Perzen (486—465 v. Chr.), wilde uit vijan-
schap tegen den Jood Mardocheus het geheele volk
der Joden uitroeien, maar werd door koningin Esther,
Mardocheus’ nicht, ten val gebracht.
Aman, Jean Edmond, Fransch genre-,
historie- en portretschilder. * 1860 te Chevry Cossigny
(Seine et Marne). Leerling van Lehmann, Emest
Hébert en Luc. 01. Mersen aan de Ex. Nat. des beaux-
Artste Parijs. Exposeerde reeds sedert 1885 o.a. in den
Salon de la Société des Artistcs francais en de Société
Nat. des beaux-Arts. Fijn en gevoelig talent met een
eenigszins droomerige melancholieke opvatting en een
subtiel geraffineerd kleurengevoel.
Werken: Saint Julien PHospitalier (1883, Mus.
Carcassonne ); portret (1891, Mus. du Luxembourg,
Parijs) ; Femme au paon (1893) ; L’attente ; La Confi-
dence (1894, Mus. des Beaux-Arts, Parijs). — Lit.:
André Beaunier, Aman- Jean, Art et Décoration (XI 1902,
33). de Stuers.
Amana, vlg. 4 Reg. 5. 12 (waar in den huidigen
tekst wel foutief Abana gelezen wordt), een rivier bij
Damascus, waarsch. de Barada. Deze ontspringt op
den Anti-Libanon, die door het Hooglied (4. 8) ook
A. genoemd wordt.
Amanatoeng, landschap op Timor, in de
103
Amand — Amandelontsteking
104
onderafd. Zuid -Midden Timor.ten O. van Amanoebang.
Amand , * Amandus.
Leven van Sint Amand, werk in 12 450 w., door
een Bruggeling, jong geestelijke, die aan het slot op
raadselachtige wijze zijn naam aangeeft als Gillis
de W e v e 1 ; het werd geëindigd 27 Januari 1366.
Zeer wonderbaar lijk; uit allerlei bronnen, ook uit
kronieken en uit Utenbroeke’s voortzetting van
„Spieghel Historiael”.
Ui tg.: Ph. Blommaert (2 dln. Gent 1842 — 48 ).
V. Mierlo .
Amand, Sint, Benedictijner klooster, > Bene-
dictijnen in België en Ned.
Amandel is een klierachtig orgaan, bestaande
uit lymphold weefsel. Al de a. behooren tot den zgn.
Walde yerschen lymphatischen ring. Men onderscheidt:
1° de derde of neuskeel-a. in de neuskeelholte (adenoïd).
2° De tong-a. op
het achterste deel
der tong. Deze
wordt vierde a. ge-
noemd. 3° De keel-
of verhemelte-a.,
ook tonsiüen ge-
heeten. De keel-a.
zijn ronde of lang-
werpige kliertjes,
die zich ter weers-
zijden van de tong
bevinden, tusschen
den voorsten en achtersten verhemelteboog. In de
a. zijn kleine instulpingen of gangen, die men
vanuit den mond als kleine openingen ziet; dit
zijn de lacunen of krypten. Volgens sommigen be-
hooren de a. tot de bloedbereidende organen, omdat
zij witte bloedlichaampjes afscheiden. Volgens anderen
zijn de a. klieren met zgn. interne secretie. Velen
huldigen de meening, dat de gezonde a. dienst doet
bij het vernietigen van bacteriën. Een geheel tegenover-
gestelde meening wordt vaak in Amerika verkondigd,
namelijk dat de a. organen zijn, die zoo spoedig moge-
lijk verwijderd moeten worden, omdat zij geen dienst
doen en omdat van hen vele infecties uitgaan. Nelissen .
Amandel, Prunus amygdalus Stokes of Amyg-
dalus, fruitboom uit
Klein-Azië, met fijn-
gezaagde bladeren en
lichtrose bloemen,
nauw aan de perzik
verwant; voor onze
luchtstreek minder
geschikte boom met
steenvrucht, waarvan
men deuitden groenen
bolster springende pit
(amandel) oogst. Men
kent de zoete a., die als tafelvrucht en tot
bereiding van gebak dient, en de bittere a., die
alleen in de geneeskunde gebruikt wordt. Wordt
thans overal gekweekt in het Middellandsche Zeegebied.
Amandelboom, > Amandel.
Amandel emulsie of a m a n d e 1 m e 1 k, een
witte, melkachtige vloeistof, verkregen door gepelde
zoete amandelen met water te stampen.
Amandelmolen dient voor het malen van
amandelen; voor huishoudelijk gebruik in kleine
maten en in vsch. soorten verltrijgbaar. Beweging
met de hand of electrisch. > Keukenmotor.
Amandelolie, vette, zachtsmakende, spoedig
rans wordende olie, verkregen door uitpersen van
amandelen. Bestanddeel trioleïne. Blijft bij afkoeling
tot — 15°C vloeibaar. Voor bittere a., > Ben-
zaldehyd.
L i t. : Ned. Pharm. (V).
Amandelontsteking • Betreffende ontste-
king van de derde amandel, > Adenoïd. Ontsteking
van de tongamandel kan
geïsoleerd voorkomen ^meest-
al echter samen met ontste-
king der keeJamandelen. De
verschijnselen bestaan in pijn,
wanneer de tong wordt be-
wogen en bij het slikken.
Ontsteking van de keel-
amandelen onderscheidt men
in acute en chronische ont-
steking. De eerste wordt ook
angina genoemd. Men ver-
deelt de acute ontstekingen
in verschillende soorten.
1° Anginacatarrha-
1 i 8 komt meestal te zamen
met verkoudheid voor. De patiënten hebben pijn bij
het slikken en meestal koorts, die bij kleine kinderen
zeer hoog kan zijn. De amandelen zijn rood en gezwol-
len. De ziekte duurt gewoonlijk slechts enkele dagen.
2° Angina lacunari s, ook wel angina folli-
cularis genoemd.
Verschijnselen : gezwollen amandelen met geelwitte
of grijze propjes in de krypten, gezwollen halslymph-
klieren. De patiënten voelen zich ziek, hebben hooge
koorts. Het slikken is zeer pijnlijk. Meestal duurt de
ziekte vier tot zes dagen. Soms ontstaan, in aansluiting
met deze ontsteking, complicaties, zooals acuut
gewrichtsrheumatisme, hart- of nieraandoeningen
en oorontstekingen. In enkele gevallen gaat het weefsel
rondom de amandelen nog meer zwellen, zoodat de
keel zeer nauw wordt en bijna niets doorgeslikt kan
worden; er komt kaakklem, zoodat de mond slechts
weinig geopend kan worden. Dit is dan een:
3° Angina phlegmonosa. Er komt etter-
vorming rondom de amandelen; er is dan een keel-
abces ontstaan.
4° Anginavan Plau t-V incent of Angina
ulceromembranacea ontstaat door symbiose
van de bacillus fusiformis en spirochaeten. De patiën-
ten hebben wat pijnlijkheid bij het slikken en de
temperatuur is meestal slechts weinig verhoogd. De
lymphklierzwelling in den hals ontbreekt meestal.
De patiënten voelen zich niet of weinig ziek. Op
de amandelen zijn grijswitte of grauwe vlekken, die
een zweer bedekken. Meestal duurt de aandoening
een week of iets langer, soms veel langer.
Verder kent men de angina bij dyphtherie,
bij roodvonk, bij het eerste en tweede stadium
van syphilis en bij andere infectieziekten. Ook
bij verschillende bloedziekten komen acute ont-
stekingen van de amandelen voor. Men kent de
angina agranulocitotica. Hierbij ont-
breken in het bloedbeeld de neutrophiele leucocyten.
Deze ziekte is hoogst ernstig. Er ontstaat een necrose
van de amandelen. Bijna altijd zijn de patiënten
vrouwen. De monocyte n-a n g i n a kenmerkt
zich door sterke monocytose van het bloedbeeld.
Het verloop is veel minder ernstig. Er ontstaat een
oppervlakkige necrose van het amandelweefsel. Ten-
105
Amandeloperaties— - Amandus
106
slotte kent men een acute ontsteking van de
amandel, gepaard met gangreen bij leu-
kaemie.
Van de chronische vormen is de meest voorkomende
vorm die, welke gepaard gaat met de vorming van de
zgn. amandelproppen. Een andere, zeer on-
schuldige vorm wordt veroorzaakt door de lepto-
t h r i x. Een minder onschuldige aandoening is de
tuberculose van de amandelen, een meer
goedaardige vorm hiervan is de lupus. Ook bij
andere chron. infectieziekten, zooals bij s y p h i 1 i s
en bij lepra kunnen a. ontstaan. De verschil-
lende soorten van a. hetzij acute of chronische,
eischen ieder voor zich een speciale behandeling, die
door een arts moet worden toegepast. Nelissen.
Amandeloperaties. De meest voorkomende
zijn: 1° Het openen van het keelabces. 2° De tonsillo-
tom ie of het gedeelte lijk verwijderen der keelamandelen.
Dit geschiedt meestal met de tonsillotoom van
Mathieu. 3° De tonsilectomie of het geheel verwijde-
ren van de keelamandelen. 4° De zgn. Sluder-
operatie, tonsilectomie, die hoofdzakelijk bij kinderen
wordt verricht met het instrument van Sluder. Nelissen .
Amandelproppen , (tonsilproppen), zijn on-
welriekende korreltjes ter grootte van een kleinen
rijstkorrel, die zich in amandelen met een lichte
chron. ontsteking bevinden. Zij vullen dan een of
meerdere krypten van de amandel. Vaak komen zij
vanzelf in den mond. Soms geven zij aanleiding tot
het ontstaan van angina, keelabcessen en maag-
stoomissen. Tevens maken zij den adem onwelriekend.
Nelissen .
Amandels (geologie) zijn met mineralen
opgevulde holten in stollingsgesteenten. Zij komen
vooral voor in melafier en diabaas. Agaten zijn soms
dergelijke a. Bevat een stollingsgesteente veel a.,
dan verkrijgt het den naam van amandelsteen en men
spreekt dan bijv. van diabaas -amandelsteen. De struc-
tuur van het gesteente is dan amygdaloïdaal.
Hof steenge.
Amandelsteen (geologie), > Amandels.
Amandelsteenen (g e n e e s k.) komen voor in
amandelen met chronische ontsteking. Zij geven vaak
aanleiding tot keelpijn en hoesten of schrapen. Een
kleine operatieve behandeling is voor deze aandoening
noodig.
Amandel vergrooting. Vergroote derde aman-
deladenoïd. Vergroote tong- of vierde amandel komt
niet vaak voor en geeft weinig verschijnselen. Ver-
groote keelaman-
delen komen al of
niet gecombineerd
met adenoïd voor.
De aandoening
treft men ’t meest
bij kinderen aan.
Tegenwoordig be-
schouwt men de
a. als een gevolg
van de lymphati-
sche constitutie
van de patiënten,
en niet zoozeer als
een gevolg van de
doorgemaakte keelontsteking. De verschijnselen van
vergroote amandelen kunnen zijn: 1° bemoeilijkte
mond- en neusademhaling, vooral wanneer de aman-
delen zeer groot zijn ; 2° verandering van spraak;
3° soms een bemoeilijkt slikken en in sommige ge-
vallen zelfs het terugkomen van spijs en drank door
den neus. De a. op zichzelf is geen reden tot
operatieve behandeling. Deze is alleen noodig, wan-
neer een of meerdere van de bovengenoemde ver-
schijnselen aanwezig zijn, of wanneer er in de aman-
delen een chronische ontsteking is en ook wanneer
telkens een acute ontsteking (angina) ontstaat. Deze
behandeling bestaat meestal uit gedeeltelijke ver-
wijdering (tonsillotomie) of algeheele verwijdering
(tonsilectomie). > Amandeloperaties. Nelissen .
Amandel verwijdering, > Amandeloperaties.
Amandelwater wordt gestookt uit de van olie
beVrijde perskoek van bittere amandelen; bevat l 0 /^
blauwzuur, bederft spoedig, daarom dikwijls vervangen
door laurierkerswater.
Amand-lcs-Eaux, St., beroemde abdij aan
de Elnon bij Dvomik, ± 640 door den H. Amandus
gesticht.
Amandus (zie plaat), Heilige, bisschop en belijder,
apostel der Franken, trachtte de denkbeelden van den
H.Colombanus nopens het kloosterleven in de Neder-
landen te verspreiden en ook, hoewel tevergeefs, de
tucht in het bisdom Maastricht te herstellen; maakte
zich vooral verdienstelijk als rondreizend missie-
bisschop en was een toonbeeld van gehechtheid aan
den paus. De oudste en tevens voornaamste levens-
beschrijving van A. werd opgesteld door een geestelijke
van Noyon in de eerste helft der 8e eeuw. Zij wordt
door Krusch ten onrechte als onbetrouwbaar verwor-
pen. Ondanks de voorliefde voor het legendarische
biedt zij ons over A. menige geloofwaardige bijzonder-
heid. * eind 6e eeuw in Aquitania (Zuid-Frankrijk),
f 6 Febr. 675 of 676; werd zeer vroeg reeds monnik;
later rondreizend missiebisschop met als hoofdverblijf:
de Elnon (bijrivier der Scarpe, N. Frankrijk), waar
hij de abdij van Elnon stichtte; predikte vnl. onder de
Neustriërs, stichtte verscheidene kerken, o.a. een te
Antwerpen; hoogstwaarschijnlijk van 646 — 649 bis-
schop van Maastricht (de Moreau); hernam daarna
zijn apostolische zwerftochten tot in Friesland. Een
groot aantal kloosters zou door hem zijn opgericht,
waaronder, en dat met zekerheid of groote waarschijn-
lijkheid: Elnon, Gent (tenminste St. Pietersabdij),
Ronse, Leuze, Marchiennes. Op zijn raad werd door
de Heiligen Itta en Gertrudis de abdij van Nijvel
opgericht. Zijn eeredienst is zeer verspreid in de Z.
Nederlanden; hij wordt als beschermheilige aange-
roepen, o.m. tegen koortsen, verlamming, rheumatiek,
huidziekten, kinderstuipen en ziekten van het vee.
Voornaamste bedevaartplaatsen in België: Elingen,
Strombeek (Brabant), Zammelen,Stokrooi (Limburg),
Neerhasselt, Aspelaere, Zeveren (O. Vlaanderen),
Jupille (Luik). Hij wordt voorgesteld, een draak
neervellend, die hem het kruis wil ontrukken, of met
een kerk, kruisstaf, of met een ter dood veroordeelde
(zinspeling op een gehangene te Gent), of met gevange-
nen, waaraan hij de vrijheid schonk. Iconographisch
soms verwisseld met den H. A. van Straatsburg.
Feestdag 6 Febr. en 13 Febr. (in het bisdom Haarlem).
> Amand.
L i t. : Van der Essen, Etude critique et littéraire sur
les Vitae des Saints mérovingiens do Pancienne Belgique
(Leuven 1907) ; H. Claeys, Sint Amand, apostel van
Vlaanderen (Thielt 1913) ; de Moreau S.J., Saint Amand
(Leuven 1927) ; Br. Krusch in Monumenta Germaniae
historica, Scriptores rerum merovingicarum (V).
De Schaepdrijver,
107
Amandus — Amarna
108
Amandus, frater, > Seuse, Heinrich, Domi-
nicaan.
Amandus van Bordeaux, Heilige, derde
bisschop van Bordeaux, leerling en vertrouwensman
van bisschop Delphinus, en zijn opvolger in ± 400.
Paulinus van Nola schreef hem verschillende brieven.
Een bron uit de 6e eeuw roemt zijn voorbeeldig leven
en werken (Greg. van Tours, Hist. Franc. II hfst. 13).
Feestdag 18 Juni. J. van Rooij.
Amandus van Zierikzee, Minderbroeder.
Was prov in ciaal-o verste der zgn. Coletanen, een
hervorm ingsgroep in de Minderbroedersorde, en ging
in 1606 tot de andere groep, de Observanten, over.
Schreef exegetische werken en een wereldkroniek.
* ong. 1450.
L i t. : S. Dirks, Hist. littéraire des Frères Min. (Ant-
werpen 1885, 37 — 39) ; Collect. Francisc. Neerl. (II,
169 vlg.). v. d. Borne.
Ama nesciri (Lat.) = houd er van onopge-
merkt te blijven. Een der grondgedachten van de
Navolging van Christus, 1. 2. 3.
Amangkocboemi of Mangkoeboemi,
> Java, Geschiedenis.
Amanita, > Vliegenzwam.
Amanocbang, kindschap op Timor, in de
onderafd. Zuid-Midden Timor, aan de Zuidkust,
tusschen Amarasi en Amanatoeng. Hoofdplaats
Niki-niki.
Aman Oellah Khan , koning van Afghanis-
tan, sedert 1919, * 1 Juni 1892 te Kaboel. Onder-
nemend en vaderlandslievend, voorstander van de
Westersche beschaving, eischte hij voor zijn rijk
volledige onafhankelijkheid op, hetgeen hem reeds
in 1919 met Engeland in oorlog bracht. De vrede,
8 Aug. 1919 gesloten, bevrijdde Afghanistan van alle
banden. A. bereisde vervolgens meermalen Europa.
Na een reis in Sovjet-Rusland, in 1926, sloot hij met
dit land een vriendschapsverdrag, dat de neutraliteit
van Afghanistan waarborgt (1927). Deed een eerste
poging om zijn land op parlementaire basis te organi-
seeren door het inrichten van een Loe Jirga of Hooger
Huis. Zijn al te kordaat optreden voor de Westersche
beschaving berokkende hem veel vijandschap van de
nationalisten, die hem verplichtten naar den vreemde
uit te wijken. Cosemans.
Amant alt erna Camenae (de muzen houden
van beurtzang). Vergilius’ Bucolica 3. 69. De Camenae
zijn bij de Romeinen waarschijnlijk brongodinnen,
later met de Grieksche muzen vereenzelvigd, aangezien
men hun ouderen naam Casmenae met Carmen uit
Casmen = gezang in verband bracht.
Amantiferen, > Katjesdragenden.
Amantius, Heilige, eerste bekende bisschop
van Rodez. Historische gegevens ontbreken. Oudste
bron een legendarisch leven uit de 6e of 7e eeuw.
L i t. : J. Touzery, Histoire de St. Amans (Rodez 1918).
Amanuensis noemt men den helper in labo-
ratoria, die, wegens zijn practische kennis, bij
proefnemingen zeer groote diensten bewijst.
In het oude Rome was het de slaaf, die schreef,
wat gedicteerd^ werd, of het reeds geschrevene af-
schreef.
Amapala, zeehaven, stad in de rep. Hon-
duras, M. Amer., gelegen op een eiland in de Fonseca-
baai (Stille Oceaan), 3 000 inw.
Amarant (<( Gr. amarantos = onverwelkbaar),
plantengeslacht, eenjarige kruiden met roode of
purperen bloemen, meest in lange, pluimvormige
aren. Eenige soorten, als A. caudatus L. of kattestaart,
worden als sierplant gekweekt. Fam. der amarant-
achtigen; ong. 60 soorten in de gematigde en tropische
streken. De Amaranthus blitum, op Java bekend
als bajem, wordt als groente gegeten. Eenige soor-
ten komen bij ons als onkruid voor, o.a. Amaranthus.
Deze geldt als zinnebeeld der onsterfelijkheid. In
de 17e eeuw stelde Christina van Zweden als onder-
scheiding voor letterkundigen de Amanthusorde in.
Robijns.
Amarantacceën, •> Amarantachtigen.
Amarant achtig en, plantenfam. der tweezaad-
lobbigen; planten of struiken met droog vliezig bloem -
dek, in de tropische en gematigde streken.
Amaranthout, het harde en zware hout van den
Z. Amer. boom Copaifera bracteata. Het
hout is rood-violet tot bloedrood. Wordt gebruikt
voor het maken van waardevolle meubelen, enz.
Amaranthus, > Amarant.
Amarantus, > Amarant.
Amarapocra (= stad der onsterfelijken),
stad in Opper Birma, (22° N., 96° O.), 8 000 inw.
Vóór 1867 hoofdstad; bekende tempel, Boeddhistische
bedevaartplaats.
Amara,bittermiddelen, geneesmiddelen, waarvan
de werking aan de bittere bestanddeelen wordt toege-
schreven.
Amarasi, gebied, behoorende tot de onderafd.
Koepang, hoofdplaats Baoen, veel bosch aan de
Noimina baai.
Amarasimha, Ind. taalgeleerde en dichter,
van wiens persoon heel weinig bekend is. Hij wordt
beschouwd als een van de negen groote kunstenaars
en geleerden aan het hof van Wikramaditya, 6e eeuw
n. Chr. Hij schijnt een Boeddhist geweest te zijn en al
zijn werken, behalve één, werden door de Brahmanen
vernietigd. Het eenig overgeblevene is het beroemde
Amarakosja, een Sanskritwoordenboek, dat echter
niet alphabetisch, maar naar synoniemen is ingericht.
U i t g . : Het eerste hoofdstuk van de Kosja werd in
1798 te Rome in Tamilkarakters gedrukt ; de Sanskrit-
tekst werd in 1831 te Calcutta gedrukt ; een Fr. vert.
door Loiscleur Deslongchamps verscheen te Parijs in
1839. Thans bestaan er verscheidene goede Indische
uitgaven met klappers.
Amarawati of A m r a o t i, stad in de provincie
Behar, Voor-Indië (21° N., 78° O.), 40 000 inw., meest
Hindoes. Koren- en katoenhandel. Textielindustrie.
Amarcl, zure, lichtroode kers.
Amaria, > Boekrollen.
Amarilgesteente, gesteente, rijk aan korund.
A. komt zeer veel voor op de Grieksche eilanden.
Naxos bijv. is zeer bekend om zijn amaril. Behalve
korund bevat het gesteente nog magnetiet, hematiet
en kwarts. Het a. van de Grieksche eilanden is econo-
misch zeer belangrijk, daar het als grondstof dient
voor de vervaardiging van slijppoeders. Het is een
onzuiver aluminiumoxyde, door ijzeroxyd altijd een
weinig rood gekleurd. Hofsteenge.
Amarillo , snel opkomend handelscen-
trum in den staat Texas (V.S. van Amerika,
35° 20' N., 101° 60' W.). In 1920: 15 494 inw.; in
1930: 43 142. Spoorwegkruispimt en -arsenaal. Zetel
van een bisdom.
Amarna (zie plaat), ruïnen -stad in Egypte,
op den Oostelijken Nijloever. De stad A. werd gesticht
door den Egyptischen koning Amenhotep IV (rond
1370 v. Chr.). Daar de koning wegens een godsdienstige
H. AMANDUS
Miniatuur uit een Handschrift van ± 1300.
KUNST IN EL-AMARNA
Koninain Nefertite. Museum, Soldaten van de lijfwacht van Amenophis IV. Reliëf in een der graven.
Beschilderde kalksteenbuste. Berlijn.
Fragmenten van vloerschilderingen uiteen der paleizen.
Museum, Berlijn.
El-Amarna.
Visch van bont glas.
Onvoltooide Zandsteenkop
van een Prinses.
Museum,
Berlijn.
109 Amaryllidaceeën-
kwestie (> Amenliotep IV) gjooten tegenstand
ondervond, verliet hij Thebe en stichtte op een geheel
verlaten plaats de nieuwe stad Amama ter eere van
Aten. Na den dood van Amenliotep IV in 1358 v. Chr.
raakte die godsdienst in verval, de oude cultus werd
in eere hersteld en Amama werd verwoest en verlaten.
Aan dit laatste vooral is het te danken, dat de opgra-
vingen, vnl. door de Duitschers vóór den wereldoorlog,
zoo’n succes zijn geweest. Vollediger dan elders vindt
men hier bouwtrant en indeeling van het Egyptische
huis. Zeer belangrijke kunstwerken, waaronder ver-
schillende rotsgraven, zijn ontdekt, zoodat de kennis
der Egyptische kunstgeschiedenis voor deze periode
vollediger is dan voor andere, en belangwekkender
tevens, omdat de omwenteling in den godsdienst
een vernieuwing met zich meebracht van de kunst.
> Egyptische kunst.
In 1888 zijn te Amama door toeval een aantal klei-
tafels ontdekt met Babylonisch spijkerschrift; het
zijn brieven van buitenlandsche koningen, waaruit
biijkt hoezeer Egypte ’s gezag in Syrië en Palestina
is afgenomen onder het bestuur van Amenhotep IV.
Amaryllidaceeën, > Narcisachtigen.
Amaryllis , vormenrijk plantengeslacht met
Clivia-achtige bladeren en zeer fraaie, groote bloe-
men. Vele onzer A. zijn bastaarden.
Amaryllis, een herderin, genoemd in de Eclogae
of Bucolica van Vergilius.
Amasa,zoon vanDavid’s zuster Abigail, was veld-
heer van Absolom in zijn strijd tegen David. Na
Absolom’s dood stelde David hem tot veldheer aan
om den stam Juda voor zich te winnen; maar A. werd
door Joab vermoord (2 Reg. 20. 4 — 12).
Amasenus (a n t. goog r.) f rivier in Latium,
teg. Amaseno.
Amasia, stad in Klein-Azië (40°33 / N.,35°52 / 0.),
13 000 inw. (1927); ooft, weverij, zijde. Geboorteplaats
van den geograaf Strabo en van den Pontischen koning
Mithridates d. Gr. Vele ruïnes uit de Oudheid. Het
v i 1 a j e t A. telt op 5 650 km 2 115 000 inw.
Amasias, koning van Juda (797—789), voerde
een gelukkigen oorlog tegen de Edomieten; daardoor
overmoedig geworden, daagde hij Joas, koning van
Israël, tot den strijd uit, maar werd verslagen.
Amasis, > Ahmes II.
Amasis, pottenbakker, waarsch. uit Ionië naar
Athene verhuisd. Van hem zijn acht vazen in den
zwartfigurigen stijl bekend (ong. midden 6e eeuw
v. Chr.). Zijn werk is nauwgezet in details en zijn
figuren hebben een zekere waardigheid, die soms in
stijfheid ontaardt.
Amastris (a n t. g e o g r .), stad in Paphla-
gonië, aan de Pontus Euxinus; gesticht door koningin
Amastris, die door Lysimachus werd verstooten
(300 v. Chr.); teg. Amasra.
Amaterasoe, de Japansche Zonnegodin, van
wie de Mikado’s heeten af te stammen. De juiste
naam is Amaterasoe no Oho Kami, d.i. Hemel schij-
nende groote Godheid. Zij werd geboren uit het linker-
oog van Izanagi, die met zijn zuster Izanami een begin
maakte met de schepping der aarde. Zij is de regeerster
van den hemel en de aarde, draagt koninklijke in-
signia, en is omringd door ministers. Haar hof is het
prototype van dat der Mikado’s. Toch is zij geenszins
een opperste goddelijk wezen, want haar macht reikt
alleen tot hemel en aarde, niet tot de zee en de onder-
wereld (Jomi). Motoöri komt tot de conclusie, dat
deze groote godheid feitelijk de zon is, die zelfs nu
■Amatongaland HO
e wereld verlicht voor onze oogen. Zij heeft in
den loop der tijden meer het karakter van voorzienig-
heid aangenomen, die over de menschheid, vooral
de Japanners, waakt en speciaal over den Keizer, die
haar afstammeling is. Henri Bord.
Amateur (< Lat. amare = beminnen), iemand
die uit enkel liefhebberij, dus zonder de bedoeling
daarmede inkomsten te verwerven, de sport beoefent.
Het begrip werd omstreeks 1866 in Engeland vast-
gesteld; de Amateur-Athletiek-Club verklaarde, dat
„een persoon niet als amateur beschouwd kan worden,
als hij met (of tegen) een professional een wedstrijd
om een willekeurigen prijs gehouden heeft; ook niet
als hij onderricht geeft in sportoefeningen, anderen
traint of op andere wijze behulpzaam is geweest, om
daardoor in eigen onderhoud te voorzien: ook niet zij,
die tegen loon of door aanstelling als werktuigkundige,
handwerker of arbeider werkzaam geweest zijn”
(Jubileumboek A.A.A. 1930). In het laatste toevoegsel
komt de eigenlijke kastengeest tot uiting, die oorspron-
kelijk ook in Engeland bestond.
Volgens de bepalingen van Helsingfors 1930 (congres
van het Intern. Olympisch Comité) is het echter toe-
gestaan, dat amateurs vergoeding ontvangen voor
werkelijk gemaakte reis- en verblijfkosten, terwijl ook
aan sportbeoefenaren vergoeding voor loonderving
mag worden gegeven. In vele sportkringen wordt ernaar
gestreefd, het verschil tusschen amateurs en professio-
nals op te heffen, daar deze onderscheiding aanleiding
tot vele moeilijkheden geeft.
Amathoes, 1° stad aan de Z. kust van
Cyprus, langen tijd een kolonie der Phoeniciërs.
Zij is thans vooral bekend om haar oer-cypriotische
inscripties, die reeds lang alle pogingen tot ontcijfe-
ring weerstaan.
2° S t a d in T r a n s j o r d a n i ë, ten N. van
de Jabbok, eertijds een sterke vesting en hoofdstad
van een der vijf distr. van Gabinius. Simons .
Amati, vioolbouwersfamilie te Cremona (Ital.)
in 16e en 17e eeuw. A n d r e a A. (1530 — 1611) een
der voornaamste kunstenaars van zijn tijd; bewerkte
uit de oude viella en lira tedesca de zng. violine.
Zijn jongere broeder N i c o 1 a bouwde vooral bas-
violen. Antonio (1555 — 1638), de oudste zoon
van Andrea, werkte samen met zijn jongeren broer
Giro lama, bouwde violinen van verschillende
grootte. Girolama’s zoon Ni cola (1596 — 1684),
als de grootste der Amati ’s beschouwd, was de
leeraar van Andrea Guamerius en Stradivarius. Men
prijst de instrumenten der Amati ’s vooral om den
liefelijken, weeken toon. H. Andriessen.
Amatitlaii , meer in Guatemala (Midden-Amer.),
15 km lang, 5 Ion breed.
Amatique, Golf van, onderdeel van de
Hondurasbaai aan de O. kust van Guatemala, M. Amer.
Havens: Livingston en Puerto Barrios.
Amatongaland of Tongoland grenst
ten N. aan Port. O. Afr., ten O. aan den Ind. Oceaan,
ten Z. aan Zoeloeland, ten W. aan Swaziland; opp.
3 000 km 2 , ongezond klimaat, bewoond door Zoeloes.
De Tonga vormen een groep van de Bantoe, bestaan uit
onafhankelijke stammen, elk onder eigen hoofd- en
raadslieden; zij houden vee, kweeken kafferkoren en
mielies (maïs); behooren tot dezelfde groep als de aan-
grenzende lagunenbewoners van St. Lucia en
gehoorzamen aan dezelfde hoofden, ondanks de grens-
lijnen, door diplomaten in Europa getrokken. In 1895
plaatste Engeland A. als zijn protectoraat onder den
111
Amatus — Amazone
112
gouverneur van Zoeloeland; in 1897 is het, tezamen
met Zoeloeland, bij Natal ingelijfd. Besselaar.
Amatus, Heilige, abt van Remiremont, f ca.
625. Kluizenaar, later monnik te Luxeuil. Stichtte
ca. 620 met den H. Romarich het dubbelklooster
Habendum in de Vogezen, waarvan hij de eerste abt
was. Feestdag 13 Sept.
Amatus van Monie~Cassino, Benedictijn,
wordt door Petrus Diaconus (De Vir. illustr. Cassin.
lilst. 20) vermeld als monnik van Montc-Cassino en
bisschop (11e eeuw). Meer is niet omtrent hem
bekend. Verschillende werken, o.a. een Historie der
Noormannen, worden hem toegeschreven.
L i t. : Diot. d’Hist. et de Géogr.Ecclés.(II 1914, 1171).
Lindeman.
Amaurose (( Gr. amauros = zwak, van licht
en oogenlicht) is volledige blindheid van één of beide
oogen, waarbij geen onderscheid van licht en donker
moge lijk is. Het woord werd voorheen meer gebruikt
dan nu; thans is het gebied der a. ingekrompen en
beperkt tot die gevallen, waar objectieve verschijnselen
ontbreken; bijv. a. bij uraemie, bij hysterie.
Rubbrecht.
Amaurotische idiotie, ziekte van Tay-Sachs,
treedt in het eerste levensjaar familiair op, bijna
uitsluitend bij Poolsche Joden (ook geëmigreerde).
Alle zenuwcellen worden min of meer diffuus aange-
tast, waardoor do geestelijke en lichamelijke functies
geschaad worden. Het kind wordt dement, de spier-
ontwikkeling gaat achteruit, de tonus verandert, er
ontstaat het zgn. „Leichenphaenomeen” d.w.z. het
kind kan staan noch zitten en zakt als een lijk ineen.
Door aantasting der zenuwcellen van het netvlies
wordt het kindje blind en vertoont bij oogspiegelen
een eigenaardige typische vlek in de gele vlek van
het netvlies, die kenmerkend is voor deze ziekte. Vaak
treden er ook stuipen op en het lijden eindigt na enkele
maanden of wat langer met den dood. Op wat ouderen
leeftijd, tijdens de tandwisseling of tegen de puberteit,
komt er een minder heftig verloopende vorm dezer
ziekte voor, die door Spielmeyer en Vogt beschreven
werd; deze is eveneens familiair, en komt ook bij niet-
Joden voor; hiervan zijn enkele gevallen ook in ons
land waargenomen. De oogafwijkingen van dezen
juvenilen vorm vertoonen twee typen: nl. het beeld
der Retinitis pigmentosa, waarbij de peripherie van
het netvlies aangetast wordt, of wel er is een witte
degeneratievlek in de gele vlek (Oatmann, Stargadt).
Ook deze lijders worden ten slotte geheel blind en
dement, doch kunnen nog jaren lang leven. Vaak
vertoonen ze ook epileptische aanvallen als uiting
van hun hersenproces. De oorzaak dezer ziekte is nog
volkomen onbekend. Het familiair, soms ook heredi-
tair optreden wijst op een degeneratieproces. Vooral
Schaffer en Spielmeyer hebben vele gevallen patholo-
gisch -histologisch onderzocht. Klessens.
Amaury de Béne, > Amalrik van Bena.
Amaury Duval, Eugène Emanuel,
Fransch historie-, portret- en decoratieschilder.
* 16 April 1806 te Montrouge, f 29 April 1885 te Parijs.
Leerling van Ingres. Is vooral belangrijk door zijn
muurschilderingen, o.a. in de kerken van St. Germain
en Laye en St. Germain 1’Auxerrois te Parijs enz.
Andere werken in de musea van Arras, Rouaan. Hij
was de schrijver van: Souvenirs de jeunesse en L’atelier
Ingres, interessant om de uitvoerige bijzonderheden
over het kunstleven in de eerste helft der 19e eeuw
te Parijs.
L i t. : Meyer, Künstlerlex.; Bellier- Auvray, Dict. gén.
de Stuers.
Amaxmctaal is een loodhoudend brons (81,28
koper, 10,98 tin en 7,37 lood). Het wordt als lager-
metaal gebruikt.
Amay, Belg. gem. in deprov. Luik, ten N.O. van
Hoei; opp. 923 ha; 6 353 inw. Maasvallei; kalksteen-
groeven; steenkool, ertsen, metaalnijverheid; steen-
ovens, landbouw. Romaansche kerk met kostbaar
reliekschrijn van de H. Odilia (13e eeuw); een
Christus in houtsnijwerk van Delcour. Paleontologi-
sche, Romeinsche en Frankische vondsten. > Amay
sur Meuse. V . Asbroeck .
Amay sur Meuse, klooster der Benedictijnen
der Hereeniging, die in opdracht van den H. Vader
zich speciaal wijden aan het Apostolaat der Her-
eeniging van de afgescheiden Christenen in het
Oosten en Westen met de Kath. Kerk ( > Her-
eeniging, Apostolaat der). Ligt in de gem. Amay.
Amazonas, 1° staat in W. Brazilië, met een
opp. van 1 825 997 km 2 , 430 000 inw. Bijna geheel
met oerwoud bedekt; alleen in het hooger liggende N.
deel overheerscht de steppe. Hoofdstad Manaos,
83 000 inw. De bevolking grootendeels Indianen. Van
groote beteekenis is de prov. geworden door de caout-
chouc Hevea Braziliensis. Verder rijst, koffie, tabak
en visscherij. Het bisdom A., suffr. van Belem do
Para, telt ruim 360 000 Kath. Eenige spoorweg is die
langs de Made ira -watervallen. Ligg.: 2° 30' Z..
65° W.
2° Territorium van Z. Venezuela,
vooral het stroomgebied der Orinoco, opp. 281 700 km 2 ,
60 270 inw. Hoofdstad San Fernando de Atabapo.
Rubber.
3° Territorium in N. Peru, bewoond
door Indianen, vooral in het stroomgebied van de
boven-Maranonrivier. Opp. 36 122 km 2 , 80 000 inw.
Hoofdstad: Chachapoyas, bisschopszetel, ± 4000 inw.
Zuylen.
Amazone , Am a zonas, Amazonestroom,
rivier in Z. Amerika, in opp. van stroomgebied en
waterrijkdom de grootste, in lengte de derde rivier
der aarde. In den bovenloop, Maranon geheeten,
ontspringt ze op 10° 30' Z., op een hoogte van 6000
muit het meer Lauricocha in Peru; vormt een diep-
ingesneden Cordilleren-lengtedal, doorbreekt de
centrale en O. Cordilleras in diepe, wilde doorbraak-
dalen (pongo ’s) en komt door de pongo Manseriche
op 180 m hoogte in de vlakte, waar ze over een afstand
van 4000 km met slechts 180 m verval stroomt
door de uitgestrekte woudvlakten der Selva’s. 17 van
de 200 zijrivieren zijn langer dan de Rijn, o.a. rechts
de Ucayali in Peru, links de Japura en Rio Negro
(door de zijrivier Cassiquiare in verbinding met de
Orinoco en deze weer met de Amazone), verder rechts
de Junid, de Purus, de Madeira (houtrivier), de
Tapajoz en Xingu. Ze mondt met drie hoofdarmen in
zee. De Tajipuru, als grootste zijtak vóór de hoofd-
monding, richt ze naar het Z. en vormt met de Tocan-
tino den zeeboezem Rio Para. In Peru is ze vaak meer
dan 1 km breed, bij de Rio Negro-monding 3 km,
diepte 40 m. De mondingstrechter is 300 km breed,
(de helft door eil. ingenomen). In de stroomengte bij
Obidos is ze 1900 m breed, 80—100 m diep. Haar
stroomgebied omvat ± 7 millioen km 2 . Capaciteit
bij gemidd. waterstand 36000 tot 120000 m 3 per
sec. Vloedwerking doet zich gevoelen tot Obidos;
de vloed gaat als een watermuur (pororoca) naar
113
Amazone-mier — Ambacht
114
binnen. De ontzaglijke monding van de A. dringt
het zeewater bij ebgetij 200 km terug. De A. is bevaar-
baar vanaf Iquitos, voor grootc oceaanstoomers tot
Manaos ; de was ervan begint in Nov. tot Juni; het
,,igapo”-woud, tot zelfs landwaarts de Varzea of
Vargem, is dan overstroomd. In 1500 ontdekte Pinzon
de monding van de A.; Orellana heeft ze in 1541/42
het eerst bevaren, Acuna S.J. in 1639 beschreven.
De naam A. is ontleend hetzij aan de veelal
gewapende vrouwen onder de Tapuya-Indianen (die
Orellanna zag) in verband met de uit de oudheid
bekende Amazonen, hetzij aan het Sp. ,,marana”=
warwinkel (van eil. en rivierarmen in de delta).
. ir . Zuylen.
Amazone-mier, > Mieren.
Amazonen (Gr. m y t h.), een krijgshaftig volk
van vrouwen, met de voornaamste Gr. helden strijdend,
te paard; jageressen. Ze vormden een staat, dien men
zich in het N.O. van KI. Azië dacht, bij ThemiscjTa
aan den Thermodon. Slechts aan kinderen van het
vrouwelijk geslacht wijdden zij haar zorgen. Dikwijls
bracht de traditie haar in verband met de Scythen,
maar men localiseerde ze ook wel bij de Kaukasus, in
Libië, en tenslotte ook in Illyrië. Meerdere steden aan
KI. Azië’s Westkust zouden door A. gesticht zijn.
Koninginnen: Penthesilea, Hippolyte, Antiope. Hera-
cles’ tocht om den gordel van Hippolyte te halen, had
een pendant in de Attische sage van Theseus, die
Antiope met zich naar Athene voerde. De A. trokken
op tegen Athene; gevecht bij den Areopagus. In den
tijd van Alexander den Grooten leefden de sagen
omtrent de A. krachtig op door het verhaal, dat deze
in Hyrcanië de koningin Thalestris bezocht had.
Verklaring van den naam A. is onzeker en ook de
verklaring der sagen zelf. Men ziet daarin herinne-
ringen aan de levenswijze der vrouwen van Noordelijke
volken; ook brengt men ze in verband met het matriar-
chaat.
L i t. : Roscher, Ausführliches Lexikon der griechi-
Bchen und römischen Mythologie (I, 267 vlg.) ; Darem-
berg-Saglio, Dictionnaire des Antiquités grecques et
romaines (I, 221 vlg.) ; Ed. Meyer, Geschichte des
Altortum8 (I, 1 2 1907, 23 vlg.) ; Lübker, Reallexikon des
klassischen Altertums (1914, 52 vlg.). Davids.
Voorstelling inde kunst. Bekendste
voorst, zijn de gewonde A., die volgens de overlevering
door Cresilas, Phidias en Polycletus gebeeldhouwd
waren en zich te Ephese bevonden. Een beeld in het
Vaticaan (de aan het bovenbeen gewonde A.) wordt
voor een copie van Cresilas gehouden, dat op het Kapi-
tool (de onder de borst gewonde A., steunend op een
speer) voor een copie van Phidias. De gewonde A. te
Berlijn, die veel verwantschap vertoont metdeDory-
phorus, wordt meestal oorspronkelijk aan Polycletus
toegeschreven. Uit de oudere school van Pergamum
stamt de gedoode A. (Napels), die een kind nog aan de
borst drukte; het beeld was een wijgeschenk van
koning Attalus. Op de Z. fries van den Apollotempel
in Phigalia cn op de fries van het Mausoleum te Hali-
camassus w T ordt de A. -strijd voorgesteld. Knipping.
Amazonensteen, amazoniet, een groene varië-
teit van mikroklien (> Veldspaten), gebruikt als
siersteen. A. wordt o.a. in pegmatieten, grofkorrelige
stollingsgesteenten in het Oeralgebergte, in Colorado
en op Madagaskar ontgonnen.
Amazonia, naam door E. Suess ingevoerd (en
o.a. door Ch. Schuchert in 1923 overgenomen) voor
’t permische Z. Amerikaansche continent. > Schuchert,
Theorie van.
Ambacht is een bedrijfsvorm, waarbij de voort-
brenger als eigenaar van bedrijfsmiddelen voor gebrui-
kers of verbruikers, niet behoorende tot zijn eigen
huishouding, produceert. Er is hier sprake van een
onmiddellijke verhouding van producent tot consu-
ment, wijl tusschenpersonen zijn uitgesloten en men
te doen heeft met prijswerk; de ambachtsman of
handwerker werkt in den regel op bestelling; alleen
waar de bestellingen hem niet voldoende werk ver-
schaffen, produceert hij op voorraad en tracht hij zijn
producten af te zetten op de periodieke locale of regio-
nale markten. Eenerzijds moet het ambacht of hand-
werk onderscheiden worden van het werk voor eigen
huishouding, welke een grootere of kleinere gemeen-
schap kan omvatten; anderzijds moet het onderschei-
den worden van het loonwerk, waarbij slechts vergoe-
ding gegeven wordt voor den arbeid; verder moet het
onderscheiden worden van de huisindustrie (Verlag-
system), waarbij een ondernemer geregeld een aantal
arbeiders buiten zijn werkplaats werk verschaft, dat
verricht wordt in de woning van den arbeider; deze
bedrijfsvorm behoort reeds tot de kapitalistische
productiewijze; de arbeiders worden hierbij afhankelijk
van den ondernemer en de voortbrenging komt op
risico van dezen laatste. Vereischte voor de economi-
sche zelfstandigheid van het ambacht is, dat de
ambachtsman beschikt over gereedschappen, werk-
ruimte en arbeidstijd en in den regel over grondstoffen.
Dat soms grondstoffen door den klant geleverd worden,
als laken, hout enz., ontneemt aan dit werk niet het
karakter van ambacht.
In het Oude Testament wordt reeds van ambachten
gesproken: Kaïn begon met stedenbouw (Gen. 4.
17) ; Tubalcain was hameraar en smeder in alle werk
van koper en ijzer (Gen. 4. 22., vlg., ook Eccli. 38.
25 — 29). De eerste zelfstandige ambachten, die in
Griekenland bestonden buiten de gesloten huishouding,
zijn die van smid, lederbewerker, pottenbakker en
houtbewerker; ze zijn niet meer onderhoorig aan den
grondbezitter ; Xenephon (Cyropaedie 8. 4) zegt,
dat de bedrijven in groote steden meer dan elders
geperfectionneerd zijn, dat één ambacht er dikwijls
voldoende is voor het levensonderhoud; werkplaats,
welke tevens winkel is, was in de woning; in den
Alexandrijnschen tijd komen zelfs organisaties op van
vakgenooten.
In de kloosters der vroege M.E. werd een ambacht
geleerd aan niet-kloosterlingen. In Aquitanië werden
reeds omstreeks 800 ambachtsscholen opgericht, waar
geschikte vaklui werden gevormd, die groote vorde-
ringen maakten in de specialiseering van den arbeid;
heel ver ging met deze arbeidsscholing het klooster
St. Riquier, waar schoenmakers, slagers, laken vollers,
zadelmakers, wapensmeden en boekbinders een
ambachtenkwartier vormden, waar in verschillende
straten verschillende vakken werden uitgeoefend;
men werkte echter voor het klooster, maar kon beschik-
king krijgen over een overschot; het loonwerk werd nog
tot het a. gerekend. Later wordt liet a. in de middel-
eeuwsche stad een bedrijfsvorm, die gekarakteriseerd
wordt door het zgn. prijswerk. Het middeleeuwsche
zelfstandige a. is een stedelijk verschijnsel, het zorgt
voor de locale behoeften; de stedelijke ambachtsman
is economisch zelfstandig, bezit gereedschappen,
eigen arbeidsruimte, beschikt over den arbeidstijd;
wijl hij vrij is en het a. in de stad is geconcentreerd
en er meer arbeidsverdeeling bestaat, zijn de producten
beter dan die der landelijke onvrije handwerkers.
115
Ambachtscomedie — Ambachtsschool
116
Zooals nog vele namen van straten in oude steden
bewijzen, woonden de beoefenaars van een zelfde
ambacht dicht bijeen, wat een betere productie
bevorderde.
In de grootere steden der M.E. ontmoeten we tot
ongeveer 200 zelfstandige ambachten. Het middel-
eeuwsche ambacht is georganiseerd in gilden, en het
gilde kreeg den naam van ambacht; zoo sprak men van
het „hoog ambacht”, nl. het gilde der wevers.
Lit. : H. Bolkestein, Het economisch leven in Grie-
kenland’s bloeitijd; K. Bticher, Entstehung der Wirts-
schaft; H. Pesch, Lehrbuch der Nationalökonomie;
Wörterbuch der Volkswirtschaftslehre, sub voce: Ge-
werbe ; G. Schnürer, Kirche u. Kultur im Mittelalter ;
B. Lehnert, das deutsche Handwerk in Vergangenheit
u. Gegenwart. M. Verhoeven.
Ambachten kennen de primitieve volken
bijna niet; vooral bij de lagere verzamelaars en jagers
(> Economie, vormen van) heerscht de economische
autarkie van de familie, waarbij echter de ver-
schillende kundigheden op grond van vaste regels
volgens geslacht of volgens leeftijdsklassen gescheiden
uitgeoefend worden. Specialisatie van de a. is ver-
bonden aan plaatselijk begrensde vindplaatsen of
vindplaatsen van beter materiaal. Zoo werden reeds
spoedig stam-a. gevormd (reeds in Australië en ver-
volgens vooral in Afrika), waarbij één stam dikwijls
uitsluitend de vervaardiging van een goed op zich
nam (bijv. den scheepsbouw, de pottenbakkerij, het
vervaardigen van pijlgift of van hangmatten), hetgeen
het begin van een locale arbeidsverdeling en een van
de oorzaken voor de ontwikkeling van den handel was.
Binnen een stam hielden zich natuurlijk oorspronkelijk
bijzonder bekwame personen en vervolgens door de
traditie zekere families met de bepaalde vaardigheid
bezig, waarvan de erfelijke uitoefening tot het vormen
van beroepsstanden (bijv. de smeden in Afrika) en
in de jongere culturen tot kasten leidde, welke gedeel-
telijk een bevoorrechte, gedeeltelijk een verachte plaats
innamen. Het ontstaan van derge lijke beroepskasten,
vooral in Indië en in het nabije Oosten, valt tijdens
de vroege heerschersculturen (> Cultuurkringen),
waarin een koninklijke centrale macht verschillende
stam-a. van onderscheiden waardeering samensmolt
en waarin het als beroep uitgeoefende handwerk, door
de instelling van hofambachtslieden, voor de veel-
zijdige en verfijnde behoefte van de hooge standen
een opbloei onderging. Vrij gekozen enkelvoudige a.
in modernen zin zijn daarentegen uitsluitend een
verschijnsel van de hoogere culturen.
Lit.: R. Andree, Die Metalle bei den Naturvölkern
1884) ; R. Lasch, Die Anfange des Gewerbestandes
Zeitschr. für Sozialwiss. 1901) ; id., Die Arbeitsweise
der Naturvölker (ebenda 1908); Fr. Graebner, Ethnologie
(1928). Trimborn.
Ambachtscomedie, •> Beroepscomedie.
Ambachtsheer, drager van het overheidsgezag
in kleinere territoriale rechtskringen, de ambachten,
in Holland, Zeeland en elders, vnl. gedurende het
landsheerlijk tijdperk.
Amhachtskunst, > Gebruikskunst.
Ambachtsschool. Meer nog dan afzonderlijke
vakscholen voor landbouw, zeevaart, handel, enz.,
is de algemeene a., met haar opleiding voor tim-
merman, smid, schilder e.d., een waarachtig volks- en
gemeenschapsbelang: te allen tijde waren er meer
werkers met de handen noodig dan werkers met het
hoofd, en juist op de ambachten zijn ook heden nog
een groot aantal volkskinderen aangewezen.
Zoolang het gilde wezen naar middeleeuwschen trant
heerschte en ieder gilde op voortreffelijke wijze zijn
eigen leden opleidde, was er aan de eigenlijke a. geen
behoefte. Omstreeks 1800 opgekomen, verbreidde ze
zich eerst voorgoed in de tweede helft der 19e eeuw
en thans vindt men ze in alle grootere plaatsen.
Ze vraagt geen andere voorbereiding dan het alge-
meen vormend onderwijs der lagere school (1. s.),
waarbij ze haar theoretisch, in dienst der practisch
beoefende ambachten gesteld onderricht aansluit;
vooral rekenen en teekenen zijn in dit opzicht belang-
rijke vakken. Wat haar van de 1. s. onderscheidt, is
haar direct georiënteerd zijn naar de gedifferentieerde
practijk van het leven: de a. is uiteraard een „levens-
school” en tevens werk- of arbeidsschool, met een
bepaald soort handenarbeid als centrale stof.
Hoe de noodzakelijke theoretische kennis aan het
vak kan worden dienstbaar gemaaid;, leerde ons vooral
Kerschensteiner, de hervormer van het ambachts-
onderwijs te München in het begin dezer eeuw. Dezelfde
hervormer stelt de vakopleiding welbewust en syste-
matisch in dienst van de staatsburgerlijke opvoeding
en de karaktervorming. Kunnen wij zijn eenzijdige
doelstelling niet aanvaarden, mede om haar tekort
aan Christe lijken inslag, het staat vast, dat de gods-
dienstig-zede lijke vorming der ambachtsleerlingen, die
de moeilijkste en gevaarlijkste jaren van hun leven
doormaken, naast de technische vakopleiding vol-
strekt niet uit het oog mag verloren worden. Wie
dit bedenkt, zal weinig bewondering koesteren voor
een monsterachtige inrichting als de Milwaukee-
ambachtsschool (Wisconsin U.S.A.) met haar zeven
verdiepingen, haar 20 000 leerlingen voor de dag-
lessen en 10 000 voor de avondcursussen, en haar 460
leeraren.
De a. voor meisjes heet doorgaans huishoudschool
en leidt op voor alle huiselijk werk; ze is nóg onmis-
baarder dan die voor jongens. In België heeft men op
gelukkige wijze de huishoudschool aan de 1. s. verbon-
den, door den „vierden graad” (7e en 8e klasse, leer-
lingen van 13 en 14 jaar) te herscheppen tot „stede-
lijke” of „landelijke huishoudklasse”. Vooral drie
soorten bezigheden worden daar practisch beoefend:
de volkskeuken, het wasschen en strijken, het onder-
houden en reinigen van huis en huisraad. Iets derge lijks
werd ook voor den „vierden graad” der jongens be-
proefd, maar liep op een fiasco uit.
Daar de a. duur is en nog andere schaduwkanten
vertoont, voelen sommigen meer voor „le contrat
d’apprentissage” of leercontract: elke arbeidersjongen
zou met een patroon of werkgever een overeenkomst
moeten sluiten, waarbij de wederzijdscho rechten en
plichten wettelijk zouden te regelen zijn en de jongens
tot bijv. 18 jaar verplicht aanvullingsonderwijs zouden
moeten volgen, zooveel moge lijk in dienst van de
werkpractijk en te geven door de onderwijzers der 1. s.
Dit zou de amba eliteopleiding minder kostbaar, meer
levensecht en veel paedagogischcr maken, en in zekeren
zin een terugkeer naar het oude gilde-ideaal beteekenen.
Daar de aankomende ambachtsman in de ambachts-
school én theoretisch én practisch onderricht ontvangt,
moeten deze gebouwen dus werklokalen van verschil-
lenden aard bevatten, waarbij steeds bergplaatsen,
garderobes en toiletten, klassen voor theoretisch
onderwijs en teekenlokalen. Gewoonlijk wordt aan
de inrichting veel zorg besteed, bijv. smidsvuren
met ondergrondschen rookafvoer. Speciale eischen
zijn: de lokalen, waarin gewerkt wordt, voor het
117
Ambachtstalen— Amblyopie
118
geluid te isoleeren ten opzichte van de leslokalen;
breede gangen en trapportalen; een ruime toepassing
van waschgelegenheden ; een apart transformator-
gebouw, met het oog op de aanzienlijke afname van
electriciteit; het verlagen der electrische spanning
in werklokalen, waar de leerlingen met stroom in
aanraking kunnen komen; een zeer solide uitvoering
der onderdeelen. Ook > Nijverheidsonderwijs.
Rombouts/Thunnissen .
Ambachtstalen, > Beroepstalen.
Ambala (Eng. Umballa, stad in de Pendsjaab,
ten N. van Delhi, 80 000 inw., meest Hindoes. Katoen-
spinnerijen en tapijtweverijen.
Ambaravva, aardig bergstadje op Java, goed
klimaat, prachtige omgeving, gelegen in district
Ambarawa, regentschap en afdeeling Semarang,
rovincie Midden-Java. Zielental 19 000, waaronder
75 Europeanen. Heeft R.K. kerk. Instituut St. Louis
omvat Mulo met internaat. Verder voor de inheemsche
bevolking twee normaalscholen, schakelschool, stan-
daardscholen, huishoudcursus, normaalcursus voor
volksonderwijzeressen, meisjesvervolgscholen, alles
onder leiding van Broeders en Zusters. Brokx.
Ambarce- vezels, > Gambo-hennep.
Ambarri (a n t. g e o g r.), Keltische stam
bij de Arab. naburen van de met hen verwante Aedui.
Ambarvalia, oud-Romeinsch feest, in Mei ge-
vierd, aanvankelijk ter eere van Mars, later van Ceres.
Men trok om den akker heen, ten einde dien te zuiveren,
met de offerdieren: zwijn, schaap en stier (suove-
taurilia). Het Meifeest der fratres Arvales was hiermee
identiek. Davids.
Ambassadeur, hoogste diplomatieke rang,
volledig vertegenwoordiger van het staatshoofd bij
een vreemde regeering. De pausel ij ke legaat
en nuntius zijn hem gelijkwaardig. Regeling
geschiedde te Weenen in 1815 en te Aken 1818. Voor
den wereldoorlog zonden alleen de groote mogendheden
a. uit. Ook de kleinere zijn er nu toe overgegaan.
Ambelau (inlandsche naam Boea Palaoe, 3°7' Z.,
127° 9' O.), eiland in de Banda-zee ten Z.O. van Boeroe
in de onderaf d. Boeroe, residentie Amboina, gouver-
nement der Molukken. Opp. ± 75 km 2 . Bergachtig
(hoogste punt 350 m), bekend om zijn goede hout-
soorten, o.a. teak (= tectona grandis); veel wilde
zwijnen. Bevolking, verwant met Noesa-laoet, 1 350
zielen, allen Mohammedaan; leeft van jacht en vissche-
rij. A. werd in 1612 door de Portugeezen ontdekt.
Cappers .
Ambenoe, vroeger een zelfbestuurd gebiedje
(Tiraor en onderh.)
Amber, grijze, of Ambra (Arab., = massa)
grisea (Lat., = grijs), een stof, die in brokstukken van
verschillende afmetingen aan de oppervlakte der zee
drijft en aan de kusten vooral van den Ind. Oceaan
aanspoelt. Hij is afkomstig van den potvisch, in wiens
darmkanaal hij wordt aangetroffen en daar wordt
afgescheiden door de gal. Echte a. heeft een lichtgrijze
kleur met afwisselend lichte en donkere strepen of
vlekken, is ondoorzichtig en op breukvlakte van
bladerige of korrelige structuur. Onoplosbaar in water,
lost de a. zeer gemakkelijk op in aether, warmen alcohol
en olie; smelt bij een temperatuur van 60° C. Vroeger
werd de a. gebruikt bij zenuw'- en maagziekten. Wegens
den aangenamen geur wordt hij tegenwoordig in parfu-
merieën verwerkt. # Willems.
Amberboom, Liquidambar styraciflora L.,
boomsoort uit N. Amerika. De schors geeft den vloei-
baren amber, die in de geneeskunde gebruikt wordt.
De a. wordt als sierboom gekweekt en zijn hout
gelijkt op notenhout. Fam. der Hamamelidaceeën.
Amberrjer, Christoph, Z.Duitsch schilder
van voortreffelijke portretten, gemaniereerde altaar-
stukken en gevelversieringen te Augsburg, waar hij
sedert 1530 woonde en in 1561 overleed. Stond onder
invloed van Burgkmayr en de Venetianen.
Werken: zijn oudste werk is het portret van
Ulrich Sulizer (1530), zijn laatste het altaarstuk Christus
met de wijze en dwaze maagden (1560 Augsburg).
Beste portretten: Karei V (1532); Fugger (1541);
Seb Münster (1552). — L i t. : Haasler, Chr. A. (1893).
de Jager .
Ambcrloup, Belg. gem. in de prov. Luxemburg,
tusschen St. Hubert en Bastenaken, aan de Wester-
Ourthe in de Ardennen; opp. 2 082 ha; 766 inw.;
rotsachtige streek; heide, landbouw; woud; houtzagerij;
vroeg-historische beteekenis, zeer oude kerk.
Ambidcxtrie = met beide handen even vaardig.
Terwijl bij de meerderheid der raenschen de rechterzijde
van het lichaam, d.w.z. de linker hersenhelft over-
weegt, kan bij sommige linkshandigen de rechter
hersenhelft overwegen. Bij de a. is echter de linkerzijde
even goed ontwikkeld als de rechter, en bestaat er
dus een tusschenstadium.
Ambieer en, > Ambitie.
Ambiorix, vorst der Eburonen, trachtte Gallië
te bevrijden tijdens Caesar ’s tweeden tocht naar
Brittannië (64 v. Chr.). Het volgend jaar werd de
stam der Eburonen door Caesar nagenoeg vernietigd.
A. ontvluchtte.
Ambitendentie, > Ambivalentie.
Ambitie, > Ambitus. Tegenwoordige beteekenis:
het verlangen en streven naar iets eervols. Ook:
streven, werklust in het algemeen. Iets ambieeren:
naar iets eervols streven.
Ambitieus, > Intrigant.
Ambitus (< Lat. ambire = rondgaan), bij de
Romeinen: het rondgaan om stemmen te werven bij
verkiezingen; zoowel het geoorloofde rondgaan van
den candidaat om stemmen te werven, in toga candida,
als het ongeoorloofde, bijv. het uitdeden van bons
voor het theater. Tegen dergelijke misbruiken werden
herhaaldelijk wetten uitgevaardigd: Leges de
a m b i t u, wetten tegen kuiperij bij verkiezingen.
> Ambitie. . Davids .
Ambitus, omvang van een Gregoriaanschen
kerktoon, waarbinnen een melodie zich meestal
beweegt. ■> Gregoriaansch 4. Modaliteit.
Ambivalentie, term, gebruikt in de psychiatrie,
symptoom van het schizophrene ziektebeeld, het naast
elkander voorkomen van tegengestelde psychische
toestanden (bijv. liefde en haat). A. van den wil
noemt men: ambitendentie, bijv. tegelijkertijd niet
willen spreken en wel willen spreken.
Amblève, > Amel.
Ambly, gem. in de prov. Namen, 467 inw.
Amblyopie (< Gr. amblyoopia = zwak gezicht)
is gezichtszvrakte. Het woord heeft geen wel bepaalde
beteekenis; het wordt vooral gebruikt voor die geval-
len van verminderde gezichtsscherpte, waarbij geen
objectieve afwijkingen in het oog zijn waar te nemen.
Voorbeelden hiervan zijn: a. bij hysterie, a. door
chronische nicotinevergiftiging, waarvan het ontstaan
bevorderd wordt door alcoholmisbruik, a. door lood-
vergiftiging, aangeboren a., zooals men niet zelden
aantreft bij het gewone scheelzien, waar het schele
119
Amblyopoda — Amboise
120
oog een mindere of zelfs een zeer slechte gezichts-
scherpte heeft. Rubbrecht.
Amblyopoda, onderorde der Ungulata. De A.
zijn een uitgestorven groep van groote hoefdieren uit
het Eoceen van N. Amerika. Naast primitieve ken-
merken vertoonen deze fossielen ook verschijnselen
van groote specialisatie.
Amblyopsis spelca ((Gr. amblus = zwak
ontwikkeld, opsis = gezicht, spèlaion = holte), been-
visch met rudimentaire oogen en kleine buikvinnen.
Behoort tot de fam. der tandkarpers (Cyprinodontidae)
orde der beenvisschen (Teleostii).
Amblypterus, > Pisces.
Amblystoma, > Axolotl.
Ambo (( Gr. anabainein = op- of omhooggaan) is
in het Christel, kerkgebouw een verhoog (tribunal),
van waaruit gelezen, gezongen of gepreekt werd. In
de Byzantijnsche kunst diende het tevens voor de
kroning van heerschers. In de 9e eeuw treft men zeker
al twee a. aan, welke opgericht waren tegen het zangers-
koor, voor in de kerk, of tegen de ikonostasis. Het
Byzant. a. stond echter vrij, was torenvormig en
werd bedekt door een soort koepel; twee trappen leid-
den er heen, een aan de O. zijde, een andere aan de W.
zijde. Het was niet zelden met marmer, kostbaar
metaal en ivoor bekleed. Een meer rechthoekig a.
kende het W. Zoo in den dom (Basilica Ursiana) van
Ravenna, waar de voorwand versierd is met reliëf-
voorst. van onder elkander loopende rijen schapen,
pauwen, herten, duiven en visschcn. Omtrent de 11e
eeuw vormen zich twee tamelijk vaststaande typen:
1° geheel rechthoekig plan, rustend op 2 of 4 zuiltjes
en van eene zijde bestijgbaar; 2° rechthoekig plan,
doch aan de voorzijde uitgebouwd met een halfronde
loggetta en van twee zijden bestijgbaar (in de meeste
Romeinsche basilieken, in Ravello, enz.). Het a.
ontwikkelt zich tot kansel. > Kerkmeubelen,
> Meubelen, liturgische.
L i t. : Grossi Gondi, I monumenti cristiani icono-
grafici ed architettonici dei sei primi secoli (Rome 1923).
Knipping.
Amboccptor (Ehrlich. < Lat. ambo = beide,
capio = ik neem) is een bepaald soort antilichaam,
dat daardoor gekenmerkt is, dat er twee „haptophore”
eindgroepen aan worden gevonden, die beide in staat
zijn bepaalde stoffen (meestal antigeen en comple-
ment) te binden. Volgens Ehrlich ’s opvatting worden
ze in de cellen gemaakt en (althans voor een deel)
aan het bloed afgegeven, waarin ze kunnen worden
aangetoond. Wyers.
Ambocroemboe of Keo Piek, de meest werk-
zame vulkaan van W. Flores, die in het actieve fuma-
rolenstadium verkeert. Deze vulkaan vertoont een
groote overeenkomst met den Merapi op Java. In den
krater, die een doorsnede heeft van ± 250 m, bevindt
zich een lavaprop, die slechts gedeeltelijk den krater
vult. In een vroeger eruptiestadium werden waarschijn-
lijk de N. en Z.wand van den krater weggedrukt,
waardoor de lavastroomen buiten den krater konden
vloeien. Een hevige uitbarsting, waarbij groote lava-
stroomen uitvloeiden, had plaats in 1830. Het effusief
karakter der erupties is momenteel verloren gegaan.
De erupties manifestecren zich door lava lawines, af-
komstig van de gestolde korst der lavaprop, en teweeg-
gebracht door het opstijgende magma in het centrale
gedeelte van de prop.
L i t. : G. L. L. Kemmerling, Vulkanen van Flores
(Vulkanologische Mededeelingen van den Dienst van
den Mijnbouw in Ned. Indië, X 1929). Hofsteenge.
Amboina, officieele naam voor > Ambon, resi-
dentie in het gouvernement der Molukken, geheel
onder rechtstreeksch bestuur (resident). Zij bestaat
uit de volgende onderafdeelingen (bestuurd door
assistent-residenten, fungeerend -controleurs of civiel-
gezaghebbers): 1° A. (hoofdpi. Ambon), 2° Boeroe
(Namlea), 3° Saparoea (Saparoea), 4° Banda (Banda-
Neira), 6° W. Ceram (Piroe), 6° Amahei (Amahei), 7°
Wahai, 8° O. Ceram (Geser), 9° Kci-eilanden (Toeal),
10° Aroe-eilanden (Dobo), 11° Saumlakki (Saumlakki),
12° Larat (Larat), 13° Babareilanden (Tepa), 14° Z.
Nieuw Guinea (Merauke), 15° Kisar (Wonreli), 16°
Boven-Digoel (Tanahmerah). Opp.: 198 367 km 2 . Inw.
400 000, waarvan 3 800 Europeanen of daarmede ge-
lijkgestelden, 4 600 Chineezen en 2 900 andere vreemde
Oosterlingen. Hoofdplaats Ambon. Cappers.
Amboise, Fransch stadje in het dept. Indre-et-
Loire, 4 500 inw., bekend om het kasteel, waar Karei
VIII leefde.
Edict van Amboise, 19 Maart 1563. Het maakte
een einde aan den eersten Hugenoten -oorlog en stond
den Protest, adel met zijn onderdanen vrije uitoefening
van godsdienst toe in hun huizen, in de reeds aange-
wezen steden en op de nog aan te duiden plaatsen (één
in elk baljuwschap) met uitzondering van Parijs.
Protestant noch Katholiek was tevreden, maar Fr,
genoot 5 jaar lang een betrekkelijke rust.
Samenzwering van Amboise, in Maart 1560 ge-
smeed door La Renaudie, met Condé achter de cou-
lissen, om de Guiscs ten val te brengen en voor de
Hugenoten vrije godsdienstuitoefening af te dwingen.
Het plan werd verraden en de aanstichters werden met
velen, die men voor medeplichtig hield, ter dood ge-
bracht. ^ Wachters.
Amboise, 1° Francisca d’, > Francisca.
2° Georges d’, kardinaal, pauselijk legaat in
Frankrijk ; op den voorgrond tredend politicus onder
Lodewijk XII maar ook verdienstelijk hervormer op
kerkelijk gebied in Frankrijk. * 1460 op het kasteel
Chaumont, j* 25 Mei 1510 te Lyon. 1484 reeds bisschop
van Montauban, 1491 aartsbisschop van Narbonne en
121
Ambon
122
1494 van Rouaan, werd hij 1498 kardinaal. Met Lode-
wijk XII zeer bevriend, was hij een vurig voorstander
van Frankrijks Italiaansche politiek, die na zijn dood
antikerkelijk werd.
L i t. : A. Vogt in Dict. Hist. Géogr. (II, 1060—1072).
Koeken.
Ambon , 1° off icieele naam Amboina, door de Por-
tugeezen gegeven; inlandsche naam Noesa Apon =
neveleiland, ook Thau, eiland in N. O. I., opp.
683 km 2 . Ligg.: tusschen 3° 28'— 3° 48' Z. en
127° 68' — 128° 26' O., in de Banda-zee, ten O.
van Boeroe en ten Z. W. van Ceram, op den Timor-
lijke bevolking telt 67 600 zielen, waarvan 2 300
Europeanen of hiermede gelijkgestelden, 1000 Chi-
neezen, 1 000 andere vreemde Oosterlingen en vele
immigranten.
Godsdienst: 35 800 Prot. inlandsche Christe-
nen, verspreid over 63 gemeenten, onder een hulp-
prediker en 38 inlandsche leerkrachten; ± 2000 Prot.
Europeanen of gelijkgestelden en ± 130 Katholieken.
De Mohammedanen, door immigratie sterk toenemend,
zijn nog in de minderheid. Ambon hoofdplaats.
Bestaansbronnen: de bevolking leeft
van tuinbouw (kruidnagel, notemuskaat, kokos, enz,)
Schaal 4:800 000
1 0 5 0 10 20 30
Ceram-boog, langs de grenzen van het S a h o e 1-
p 1 a t (vandaar veelvuldige schokken en aard-
bevingen).
Opbouw en reliëf: Ambon wordt door
een diepe breede baai in twee schiereilanden ge-
splitst: Hitoe en Leitimor, die door de 1 km breede
alluviale landengte van Passo verbonden zijn. Hitoe
is hoog bergland met steile kusten (Salahoetoe 1 300
m, Wawani 900 m) en zware bosschen, Leitimor
is heuvclachtig (Hori ± 550 m) met vele grasvlakten.
Klimaat: tropisch. O. en W. moesson. Grootste
regenval (gemiddelde 3 191 mm) in de Molukken;
vandaar weelderige plantengroei. Flora: kruid-
nagel, notemuskaat, kokos, sago, cacao, vanille,
vele houtsoorten, waaronder het Amboina-hout
(= lingoa = pterocarpus indicus). Fauna : Weinig
zoogdieren, veel gevogelte en visch.
Bevolking: Ambonneezen. De gezamen-
en visscherij. Velen zijn in dienst der Regeering (spe-
ciaal als militair) of der zending als leeraar of onder-
wijzer. > Ambonneezen.
Geschiedenis: in 1512 door Antonio
d’Abreu ontdekt, werd A. in 1627 Portugeesche
bezitting verklaard. De eerste missionarissen
waren Franciscanen. De H. Franciscus Xav. vestigde
er de missie voorgoed (1546 — 1547). Tot 1605 zijn op
A. 31 met name bekende Jezuïeten werkzaam geweest,
o.a. de pp. Ribero, Nunez en Mascarenas. 1605
werd A. door Steven v. d. Haghen veroverd. De eerste
gouverneur, Frederik de Houtman, vernietigde de
missie door de uitwijzing der laatste missionarissen,
de pp. Masonio en da Cruz. Er waren toen 16000
Katholieken. Van 1796 — 1802 en van 1810 — 1817
was A. in Engelsche handen.
Voor de missiegesch., > Nederlandsch Oost-Indië.
Lit.: G.W.W. C. baron v. Hoëvell, Ambon en meer
123
Ambonneezen — Ambros
124
bepaaldelijk de Oeliassers (1875); dr. R. D. M. Ver-
beek, Geologische beschrijving van Ambon (Jaarb.
van het mijnwezen in N.O.I., 34e jg.); B. J. J. Visser
M.S.C., Onder Portugeesch-Spaansche Vlag, De Kath.
Missie van Indonesië 1511 — 1605 (1926); C. Wessels
S.J., De geschiedenis der R. K. Missie in Amboina
1546 — 1605 (1926); A. J. Beversluis en mr. A. H. C.
Gieben, Het Gouvernement der Molukken (Med. van de
Afd. Bestuurszaken der Buitengewesten, Serie A nr. 2).
2° Onderaf deeling in de residentie Amboina,
bestaande uit het eiland Ambon en de onbewoonde
Schildpadden- en Lucipara-eilanden, hoofdplaats
Ambon; staat onder een assistent-resident.
3° Hoofdplaats van het gouvernement der
Molukken, van de residentie A. en van de onder -
afd. A.
Bevolking: 17 000 zielen (waarvan 2 000
Europeanen, 900 Chineezen en 750 vreemde Ooster-
lingen). > Ambonneezen. Ligging: A.
ligt op het schiereiland Leitimor aan de baai van A.
Godsdienst: A. is het centrum der Ind.
Protest, kerk in de Molukken. Er zijn twee predikanten.
Onder A. ressorteeren 13 hulppredikers, 243 gesub-
sidieerde en 68 ongesubsidieerde scholen met 13 820
leerlingen en 406 inlandsche gemeenten met 160 570
gedoopten. Sedert 1925 is te A. een missionaris van
het H. Hart, kerk en pastorie, en een zusterschool met
± 130 leerlingen. De Katholieken (± 130) zijn meest
Europeanen of vreemde inlanders. De Mohamme-
danen vormen een sterke minderheid.
Bezienswaardigheden: Fort Nieuw-
Victoria (sedert de aardbeving van 1898 herbouwd),
het grafmonument van Rumphius, de groote (Prot.)
kerk met ouden preekstoel, antieke banken en kerk-
zilver, de gouverneurswoning met park. De Valentijn-
straat herinnert aan den predikant-schrijver Fran<;ois
Valentijn (f 1727).
Beteekenis: Alle takken van dienst hebben
te A. hun kantoren: civiel- en militair bestuur,
gewapende politie (1 divisie), justitie, financiën, on-
derwijs, landbouw, geneeskundige dienst (militairhos-
pitaal, leproserie). Post- en telefoonkantoor, radio-
station, electr. centrale, waterleiding. Verschillende
handelshuizen en bankinstellingen hebben te A. ver-
tegenwoordigers of agentschappen. De Koninkl. Paket-
vaart Mij onderhoudt een wekelijkschen dienst met
Java en een maande lijkschen met alle bestuursposten
van het gouvernement der Molukken. Uit de omliggen-
de eilanden worden via de haven van A. uitgevoerd:
schelpen, rubber, foelie, nootmuskaat, kruidnagel,
gom, copal, copra, kajoepoetih-olie, enz. Ter ver-
gelijking:
1913 was de imp. 1 915 000 gld., de exp. 2 644000 gld.
1914 „ „ „ 1622000 „ „ „ 2 236 000 „
1920 „ „ „ 1294 000 „ „ „ 1653000 „
1931 „ „ „ 1671000 „ „ „ 1389000 „
Scholen :1 Mulo -school, 3 Europ. lag. scholen,
1 gouvemements- en 1 Christ. kweekschool, 1 Am-
bonsche burgerschool, 2 Christ. Holl. Inlandsche
scholen, 1 zusterschool en verschillende inlandsche
scholen. De hoofdplaats A. werd in 1921 tot gemeente
verheven: 11 raadsleden, nl. 7 Europeanen, 2 Inlanders
en 2 vreemde Oosterlingen. Cappers.
Ambonneezen, benaming voor de bewoners
van het eiland Amboina en de Oeliassers
(Haroekoe, Saparoea en Noesa-laoet). Zeer gemengd
volkstype, donkerkleurig, luidruchtig en vroolijk,
met een groot aanpassingsvermogen. Hun oorspron-
kelijke taal is bijna totaal verdrongen door het Am-
bonsch Maleisch. Overal in den O. I. Arch. treft men
A. in particuliere of lands -betrekkingen (zeer veel
militairen) aan. De A. worden onderscheiden in
burgers (burgerrecht door de O. I. Compagnie inge-
voerd en erfelijk gebleven) en negorij -lieden = de
eigenlijke dorpsbewoners en feitelijke grondbezitters.
De beste gronden behooren aan rechtsgemeenschappen,
dati’s genaamd. Daar de A. over het algemeen niet
veel voelen voor landbouw, verhuren zij gedeeltelijk
hun land aan Mohammedaansche immigranten,
Binongko’s (van Boeton, Z. Celebes), die in steeds
grooter aantal toestroomen.
In het O. I. leger worden alle inlandsche Christen
militairen, ook van buiten de Molukken, A. genoemd.
Cappers .
Ambonraad, raad voor de onderafdelingen
Ambon en Saparoea, aangeduid als Ambon en de
Oeliassers, ingesteld in 1921, bestaande uit 21 in-
laudsche onderdanen, 4 onderdanen (Nederlan-
ders) en 2 buitenlandsche onderdanen (niet-Neder-
landers).
Ambonsche eilanden, gelegen in het N.
der Banda-Zee (N.O.I.), Het zijn: Boeroe, Ambelaoe,
Boano, Kelang, Manipa, Ceram, Ambon, Haroekoe,
Saparoea, Noesa-laoet en eenige kleinere eilanden.
Ambonsche landstaal noemt men de geza-
menlijke, thans door het Maleisch gedeeltelijk ver-
drongen en overal elders toch minstens sociaal min-
derwaardig gemaakte en sterk door het Maleisch be-
invloede, inheemsche dialecten van Ambon. Deze
dialecten, leden van de groote Indonesische talen-
familie, vertoonen in vele grammaticale trekken ver-
wantschap met de talen van Boeroe en Ceram en ook
met het > Rottineesch en de talen van Timor.
L i t. ; Erw. Stresemann, Die Paulohisprache (1918).
Berg.
Ambositra , plaats en provincieinhet
bergachtige centrum van het eiland Madagaskar, rijk
aan delfstoffen.
Ambracia (a n t. g e o g r.) handelsstad met
omliggend gebied in Z. Epirus, aan den Arachthus,
teg. Arta. Corinthische kolonie. Residentie van koning
Pyrrhus.
Ambresin, Belg. gem. in de prov. Luik; ten
N.W. van Hoci; opp. 609 ha; 639 inw.; in de Méhaig-
ne-vallei; landbouw; tumuli.
Ambrogaaldruk, een soort > lichtdruk, ge-
noemd naar den uitvinder Ambros Galetzka, waarbij
gebruik wordt gemaakt van een lichtgelooide chromaat-
eiwitlaag van groote mechanische vastheid.
Ambrogini, A n g e 1 o, > Politiano.
Ambroid, geperst barnsteen, dat als iso leer-
materiaal in de electro techniek gebruikt wordt.
Ambroin is meestal een mengsel van gemalen
hars (kopal) en glimmer of asbest, dat onder hoogen
druk in stalen vormen geperst wordt tot onderdeden
van electrische apparaten.
Ambrolgom wordt gemaakt door verwarmen
van dunne lagen kolophonium in een luchtstroom. A.
kan kopal vervangen.
Ambronen, Keltische(P) stam. Nam deel aan
den grooten tocht der Cimbren (113—102 v. Chr.).
Ambroos, J. A., landschap- en genreschilder,
schilderde ook voorstellingen uit het Nieuwe Testa-
ment. * 1767 te Tessenderloo (L.), f 1845 te Meerhorst.
Sinds 1815 woonde hij te Antwerpen.
Ambros, August Wilhelm, musicoloog.
* 1816 te Mauth bij Praag, f 1876 te Weenen. Studeerde
125
Ambrosia — Ambrosianessen
126
rechtswetenschap en werd 1850 aan het landsgerechts-
hof te Praag aangesteld, doch was tevens muziek-
criticus en componist. 1869 werd A. hoogleeraar in de
muziek te Praag, vanaf 1872 aan het conservatorium
te Weenen.
Werken: Geschichte der Musik (4 dln. Leipzig
1862 — ’78), een nog altijd bruikbaar standaardwerk ;
loopt tot het begin der 17e eeuw. Het derde dl. behandelt
de periode der Nederlanders. Verder Kulturhistorische
Bilder aus dem Musikleben der Gegenwart ( 2 1865) ;
een aantal composities op kerkelijk gebied en piano-
stukken in den stijl van Schumann. Reeser.
Ambrosia (<(Gr. ambrosios = onsterfelijk),
kruidachtig plantengeslacht met 15 soorten, die
vooral in Amerika voorkomen. Fam. der samenge -
steldbloemigen.
Ambrosia (Gr. m y t h.), reukwerk, door de
góden gebruikt: zalf. Verder: voedsel v. góden, heroën
en goddelijke paarden, zelden van nectar (godendrank)
gescheiden. Soms A. drank en nectar spijs. Noch in
de Ilias, noch bij Vergilius is A. ooit godenspijs.
> Ambrozijn.
Ambrosiaansche bibliotheek, ter eere van
Ambrosius zoo genoemde en door kardinaal Federico
Borromeo in 1609 opengestelde bibliotheek te Milaan.
Bezat toen 35 000 boeken, 1 500 handschriften, door
den stichter zelf in Europa en Azië verzameld, vooral
uit oude kloosterbibliotheken. Een museum, hetwelk
een belangrijke verzameling schilderwerk bevat,
werd er aan toegevoegd.
Thans bezit zij meer dan 400 000 boeken, 3 000
incunabelen en ongeveer 10 000 geregistreerde hand-
schriften, terwijl hare kunstverzamelingen evenzeer
zijn uitgebreid (o.m. 40 000 gravures). Een nieuwen
roem verwierf zij, doordat haar prefect Achille Ratti
paus werd als Pius XI.
Lit: A. Ratti, Guida Sommaria (Milaan 1907).
v . Gorkom.
Ambrosiaansche liturgie of ritus, nog in
Milaan gebruikte liturgie, bewaard in bronnen der
9e— 12e eeuw (> Lit. wetensch. I: Doe.), afwijkend
van de door S. Ambrosius in De Mysteriis en wellicht
De Sacramentis beschreven liturgie, beide van Rom.
karakter, vermengd met elementen van Syrischen
en Byzant. oorsprong. Oudtijds plechtige viering in
twee kathedralen: ’s winters in S. Maria, ’s zomers
in S. Thecla. Kerkelijk jaar begint Zondag
na S. Maarten 11 Nov.; 6 Adventsdagen; Zondag
vóór Kerstmis: feest „de Exceptato”, der Mensch wor-
ding en van Maria ’s Moederschap. Vasten begint
Zondags na Quinquagesima; de tweede Zondag heet „van
de Samarit. vrouw” naar de Evang.-les, enz. Mid-
den in de 50 dagen na Paschen het Mid-Pinksterfeest.
M i s - o r d e : Voormis: Ingressa: Intrede-zang.
Oratio super populum, drie gezangen: Gloria in excel-
sis, Kyrie eleison, Benedictus; drie lessen: prophet.-,
apostel-, evang.-, resp. met drie gezangen: Psalmellus,
Alleluia en 3 x Kyrie met oratie. Mis der geloovigen:
mengsel van Byzant. ritus van processie der offer-
gaven met gezang, en het Romeinsche offeren van
brood en wijn met Offertoriumzang. Veel eigen pre-
faties. Canon ongeveer gelijk aan Romeinschen. Breking
des Broods, met Confractoriumzang, vóór het Pater-
noster. > Communie met > Transitoriumzang.
K e r k e 1. G e t ij d e n : de 150 psalmen over
twee weken verdeeld; Lucemarium: toepassel. gezang
bij het aansteken der lampen vóór den avonddienst. —
Hervormingen door invoering van moderne Rom.
gebruiken onder S. Carol. Borromaeus en herstel van
iet oude in het missaal van Ratti (later Pius XI) en
Magistretti hebben het wezen van den ritus niet
veranderd.
Lit.: P. Lejay, Ambrosien (rit.) in Dict. d’Arch. et
de Lit.; H. Jenner, Ambrosian rite, in The Cath. Encycl.
C. Coebergh.
Ambrosiaansche lofzang, algemeen ver-
spreide naam voor het Te D e u m, steunende
op de legende, dat S. Ambrosius en S. August inus bij
den doop van laatstgenoemde in beurtzang dit lied
zouden geïmproviseerd hebben.
Ambrosiaansch gezang, met den vóór-
Gregoriaanschen (Romeinschen), Mozarabischen en
Gallicaanschen zang één der vier oudste vormen van
Latijnschen kerkzang, die, na verwant aan elkander,
zich tamelijk individualistisch ontwikkelden. In de
4e eeuw heeft waarschijnlijk St. Ambrosius den kerk-
zang van Milaan geregeld; dit Ambrosiaansch heeft
zich, ondanks krachtige pogingen van geestelijke en
wereldlijke overheden, weten te handhaven. Heden
nog gezongen in de metropool van Milaan en enkele
andere plaatsen. Eigen kenmerk: de syllabische zan-
gen zijn nog eenvoudiger dan de Gregoriaansche, de
melismatische daarentegen veel rijker.
Lit.: K. Ott, Rassegna gregoriana 5 (1906) 177, 359 ;
6 (1907) 5, 97, 385, 481 ; 7 (1908) 209, 411, 499 ; 8 (1909)
219, 326, 413, 499 ; 10 (1911) 161, 345. Bruning.
Ambrosianen, 1° Ital. congreg., ontstaan inde
14e e. ter bestrijding van een gelijknamige sekte, door
Gerard Segarelli ca. 1260 gesticht, die zich ook Apostel-
orde of Broeders van het arme leven noemde. De Zalige
Placidus van Foligno (f 1398) bracht haar tot grooten
bloei. Na verschillende veranderingen te hebben
ondergaan, werden de A. ten slotte in 1589 met de
Ambrosianen vereenigd onder den naam van Congreg.
van den H. Bamabas. Zij hielden in 1646 op te bestaan.
Lit.: Heimbucher, Die Orden und Kongreg. der
kath. Kirche 2 II 243 vlg.). J. v. Rooij.
2° > Apostelbroedcrs (sekte).
3° Oblaten van den H. Ambrosius,
in 1578 gesticht door den H. Carolus Borromeus en
G. Martinelli. Vereeniging van seculiere geestelijken,
die zich toeleggen op zielzorg, onderwijs, missiearbeid,
armenzorg, enz. Pius XI was er lid van. Tegenwoordig
ca. 300 leden. Worden ook Oblaten van den II. Carolus
genoemd. Door kard. Manning in 1857 in Londen
ingevoerd.
Lit.: Heimbucher ( 2 III, 411 — 413).
4° Een tegenwoordig nog bestaande kerkelijke
instelling te Milaan, bestaande uit 10 mannelijke en
vrouwelijke personen, die bij het Offertorium brood en
wijn naar het altaar brengen. Dragen een soort orde-
kleed (Ambros. ritus). J. v. Rooij.
5° Een anabaptistische sekte, welke veel over-
eenkomst heeft met de Quakers. Alle mensche-
lijke tusschenkomst bij de interpretatie van den
Bijbel uitschakelend, leerden zij met verwijzing naar
Joh. 1. 9: „Het waarachtige Licht, dat alle menschen
verlicht, kwam in de wereld”, een onmiddellijke
inspiratie van den mensch door den H. Geest.
Wachters.
Ambrosianessen, 1° vrouwelijke tak van de
Ambrosianen, in bruine dracht, door Catharina Morigia
in 1474 te Varese bij Milaan gesticht. Leven volgens
den regel van Aug. en volgen den Ambros. ritus.
2° Nonnen van den H. Ambrosius, > Annuntiatcn.
Lit.: Heimbucher (*II, 243).
127
Ambrosianum — Ambrosius van Lombez
128
Ambrosianum, oude naara van de hymnen
van het koorgebed. > Hymnen, liturgische.
Ambrosiaster wordt de schrijver genoemd
van enkele aan Ambrosius toegeschreven werken ,
sinds Erasmus bewees, dat ze niet van Ambrosius
waren. Bedoeld wordt vooral de Commentaar op 13
brieven van Paulus (exegese der Antiocheensche
School). Verder: Quaestiones Veteris et Novi Testa-
menti (onder de werken van Augustinus); fragment
van Mattheuscommentaar; Lat. vertaling van Flavius
Josephus’ de bello Judaico; Lex Dei sive Mosaicarum
et Romanarum legum collatio; misschien ook: Fides
Isaaci. Morin heeft achtereenvolgens als auteurs
bepleit: den bekeerden Jood Isaac, Hilarianus
Hilarius, Evagrius van Antiochië. Ten slotte noemde
hij Aem. Dexter, maar gaf tevens te kennen, dat men
op een beslissing niet heeft te rekenen.
L i t. : Bardcnhewer, Gesch. d. altkirchl. Liter. (III,
520 vlg.) ; Morin in Rev. Bénéd. (1928, 224 vlg.) ; Rau-
schen-Altaner, Patrologie (1931, 300 .vlg.). Franses.
Ambrosius (zie plaat), Heilige, bissch. v. Milaan
en Kerkleeraar. Van staatsman plotseling bissch.
geworden, bleef hij man van het recht. Hij ontwikkelde
de theorie der verhouding van Kerk en Staat en bracht
die in practijk tegenover
den keizer. Daarnaast
was hij waar ziel-
zorger en man van
studie en ascese. Zijn
prediking, vooral zijn
allegorische bijbelver-
klaring, werd een voor-
name factor bij de be-
keering van Augustinus.
Hij ijverde voor zuiver-
heid des geloofs, ver-
betering der zeden,
kloosterleven en uiter-
Afb. naar het titelblad van den lijken eeredienst. Zijn
postincunabel „Ordinarius beteekenis voor ont-
Divini Officii A. D. 1521 ”, staan en ontwikkeling
der Congreg. v. Windesheim. der zgn. Ambrosiaansche
liturgie en kerkmuziek
is moeilijk te bepalen. Zéker heeft hij liturgische
hymnen gedicht en beurtzang ingevoerd. A. be-
hoort tot de 4 groote Kerkvaders van het Westen.
* 333 of 340 in Trier uit voorname Christelijke familie,
t 397 in Milaan. Na den dood des vaders (praefectus
praetorio Galliarum) ging de familie naar Rome.
A. bekwaamde zich voor de ambtelijke loopbaan.
370 bestuurder der provincies Aemilië en Ligurië,
standplaats Milaan. 374 sterft daar de Ariaansche
bisschop Auxentius. Felle strijd om de opvolging. Bij
zijn poging om rust te herstellen, wordt A. (nog
catechumeen!) door heel het volk tot bisschop gekozen.
Hij bezwijkt ten slotte voor den aandrang. De staats-
man verdiept zich nu zoozeer in studie van H. Schrift
en Vaders, dat zijn theologische achterstand spoedig
is ingehaald. Hij wordt de populaire redenaar, leider
van zijn volk, raadsman van de keizers Gratianus en
Valentinianus II. Den eisch van keizerin Justina tot
uitlevering van kerken aan Arianen beantwoordt hij
succesvol met krachtig protest en lijdelijk verzet.
Zijn vriend, den machtigen Theodosius, beweegt hij
tot openbare boete na het Bloedbad van Thessa-
lonica. Begraven in de naar hem genoemde basiliek
te Milaan. Feestdag 7 Dec. (dag der bisschopswijding).
Afb. in de kunst als bisschop. Soms met wieg (en) of
bijenkorf. Oudste biograaf vermeldt, dat een zwerm
bijen in den mond van den kleinen A. neerstreek, als
om daar de honingraten te bereiden voor zijn geschrif-
ten (Migne L. 14, 28).
Werken: exegetische: Hexameron, verkla-
ringen van het Scheppingswerk (6 dln.) ; geschriften over
het Paradijs, Caïn en Abel, Noë, de Aartsvaders, Tobias
(preeken tegen den woeker) ; Apologia Prophetae David,
waarin hij dezen aan Theodosius ten voorbeeld stelt ;
Psalmverklaringen ; Commentaar op het Lucas-Evangelie
(10 dln.) (de commentaar op de brieven van Paulus is
van den zgn. > Ambrosiaster); ascetische:
vooral de Virginitate, over de maagdelijkheid (3 dln.) ;
dogmatische: De fide, over het geloof (5 dln.) ;
De Spiritu Sancto, over den H. Geest (3 dln.) ; De incar-
nationis etc., over de Mensch wording ; voor liturgie-
geschiedenis van belang : De Mysteriis ; De Sa-
cramentis (dit laatste na lange bestrijding door sommigen
weer als echt beschouwd) ; van zijn preeken zijn beroemd:
de lijkreden op keizer Theodosius en op zijn broeder Sa-
tyru8 ; verder zijn bewaard 91 brieven. — Uitgaven:
Migne, Patrologia Lat. (XIV-XVII) en in het Corpus
Scriptorum Ecclesiasticorum Latinorum ; vert. in Biblio-
thek der Kirchenvater. — L i t. : De Labriolle, S. Am-
broise (1908) ; Bardenhewer (III 2 1923, 488 vlg.) ;
Wirtz, Der H. Ambrosius u. seine Zeit (1924) ; Rauschen-
Altaner, Patrologie (1931, 289 vlg.). Franses .
Ambrosius Catharinus (Lancellotto dé
Politi), Dominicaan, theologant. * 1484 te Siena,
f 6 Nov. 1553 te Napels; 1617 in S. Marco te Florence.
Tijdens noviciaat schreef hij een apologie tegen Luther
(6 dln.). Als theologant in meerdere vraagstukken
tegen de traditioneele leer zijner Orde. Bestreed
Cajetanus. Was op concilie van Trente-Boulogne.
Verdacht van ketterij. 1546 bisschop van Minori,
1552 aartsbisschop van Conza.
Werken: Quétif-Echard, script. O.P. (II, 135, 332,
825). — L i t. : F. Lauchert, Die Ital. Liter. Gegner
Luthers (1912, 30 vlg.). Lambermond.
Ambrosius Traversari (F ra Ambro-
g i o), Camaldulenser. Humanist, vrome monnik en
hoogstaand geleerde. * ± 1386 te Portico (Tosc.
Romagna), f 20 Oct. 1439. Volgens Pastor *1 48: „als
mensch en priester een voorbeeld van reinheid en
heiligheid, als generaal een navolgenswaardig voor-
beeld van zachtheid en strengheid, als geleerde een der
meest vooraanstaande schrijvers, als gezant een van de
meest actieve en schrandere staatslieden van zijn tijd”.
Zeer bevriend met Cosimo de Medici. A. bezat de
toenmaals grootste verzameling van Gr. Kerkvaders,
welke hij vertaalde. Bekend om zijn ijveren voor de
oplossing van het Oostersche Schisma. Sommige
schrijvers noemen hem zalig. Geen vereering. Feestdag
20 Nov. J. v. Rooij.
Ambrosius van Cori (Corianus, Coriolanus
en Massarius, eig. dei Massari), Augustijn, theoloog,
humanist, geschiedschrijver en polemist. Hoog in
aanzien bij paus Sixtus IV, viel hij op een aanklacht
in ongenade bij paus Innocentius Villen werd hij een igen
tijd in den Engelenburcht opgesloten. Generaal der
orde van 1476 tot aan zijn dood, kort na zijn vrij-
lating in 1485. Claesen .
Ambrosius van Lombez, familienaam: Jean
de Lapeyrie; Kapucijn en geestelijk schrijver. * 20
Maart 1708 te Lombez, f 25 Oct. 1778 te St. Sauveur.
Bekwaam leider, vooral van angstvallige zielen,
werkte hij machtig ten goede, temidden van de rigo-
ristische stroomingen van het Jansenisme en het
diep zedelijk verval der hoogere kringen in Frankrijk.
Werken: Traicté de la paix intérieure (1756) ;
Oeuvres complètes (3 dln. Parijs 1881). p. Placidus .
H. AMBROSIUS
FRESCO VAN PINTURICCHIO
S. MARIA DEL POPOLO - ROME
129
Ambrosius van Siena — Ambtelijk bevel
130
Ambrosius van Siena (Sansedonius), Zalige,
Dominicaan, theologant. * 16 April 1220 uit de
familie Sansedoni te Siena, f20 Mrt. 1286 (1287?).
1237 in de Orde. Met S. Thomas leerling van S. Alber-
tus. Te Keulen en Siena opgetreden als leeraar en
vredestichter. Bewerkte te Siena twee malen opheffing
van interdict. Feestdag 20 Maart.
L i t. : Act. S.S. Martii (III 1668, 180 vlg.) ; Année
Dom. Mars (II 1886, 609 vlg.). Lambermond.
Ambrozijn (= onsterfelijkheidsspijze). Vlg.
Homerus’ Odyssee 6. 93. In de antieke m y t h.
de verder onbekende godenspijs, zooals de roodachtige
nectar de godendrank was. Ook godenzalf. Beide
overdrachtelijk voor buitengewoon smakende spijs en
drank. > Ambrosia.
Ambrus, Z o 1 1 4 n, Hongaarsch prozaschrijver,
de vertegenwoordiger van den Franschen geest in
de Hongaarsche lit. Hij onderging vooral den invloed
van Maupassant en Bourget en muntte uit door opmer-
kingsgave, gezonden humor en uiterst keurigen stijl.
A. schreef vooral romans en novellen en ook enkele
zeer gewaardeerde studiën over Hongaarsche en Fran-
sche literatuur. * 1861 in Debreczen.
Werken: Verzamelde werken (16 dln. 1906 — *13) ;
Hoofdwerk Mid&s Kerdly Koning Midas. — Lit.:
Biographie door Fr. Szinnyei (1917).
Ambt , > Benoeming.
Kerkelijk ambt (Latijn: officium) is volgens
C.I.C. can. 145: „een door goddelijke of kerkelijke
verordening vast ingesteld ambt, dat volgens de
kerkelijke wetten moet worden vergeven, en een deelen
in de kerkelijke macht, hetzij om te wijden, hetzij om te
besturen, met zich meebrengt”, dus een regel-
matig bestaande en door de k e r k e 1 i j k e
bepalingen geleide instelling, uit meerdere trappen,
die tezamen de Hiërarchie vormen, opgebouwd.
Sommige ambten zijn door God ingesteld, als die van
paus, bisschop, priester, diaken; andere zijn door de
Kerk langzamerhand daaraan toegevoegd, als die van
kardinaal, deken, exorcist of duivelbezweerder. Zij
geven macht en recht ofwel om te besturen, waaronder
ook het > leergezag — zoowel het gewone door predi-
king en catechese, als het plechtige en buitengewone
door bepalingen op concilies en door pausen — valt,
ofwel om te wijden, d.w.z. de genade mee te deelen,
vooral door toediening der sacramenten; eenige door
de Kerk ingestelde ambten als die van kardinaal,
deken enz. doen dat echter alleen onrechtstreeks. Door
het geheel van deze ambten heeft de Kath. Kerk haar
karakteristiek onderscheid tusschen besturende en
bestuurde leden, dat tezamen met de leer, dat God door
menschcn de menschen leidt, haar van de Protestant-
sche kerken doet verschillen.
Van de kerkelijke ambten zijn vooral de > charisma’s
te onderscheiden, welke ook macht om te besturen,
niet echter om te wijden of sacramenten toe te
dienen, geven, steeds echter in afhankelijkheid van
het wettig gezag. Ook al worden deze voor geheel
het leven gegeven, dan zijn zij nog geen aan
vaste wetten gebonden instellingen, maar gaven,
die God zonder tusschenpersoon geeft. Daarnaast
geven zij gewoonlijk een meer buitengewone macht,
die niet onmiddellijk met het gewone godsdienstige
leven te maken heeft, bijv. om wonderen te doen, te
profeteeren, vreemde talen te spreken, enz.; zie de
opsomming bij 1 Cor. 14. Zij staan dus naast de ambten
voor buitengewone gevallen, en beide kunnen in
een persoon vereenigd zijn, als een bisschop wonderen
doet. De dragers van charisma’s blijven onderworpen
aan die der ambten, aan wie het bestuur over alle
leden der Kerk is toevertrouwd. Dit blijkt o.a. uit de
wijze van optreden van S. Paulus l.c. ; men zie ook de
opmerkelijke gehoorzaamheid van charismatische
heiligen als Catharina van Siena, Franciscus Xaverius,
enz. tegenover biechtvaders en andere oversten, die
in heiligheid hun minderen waren.
Volgens Protestanten en Modernisten zijn de ambten
uit de charisma’s ontstaan. Waar is, dat in de eerste
eeuwen de char. tal rijker waren, wat de buitengewone
omstandigheden verklaren; waar is ook, dat de organi-
satie der ambten niet aanstonds in details was uitge-
werkt; maar 1° heeft Christus verschillende ambten
onmiddellijk ingesteld; 2° blijken de charismatici bij
S. Paulus aan het gezag onderworpen; 3° wijzen o.a.
de brieven van S. Ignatius van Antiochië en S. Clemens
van Rome op het bestaan der ambten omstreeks 100.
De regelmatige organisatie sluit niet uit, dat de
dragers werktuigen zijn van God en dat men door een
bijzondere roeping door God ertoe wordt uitgekozen.
Lit.: de gangbare handboeken De Ecclesia Christi
van v. Noort, dc Groot O.P. ; Dieckmann S.J., Schulthes
O.P. ; Mertens C.S.S.R., De hiërarchie in de eerste eeuw
(1908, 328 vlg.) ; ook J. D. Maes O.P., De Kerk van
Christus (1 1929, 53 vlg., 127 vlg.). Pauwéls.
In r u i m o r e n zin wordt onder kerkelijk ambt
verstaan: elk ambt, dat met een geestelijk doel wettig
wordt uitgeoefend, zooals het ambt van biechtvader,
godsdienst leeraar. In engeren zin beduidt het een ambt,
door God of door de Kerk bestendig ingesteld; indien
bij dit ambt het recht op sommige stoffelijke voordeelen
of inkomsten behoort, zooals bij het ambt van pastoor,
dan wordt dit beneficie genoemd en door
bijzondere wetten beheerscht.
Geen ambt kan geldig bekleed worden zonder
wettige aanstelling (> Ambtsverleening). Hij, die
een ambt bekomen heeft, blijft het behouden zelfs
indien de overste, die het hem heeft verleend, zijne
macht, door den dood of anderszins, verliest, tenzij
het ambt vergeven werd onder de bepaling: tot ons
goeddunken (ad benep lacitum nostrum);
uitgezonderd ook het ambt van vicaris-generaal, wiens
macht mot die van den bisschop eindigt. In het alge-
meen mag eenieder om wettige reden van zijn ambt
afstand doen. Deze vrijwillige afstand moet echter
door de overheid aangenomen worden. Soms bepaalt
het kerkelijk recht, dat bijzondere feiten, zooals het
afleggen van kloostergeloften, in zichzelf een afstand
van een kerkelijk ambt bevatten. Anderzijds kan de
overste iemand van zijn ambt berooven (> Ambts-
ontheffing) of hem het uitoefenen van zijn ambt
verbieden (> Suspensie). Simenon.
Ambtelijk accountant, > Accountant.
Ambtelijk bevel (N e d. Recht). Straffe-
loosheid verzekert artikel 43 van het W. v. Str. aan
hem, die een feit begaat ter uitvoering van een a. b.,
indien dat bevel is gegeven door het bevoegde gezag.
Zelfs de uitvoering van een onbevoegd gegeven a. b.
behoedt den ondergeschikte, die zulk een bevel als
bevoegd gegeven beschouwde en die binnen de sfeer
bleef van zijn werkzaamheden , voor bestraffing. De
wet bevordert zooveel mogelijk de gehoorzaamheid
aan een a. b. Weitjens.
(Belg. W e t g.) Naar art. 70 W. v. Str. is er
geen misdrijf, wanneer het feit door de wet geboden
was of door de overheid bevolen. „Geboden”, lees
„toegelaten”. Zelfs blijft de ondergeschikte ongestraft,
n. 5
131
Ambten — Ambtenaren van de Kinderwetten
132
wanneer een onwettig bevel hem door de overheid
werd gegeven in dusdanige omstandigheden, dat hij
beschouwd kan worden als hebbende gehandeld onder
den drang van een macht, waaraan hij niet heeft kun-
nen weerstaan (art. 71 W. v. Str.). V. Dievoet.
Ambten, •> Benoeming, > Ambten van Christus.
Ambtenaar (N e d. Recht) (zie ook > Amb-
tenaren) is ieder, die bijwijze van speciaal beroep
werkzaam is ten dienste van staatsbestuur of admini-
stratie (vgl. Kranenburg, Ned. Staatsrecht I 8 1928,
342 vlg.). Onder dit (wetenschappelijke) begrip vallen
derhalve o.m.: rechters, (beroeps)militairen, belasting-
en douaneautoriteiten, onderwijzers, etc. Niet echter:
kamerleden, die hun functie immers niet als beroep
uitoefenen, noch ook miliciens. In de wetenschap is
veel gestreden over de vraag of „arbeiders” in dienst
van publieke lichamen „a.” zijn. Dit is o.a. van bijzon-
der belang voor de vraag of ook voor deze arbeiders
het voor a. geldende stakingsverbod van art. 368 bis-
quater, van kracht is. De Ambtenarenwet van 1929
maakt tusschen a. en arbeiders geen principieel
onderscheid. Volgens art. 1 dezer wet is a. hij, die
is aangesteld in openbaren dienst om hier te lande
werkzaam te zijn; tot den openbaren dienst behooren
alle diensten en bedrijven door den Staat en de open-
bare lichamen beheerd. Intusschen opent de wet de
mogelijkheid, dat een a. in openbaren dienst geen a.
wordt; immers art. 1 lid 3 bepaalt, dat niet is a. hij,
met wien een burgerrechtelijke arbeidsovereenkomst
gesloten is. De a. -betrekking wordt door andere juri-
dische beginselen beheerscht dan de burgerrechtelijke
dienstbetrekking, die geregeld is bij de art. 1637a —
1639x B.W. De rechtspositie van den a. toch berust
niet op een wederkeerige overeenkomst tusschen twee
juridisch gelijkwaardige partijen, maar op een door
de overheid eenzijdig uitgevaardigde regeling. De
bezoldiging der a. wordt door den Koning vastgesteld
(art. 63 G. W.), met uitzondering van de bezoldigingen
van Raad v. State, Rekenkamer en rechterlijke macht,
die door de wet geregeld worden, ten einde de onafhan-
kelijkheid van genoemde organen tegenover de Regee-
ring te waarborgen. De pensioenen van alle ambte-
naren worden evenwel door de wet geregeld (art.
63 G. W.). Mag de overheid de eenmaal door haar
vastgestelde bezoldigingen der a. ook eenzijdig wijzi-
gen? Algemeen wordt aangenomen, dat zij door
willekeurige wijzigingen (d.w.z. wijzigingen
van de bezoldigingen van individueel bepaalde a.)
hare bevoegdheden zou te buiten gaan. Maar de
duidelijke bewoordingen van art. 63 G. W. laten geen
twijfel, of de Regeer ing heeft het formeele recht om
bij algemeene regeling eenzijdig de
bezoldigingen der a. te wijzigen. Dat de Regeering
in 1924 het beruchte art. 40 Bezoldigingsbesluit bij
de wet wilde doen intrekken, had dan ook een anderen
grond, nl. dezen, dat in 1819 in dit art. bepaald was,
dat den toen in functie zijnde a. de hun eens toegekende
wedden gewaarborgd werden. Daarom meende
de Regeering, dat de rechten, die de a. in gevolge
deze waarborging verkregen hadden, niet anders dan
door een wet konden worden aangetast. De Kamer
heeft het hiertoe strekkende wetsvoorstel echter
verworpen, en ten slotte is art. 40 Bezold. Besl. toch
bij K. B. ingetrokken (7 April 1924). Tegen deze
intrekking zijn een aantal ambtenaren in rechten opge-
komen, maar de Hooge Raad heeft de Regeering
in het gelijk gesteld.
Sedert Dec. 1929 is de rechtstoestand der Ned. a.
voor een deel bij de wet geregeld (de A.-wet). Als
belangrijkste punt bevat deze wet een jurisdictie-
regeling: a., hun nagelaten betrekkingen of recht-
verkrijgenden, die bezwaar hebben tegen de te hunnen
aanzien door een admin. orgaan genomen besluiten,
verrichte handelingen, of uitgesproken weigeringen
om te besluiten of te handelen, kunnen zich beroepen
op de Ambtenaren-gerechten en in appèl op den
Centr. Raad van Beroep te Utrecht. Intusschen bleven
de voor 1929 reeds bestaande scheidsgerechten en
commissies ter oplossing van a. -geschillen bestaan.
De door deze lichamen reeds beoordeelde geschillen
zullen in tweede en hoogste instantie direct voor den
Centr. Raad van Beroep gebracht worden. Aan de
nieuw ingestelde A. -gerechten is de reeds bestaande
organisatie van de Raden van Beroep in ongevalszaken
dienstbaar gemaakt; het heele vaste personeel dezer
raden (voorzitters, griffiers, klerken, enz.) treedt ins-
gelijks in en voor de A. -gerechten op. Als gewone leden
der A. -gerechten fungeeren echter andere personen
dan in de Raden van Beroep. Deze leden worden
door den Min. van Justitie voor 6 jaar benoemd en
kunnen om gewichtige redenen door den Centr. Raad
van Beroep ontslagen en geschorst worden. Art. 125
der A.-wet schrijft voor, dat o.m. ten aanzien van
aanstelling, schorsing, bezoldiging, wachtgeld, dienst-
tijden, verlof en vacantie, ziektegelden en disciplinaire
straffen bij alg. maatregel van bestuur de noodige
regelen gesteld moeten worden. In 1931 (Juli en Augus-
tus) zijn ter uitvoering van dit art. twee K. Besl.
uitgevaardigd, één met betr. tot burgerlijke a., het
andere t.a.v. militairen. Deze K. Besl. gelden evenmin
als de bovengeschetste jurisdictieregeling voor minis-
ters, leden van den Raad van State en de voor het leven
benoemde a. (rechters en de procureur -generaal bij
den Hoogen Raad).
Lit. : Kranenburg, Ned. Staatsrecht (I 4 1933).
Stoop.
In de B e 1 g. W e t g. is ambtenaar een benaming,
welke gegeven wordt aan de staatsagenten van hooge-
ren rang, die bij middel van een bepaalde benoeming
in een regelmatigen staatsdienst worden opgenomen
en deze benoeming door het afleggen van den wettelij-
ken eed hebben aanvaard.
Bij uitbreiding wordt deze benaming insgelijks
toegepast op de agenten van hoogeren rang van de
provincie- en gemeentebesturen.
De ambtenaren bezitten in België nog geen wettelijk
statuut, behoudens enkele uitzonderingen, o.a. de
magistraten, die krachtens de grondwet onafzetbaar
zijn en het gemeentepersoneel, dat door de gemeente-
wet beschermd wordt.
De ambtenaar wordt aan strenge algemeene en
bijzondere verplichtingen onderworpen en bij verzuim
of overtreding door speciale strafbepalingen getroffen
(Wetb. v. Str. art. 119, 147 en vlg., 194 en 195,
205 tot 208, 211, 233 en vlg., 240 tot 242 , 243, 245,
232, 293, 298, 254 tot 260, 261 en 262, 266, 284, 286,
377, 381, 467, 471). V. Boon.
Ambtenaar van het Openbaar Ministe-
rie, > Openbaar Ministerie.
Ambtenaren, > Rechtspositie der ambtenaren
in Nederlandsch-Indië.
Ambtenaren B. B., > Nederlandsch-Indië,
Bestuur.
Ambtenaren van de Kinderwetten (N e d.
R e c h t). Door den Min. van Justitie kunnen aan
een instelling voor kinderbescherming ten laste der
133
Ambtenaren van den Burgelijken Stand — Ambtsdelicten
134
schatkist (tot dusver v. Pro Juventute) ambtenaren
worden verbonden, die belast zijn met het onderzoek
naar en bijstand van minderjarigen, die met den straf-
rechter in aanraking komen, of ten aanzien van wie
een of andere maatregel moet worden genomen. Zij
brengen adviezen uit aan de rechterlijke macht en
voeren de opdrachten van deze uit. Witteman.
Ambtenaren van den Burgerlijken
Stand (a. B. S.) (N e d. Rech t) zijn de ambte-
naren, die belast zijn met het bijhouden der registers
en het opmaken der akten van den B.S. Zij zijn gemeen-
te -ambtenaren. Hun benoeming etc. is geregeld in de
Gemeentewet (art. 149). Vroeger waren slechts
raadsleden en burgemeester benoembaar tot (onbezol-
digde) a. B.S. Sedert 1904 kunnen ook andere personen
tot a. B.S. benoemd en als zoodanig bezoldigd worden.
Veelal worden als zoodanig personen benoemd, die
op het speciale gebied van den B.S. deskundig zijn.
Burgemeesters en raadsleden, die daarnaast als
onbezoldigde a. B.S. fungeeren, houden zich dan vnl.
bezig met het voltrekken van huwelijken. In elke
gemeente zijn ten minste twee a. B.S. Zij worden door
den Raad benoemd op aanbeveling van B. en W.
Vrouwen zijn niet benoembaar.
Lit. : Elenbaas’ Handboek voor den B.S. ( 8 1930,
148 vJg.). Stoop.
(Belg. W e t g.) De Burg. Stand behoort tot de
bevoegdheid van de gemeente -overheid (Grondwet,
art. 109). Het college van burgemeester en schepenen
is er mede belast. De burgemeester zelf, of, in belang-
rijke gemeenten, een daartoe door het college aange-
wezen schepen, vervult de bediening van ambtenaar
van den B. S. Hij kan daartoe, onder zijn bevel en
verantwoordelijkheid, door de gemeente bezoldigde
beambten ter beschikking hebben. Deze echter mogen
het ambt van den B. S. niet uitoefenen: is de afgevaar-
digde ambtenaar van den B. S. verhinderd, dan
wordt hij vervangen door den burgemeester, of wel
door een schepen of raadslid, in de rangorde van hun
benoeming (Gemeentewet art. 93).
Lit.: Rolaud-Wouter8, Guide prat. de 1’officier de
1’état civil ( 7 1926). V . Dievoet.
Ambten van Christus , de waardigheden van
priester, leeraar en koning, die Chr. op grond van Zijn
god-mensche lijke natuur en Zijn middelaarschap
bezit, om Hem in staat te stellen de verlossing van het
menschdom te bewerken. 1° Het priesterambt
houdt in, dat Chr. gesteld is als onze plaatsvervanger
voor God, en door priesterlijke daden, vooral offer
en gebed, voor ons de zonde uitboet en herstel der
verbroken genadeorde verdient. Zijn offer was
vooral de kruisdood. Dat deze het karakter van een
waar zoenoffer heeft, is geloofswaarheid, duidelijk
uitgesproken door kerkel. leergezag en II. Schrift
(tegenover rational. en modernist, opvatting: Chr.’
dood is een martelaarschap voor de goede zaak, zonder
uitboetend karakter). Offergave was de H. Mensch-
heid; hoogepriester de Godmensch Chr.; offerhande-
ling het wegschenken van zichzelf door het vrijwillig
ondergaan van den bloedigen dood uit liefde en gehoor-
zaamheid aan den Vader. Om de waardigheid van
priester en offergave had de daardoor gebrachte
offereer oneindige waarde en was zoodoende volmaakt
eerherstel voor het beleedigende van de zonden der
geheele menschheid, en verdiende tevens voor allen
alle genaden ter zaligheid. Daarnaast smeekte Chr.
tijdens Zijn leven do vruchten der verlossing af door
Zijn priesterlijk gebed. Subliem voorbeeld hiervan:
het hoogepriesterlijk gebed na het L. Avondmaal
(Joh. 17. 1 — 26). Tot priester aangesteld bij de mensch-
wording door de vereeniging van goddelijke en men-
schelijke natuur, blijft Chr. ’ priesterlijke waardigheid
eeuwig bestaan. Hij oefent deze uit tot aan het einde
der wereld: in den hemel door Zijn voorsprekend gebed,
op aarde door Sacramenten en Misoffer door bemidde-
ling van de priesters.
2° Het leeraarsambt, ook profeten-
ambt, sluit in, dat Christus volmacht en opdracht
heeft met goddelijk gezag aan de menschheid gods-
dienstige waarheden te leeren. Zijn optreden bestaat
dan ook in de verkondiging van waarheden, zedelijke
voorschriften en genademiddelen. De volmaaktheid
van Christus’ leer berust op Zijn volmaakte Godskennis
door aanschouwing van het Goddelijk Wezen: daar-
door verkondigt Chr. de Godsgeheimen als ooggetuige.
De inhoud Zijner leer is objectief een volmaakte
levensregel. En Hij heeft dien voorgehouden op vol-
maakte wijze: onuitputte lijken gedachtenrijkdom
parend aan eenvoudigen vorm; de leer aanvullend
door ideale deugdbeoefening; haar bevestigend door
tallooze wonderen.
Om dit alles is Chr. de absoluut eenige leeraar en
meester der menschheid, Wiens leer noodzakelijk en
voldoende is voor alle raenschen van alle tijden. Het
door Chr. zelf ingestelde en met onfeilbaarheid bekleede
leergezag der Kerk is de voortzetting van Chr. ’ leer.
3° Door het koningsambt heeft Chr. de
hoogste waardigheid onder de menschen, maar ook
heerschersmacht in eigenlijken zin: de macht om
wetten voor te schrijven, te oordeelen, te beloonen en
te straffen.
Plechtig beleed Chr. Zijn koningschap voor Pilatus.
Het steunt op dubbelen titel: geboorterecht (als God-
mensch) en verworven recht (omdat de menschheid
door de verlossing Zijn eigendom geworden is). Chr.’
koningsmacht is daarom algemeen, zich uitstrekkend
tot alle individuen en maatschappijen. Zij is geestelijk,
wat niet wil zeggen, dat zij zich niet uitstrekt ook over
het tijdelijke, maar dat zij altijd doelt op het geestelijk
welzijn der menschheid en zich niet beperkt tot uiter-
lijke leiding, maar ook innerlijke leiding geeft door de
genade. In concreten vorm is Chr.’ koninkrijk de
H. Kerk, waar Zijn machten voortbestaan in de
bestuurshierarchie, en die daarom een zelfstandige,
onafhankelijke gemeenschap vormt op geestelijk
gebied. Tegenover het moderne Laïcisme heeft Pius XI
op Chr.’ koningschap en de daaruit voortvloeiende
rechten en plichten bijzonder den nadruk gelegd
(instelling feest van Christus-Koning, 1925).
Lit.: Diekamp, Katholische Dogmatik (II *1930);
Jans8ens, Het Mysterie der Verlossing (I 1931); Pohle-
Gierens, Dogmatik (II *1932). TeuHngs.
Ambtsdelicten (N e d. Recht), feiten, die
strafbaar of op een bijzondere wijze strafbaar zijn,
indien zij door een ambtenaar worden gepleegd. Men
vindt deze feiten vermeld in den acht en twintigsten
titel van het tweede en in den achtsten titel van het
derde boek van het W. v. Str.
(Belg. W e t g.) Als a. kunnen o.m. worden
aangezien de volgende door het W. v. Str. voorziene
misdrijven: de schending van de gewaarborgde vrij-
heden (art. 147), de vaischheid in openbare geschriften
(art.194), de samenspanning van ambtenaren (art. 233),
de aanmatiging van hun niet toebehoorende bevoegd-
heden (art. 237), de verduisteringen en knevelarijen
(art. 240), het zich laten omkoopen (art. 246), het mis-
135
Ambtsgeheim— Ameide
136
bruik van gezag (art. 254). Voor wat de rechters betreft,
spreekt het W. v. Str. van plichtschennis (fortaiture),
en voorziet het een bijzondere rechtspleging (W. v.
Str. art. 483). V.Dievoet.
Ambtsgeheim , > Beroepsgeheim, > Verschoo-
ningsrecht.
Ambtsontheffing. Hieronder vatten we samen
al de verschillende wijzen, waarop een geestelijke,
die een kerkel. ambt rechtens bezit, dit ambt zelf
(niet alleen de uitoefening ervan) en dientengevolge
de daaraan verbonden rechten en verplichtingen ver-
liest. Behalve door den dood van den ambtsdrager
of doordat de vastgestelde tijd, waarvoor men benoemd
is, verstreken is , kan dit geschieden (cf. C.I.C.
can. 183—195): 1° door vrijwilligen afstand (re-
nuntiatio expressa), mits deze door
de wettige overheid wordt aanvaard, of door hot stellen
van een bepaalde daad, die door het kerkel. recht als
een stilzwijgende afstand wordt beschouwd (renun-
tiatio t a c i t a: can. 188); 2° door gedwongen ver-
wijdering uit het ambt door het bevoegde kerkel.
gezag, waarbij we weer onderscheiden a) p r i v a t i o,
d.i. ontzetting als straf voor bep. delicten, bij rechter-
lijk vonnis of krachtens vaststelling in den Codex
(ipso iure); b) a m o t i o (remotio), ontzetting uit
het pastoorsambt met inachtneming van een bep.
procedure (can. 2147 — 21G1): c) d i m i s s i o, een
ontheffing zonder eenige procedure bij administratief
decreet, hetgeen om iedere goede reden, doch alleen
bij sommige ambten, die nl. ad nutura amovibilia
zijn, mogelijk is; 3° door verplaatsing (trans-
la t i o) naar een ander ambt, waarvoor, wanneer de
ambtsdrager toestemt, geen bep. vorm vereischt wordt,
doch anders de procedure van privatio of amotio moet
worden onderhouden; 4° sommige ambten, m.n. van
vicaris-generaal, gaan verloren, als degene, die het
vergeven heeft (i.c. de bisschop) zelf zijn ambt verliest;
dit is ook het geval, als het ambt is verleend onder de
beperking ad beneplacitum nostrum. W . Mulder.
Ambtsvelden in N.I., bezoldiging van in-
landsche hoofden, vnl. dorpshoofden, in grond,
door de onderhoorigen verplicht gratis bewerkt. In
1819 afgeschaft, in 1832 beperkt hersteld (indien
verlangd, slechts halve bezoldiging in a.), in 1867
voor inl. ambtenaren, behalve dorpshoofden, weer
afgeschaft. A. zijn vooral in M. en O. Java algemeen
in zwang. B. Damen .
Ambtsverlcening. Niemand kan een kerkelijk
ambt wettig bekleeden, tenzij dit door een bevoegde
kerkelijke macht in overeenstemming met de kerke-
lijke wetten vergeven is. Deze verleen ing geschiedt
1 ° ofwel door vrije benoeming (collatio) vanwege den
wettigen overste: zoo worden heden ten dage de meeste
pastoors en kapelaans benoemd; 2° ofwel door aan-
stelling (institutio), indien iemand anders het recht
heeft tot het ambt te benoemen of voor te stellen ; zoo
werden vroeger in Frankrijk, tot in 1905, de bisschop-
en door den staat benoemd, zoodat den paus enkel
e aanstelling overbleef; 3° ofwel door bekrachtiging
(confirmatio), indien de ambtsbckleeder gekozen
wordt; zoo wordt in sommige bisdommen, vnl. in
Duitschland, de bisschop door het kapittel gekozen,
doch deze keuze moet door den paus bekrachtigd
worden; 4° ofw r el door enkele verkiezing ((electio)
en aanneming van den gekozene, indien de verkiezing
niet bekrachtigd behoeft te worden; aldus worden de
paus (door de kardinalen) en dikwijls de algemeene
oversten der kloosterlingen gekozen. In geval van ver-
kiezing moeten bijzondere kerkelijke wetten nagekomen
worden (> Verkiezing). Simenon.
Ambulacra, ambulacraalplaten, ambulacraal-
systeem, ambulacraalvelden, > Echinodermata.
Ambulacraal stelsel, > Watervaatstelsel bij
stekelhuidigen.
Ambuiaerum (<Lat. ambulare = w r andelen),
in kloosters de gangen, waarin de kloosterlingen in
de uren van ontspanning mogen wandelen.
Ambulance, verplaatsbare genees- en heel-
kundige formatie met personeel en materieel. Onder-
gebracht in een bestaand ziekenhuis of ander geschikt
gebouw, dan wel in een ambulancetent, in de nabijheid
van het gevechtsterrein, dienen de ambulances om de
verplegingsmogelijkheid van den militairen genees-
kundigen dienst te velde aan te vullen. Zij worden
uitgezonden op kosten van particulieren , van het Roode
Kruis of andere instellingen en kunnen telkens daar-
heen worden gezonden, waar een groot aantal gewonden
aanwezig of te verwachten is. Ambulances worden met
hun personeel en materieel beschermd door het ver-
drag van Genève. v. Leeuwen.
In België is een a. gehecht aan elke infanterie- en
ruiterijdivisie. Ze wordt bediend door mil. artsen en
verplegers en is samengesteld uit: 1° voertuigen met
paarden bespannen, die de regimenten op marsch ver-
gezellen, lichte a. geheeten, 2® een groep motorwagens,
3° een auto-a., ook geneeskundige a. genoemd. Tijdens
het gevecht brengen de raotorambulance wagens de
zieken en gewonden van de verbandplaatsen der vuur-
linie over naar de geneeskundige a., die op 4—8 km
afstand van de verbandplaatsen achter het front
der divisie opgestold wordt. In de geneesk. a. kunnen
gewonden heelkundig worden behandeld.
V. Coppenólle.
Ambulance vlieg tuig, > Vliegtuig.
Ambulant, ■>- Hoofd der school.
Ambulantisme is het stelsel, waarbij aan het
hoofd eener school geen vaste klas is opgedragen. Bij
de L. O. Wet 1920 werd het a. voor de openbare scholen
afgeschaft (art. 27 vierde lid dier wet). In bijzondere
gevallen kan door den minister van O. K. en W.
echter voor die scholen toestemming verleend worden
tot het aanstellen van ambulante hoofden. Voor de
bijzondere scholen werd het a. niet afgeschaft (art. 109
derde lid der L. O. Wet 1920). Widdershoven.
Amby, gem. in Limburg (Ned.), gelegen op het
laagteiTas van de Maas, s / 4 uur N.O. van Maastricht.
2 186 inw. (1931), Katli.; vooral land- en tuinbouw;
fabrieksarbeiders en mijnwerkers.
A. M. D. G., ->■ Ad Maiorem Dei Gloriam.
Ameide, gem. in de prov. Z.H., aan de Lek, in
het N.O. van de Alb lasser waard. 1 787 inw. (1932),
waarvan 93% Ned. Herv., 6% Geref. Opp. 620 ha;
rivierklei, grootendeels als grasland (zuivelbereiding)
gebruikt. Ruim 60 ha zijn griendwaarden. Hierdoor
manden- en hoepolmakerijen. Bezienswaardigheden:
raadhuis (1644), kerk (± 1650), polderhuis van de
Alblasserwaard (1769). In het O. de buurtschap Sluis.
Haanappel.
Ameide, Theo van, schuilnaam van prof.
mr. dr. J. H. Labberton, Ned. dichter. * 1877. Werkte
mede aan „De Beweging” onder redactie van Albert
Verwey, behoort tot de Noordwijker dichterschool.
Bijzonder bekend werd zijn gedicht „De Kalfskop”,
wegens de poëtisch welgeslaagde behandeling van een
alledaagsch onderwerp.
W e r k e n : Lof der Wijsheid (1906) ; Verzamelde
137
Ameivia — Amelen
138
Gedichten (1912); De Balkanstrijd (1912). — L i t. ;
Albert Verwey (Proza IV). Asselbergs,
Ameivia, hagedis uit de fam. der Tejidae.
Noordelijk Z. Amerika.
Amel (= A m b 1 è v e), 1° Belg. b ij r i v i e r van
de Ourthe, in de prov. Luik; voornaamste zijrivieren;
Warche, Salm en Lienne. De A. vertoont menigvuldige
insnijd ingsmeanders, die merkwaardige voorbeelden
zijn van schilderachtige riviererosie (Quareux, Ning-
lingspo); Coo-waterval ; wonderschoone grotten van
Remouchamps.
2° Gemeente in de nieuwe Belgische districten
van Eupen-Malmedy, ten Z.O. van Malmedy ; opp.
3 723 ha, 1658 inw. ; landbouw; bosschen. Gotische
kerk. A. is als ,, villa regia” vermeld in de 7e eeuw ;
veldslag in 716, tusschen Karei Martel en Chilperik IV.
V. Asbroeck.
Amclanchicr, > Rotsmispel of krentenboompje.
Ameland, Wadden -eiland, vormt één gemeente,
groot 6 000 ha, prov. Friesland, van het vasteland
gescheiden door de Wadden, in het Noorden begrensd
door de Noordzee, in het Oosten door het Pinkegat,
in het Westen door het Amelandergat. Lengte Oost —
West ongeveer 25 km. Gebouwd als de andere
> Wadden-cilanden: aan de buitenzijde, hier Noord-
kant, door meerdere rijen duinen tegen de zee be-
schermd, met afslag aan de windzijde en aanwas
aan de lijzijde. In 1871 werd A. met het vasteland
verbonden door een dijk, die mede ten doel had de
aanslibbing in de Wadden te bevorderen ; sedert 1882
is deze verbinding en aanslibbing definitief verbroken.
De prachtige duinen met zeldzame planten en rijke
vogelwereld maken A. tot een van de mooie gedeelten
van ons land; daarnaast is A. als badplaats gezocht.
> Waddeneilanden.
De gemeente bestaat uit de dorpen Hollum,
Ballum, Nes en Buren en telde op 1 Jan 1932 1 907
inw., nl. 965 m. en 942 vr. Het aantal Kath. is ruim
26%; de overigen zijn Prot. Er is één Kath. parochie,
waarvan de kerk — door dr. Cuypers gebouwd — te
Nes staat. Er zijn alleen lagere scholen; 4 openbare
en 1 Prot. De bewoners zijn Friezen; hun taal is een
dialect en nadert het stads-Friesch.
Middelen van bestaan: deze bestaan
voornamelijk uit veeteelt, samengaande met eenigen
landbouw voor eigen gebruik; ook eenige eenden-
kooien. Kleinbedrijf overheerscht; ± 40% van het
land is bij eigenaars in gebruik. De Ballumer Mieden
waren een der eerste gebieden, waarop de ruilverka-
veling werd toegepast (mogelijk door de wet van 1924).
Daarnaast vinden vele mannen een bestaan in de
groote vaart. Toerisme brengt ’s zomers steeds meer
vertier en inkomsten. Verbinding met den wal te
Holwerd door veerbooten in ong. een uur. Er is hier
een reddingsstation van de N. en Z. Holl. Reddingmij.
Bezienswaardigheden; vele ouder-
wetsche woningen met mooie gevels uit de 16e en 17e
eeuw, waar menig interieur nog herinneringen bewaart
aan de welvaart, die de walvischvangst bracht. De
Ned. Hcrv. kerken te Hollum en Ballum bezitten
fraaie preekstoelen.
Geschiedenis. Over de oudste geschiedenis
van x\. staat niets vast. Waarsch. bestond er in de 9e
eeuw een Benedictijnerklooster, dat later naar het
vasteland verplaatst werd (Foswerd). In 1396 onder-
wierp A. zich voorwaardelijk aan Albrecht van Beieren,
graaf van Holland, doch het bleef vrij van Holland,
daar de voorwaarde (de onderwerping der Friezen
door Holland) niet werd vervuld. In den strijd tusschen
den graaf van Holland en Friesl. was A. op de hand van
den graaf, waardoor de band met Friesl. nog losser
werd. In 1405 verkreeg A. een handvest van Oostergo
en Westergo, waarop het zich steeds beriep om zijn
volstrekte onafhankelijkheid van Friesl. te bewijzen.
Dit handvest werd in f494 door Maximiliaan bekrach-
tigd, waarsch. in dezen zin, dat A. als een van Friesl.
volstrekt onafhankelijke heerlijkheid erkend werd.
De v r ij e erfheerlijkheid A. behoorde
aan het geslacht C a m m i n g a. De Camminga’s
beschouwden zich ook later niet als onderdanen van
den Spaanschen koning, doch als rijksonmiddelbaar*
In den tijd der Watergeuzen werd A. geplunderd.
In 1598 verkreeg A. als vrije heerlijkheid van Philips II
de verklaring, dat het als onzijdig erkend werd. Zoo
kon A. ook het voorrecht van godsdienstvrij-
heid verkrijgen; Carbonellus S.J., die op goeden
voet stond met Pieter van Cam minga, wist in 1629
bij Isabella te bewerken, dat A. in den oorlog tusschen
Spanje en Ned. wederom onzijdig verklaard werd,
onder voorwaarde, dat er vrijheid voor den Kath.
godsdienst zou bestaan. De onzijdigheidsverklaring
is later meer dan eens hernieuwd, o.a. in 1654 door
Cromwell. Sedert 1645 hadden de Jezuïeten er een vaste
statie: zij bleven er tot 1723. Na het uitsterven van het
geslacht Camminga in 1680 kwam A. bij erfenis aan
de familie thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg.
In 1704 kocht de moeder van Jan Willem Friso Ay
voor haar zoon. Feitelijk stond het eiland, hoewel
rechtens onafhankelijk, reeds sinds ± 1600 in een ver-
houding van afhankelijkheid tot de Rep. In 1795
werd A. bij het gebied der Nederlanden ingelijfd.
Na het herstel onzer onafhankelijkheid bleef A. bij
Friesl.
Lit. : J. Houwink, De Staatk. en Rechtsgesch. van
A. tot deze eeuw (1899) : D. v. Blom, De onzijdigheids-
verklaringen van A. (De Vrije Fries XXX, 63 vlg.).
Ydema .
Amelandergat * tot 27 m diep zeegat tusschen
Ameland en Terschelling, als verkeersweg van weinig
beteekenis.
Amelberga, 1° Heilige, weduwe. Histori-
sche gegevens ontbreken, f ca* 690. Volgens een
legende uit de 11e eeuw moeder van de H.H. Emebert;
Gudula en Reineldis. Wellicht non in Maubeuge*
begraven in Lobbes. Feestdag 10 Juli.
2° Heilige, maagd. Weinig met zekerheid bekend.
Met recht worden de Libellus domni Radbodi uit de
10e eeuw, alsook de Vita (toegeschreven aan abt
Theodorich van St. Truiden) uit de 11e eeuw een
roman genoemd. Zeker is, dat A. leefde in de 8e eeuw,
en begraven werd in Münsterbilsen. Dat zij het huwe-
lijksaanbod van Karei Martel afsloeg, is waarschijn*
lijk een legende; in verband hiermede wordt zij echter
voorgesteld met den voet op een gekroond hoofd.
In 870 werd het stoffelijk overschot naar Gent over-
gebracht. Feestdag 10 Juli. Groote vereering te
Temsche, waar in 1872 met grooten luister het 1100-
jarig feest van de herdenking van haar dood werd
gevierd.
A. wordt voorgesteld met open boek en palmtak
in de hand, staande op een gekroonden man.
Lit.: P. de Roo, De wonderbare maagd Sinte
Amelberga (Brussel 1872).
Amelen, A r m a n d, Zned. beeldhouwer,
sedert 1476 leekebroeder in het Kartuizerklooster
bij Scheut, f 1495.
139
Amelgem — Amenemope
140
Amelgem, > Brussegem.
Amelia, stad in Umbrië, Italië (42° 30' N.,
12° 25' O.)» 406 m boven zee, 2 400 inw. Geweldige
muren; Campanila uit 1050; Romeinsche overblijf-
selen (zwembad, mozaïeken, enz.).
Amelia, koningin van Frankrijk, > Maria Amelia.
Amelia van Bourbon-Orléans, koningin
van Portugal, * 1865 te Twickenham; dochter van
den graaf van Parijs; huwde in 1886 met Carlos I;
koningin van 1889 tot aan den moord op haar gemaal
in 1908.
Amélie-les-Bains, geneeskrachtige badplaats
in Z. Frankrijk (dept. Pyrénées-Orientales); 230 m
boven zee; zeer droog en gelijkmatig klimaat.
Amélineau, E m i 1 e, Fransch Egyptoloog,
* 1860, f 1916. Deed opgravingen in Abydos
(1894 — 1908), doch is vooral bekend door zijn koptische
studies en zijn vulgarisaticwerkcn op het gebied der
Egyptologie.
Ameln, K o n r a d, musicoloog, * 1899 te
Neusz, studeerde te Göttingen in Freiburg i. Br.
kunstgeseh., archeologie en muziekwetenschap en
promoveerde 1924. Sedert 1926 leidt hij tijdschr. Die
Singgemeindc; is van 1926 af muziekcriticus te Leip-
zig. Verzorgde een facsimile-uitgave van het Lochei-
mer Liederbuch.
Amelry, Frans, baccalaureus en prior van het
Karmelietenklooster te Ieperen, 16e eeuw. Liet een
tiental werken van stichtelijken aard na. De Index
van 1658 vermeldt een zinnespel van hem: van thien
personagien, leerende schouwen allen erroren ende
dwalinghen, die daghelijcx in der heyliger kercken
oprijsen.
L i t. : J. Broeckaert, Leven en Werken der Zuid-
Ned. schrijvers (I, 15-16) ; Biogr. Nationale.
Goddame .
Amelsfoort (Amersfoort), Q u i r ij n van,
Nned. schilder van portretten en historiestukken
in de klassicistische richting. Het Provinciehuis te
Den Bosch bezit twee zijner werken. * 1760 te
Den Bosch, f 1820 aldaar. Studeerde te Düsseldorf.
Amelungcn noemt men in de Germaansche hel-
densage het geslacht van A m a 1, legendarisch stam-
hoofd van de A m a 1 e n, waartoe Theodorik de
Groote (in de sage = Diederik van Bern of Verona)
behoort. Simrock gebruikte het gegeven in een uit-
voerig epos: Das Amelungcnlicd (1843).
Amen, liturgische uitroep, > Formulen, litur-
gische.
Amende honorable was in Frankrijk een
onteerende straf. De reparation d’honneur is er in
principe aan ontleend (Code pénal art. 226-7), sinds
1894 afgeschaft. Het a. h. is in Ned. geen straf, doch
slechts een verklaring, dat men dengene, dien men
beleedigde, een man van eer acht (B.W. art. 1410).
Geschiedt uit eigen beweging, om betichting van laster
of beleed iging in het vonnis te voorkomen.
Amendement, recht van (Ned. Recht),
is een der belangrijkste rechten der Tweede Kamer der
St. Gen. Uit hoofde van dit recht is zij bevoegd wijzi-
gingen aan te brengen in de wetsvoorstellen, die haar
worden voorgelegd. Het r. v. a. is de Tweede Kamer
verleend in 1848. In 1887 is hetzelfde recht aan de
Staten Gen. in vereenigde vergadering toegekend.
De Eerste Kamer bezit geen r. v. a. Dit neemt niet
weg, dat ze zich langs een omweg soms toch feitelijk
een soort van r. v. a. weet te verzekeren. Zij doet zulks
door een wetsvoorstel, dat door de Tweede Kamer
aangenomen is, op duidelijk uitgedrukte gronden te
verwerpen; regeering en Tweede Kamer weten dan,
welke wijzigingen zij nog in het verworpen ontwerp
zoudon moeten aanbrengen, om het alsnog door de
Eerste Kamer te laten aannemen. Het r. v. a. is de
Tweede Kamer slechts verleend, om bij haar ingediende
ontwerpen te wijzigen. Daarom zijn staatsrechtelijk
ontoelaatbaar a., die het onderwerp van het voorge-
stelde ontwerp — het belang, dat de wetgever wilde
regelen — te buiten gaan. De toepassing van dit
criterium is in de practijk vaak niet gemakkelijk.
Destructieve a. noemt men zoodanige, die
de bij het ontwerp voorgestelde regeling een geheel
andere strekking geven dan in de bedoeling der ont-
werpers lag. Sub -amendementen noemt men amen-
dementen op amendementen. De uitoefening van het
r. v. a. is geregeld in het Reglement van Orde
der Tweede Kamer. A. moeten, om voor behandeling
in aanmerking te komen, door ten minste 5 leden
ingediend of gesteund worden. De Commissie van
rapporteurs, de vaste Commissie, of de Commissie
van Voorbereiding moet voor de stemming haar oordeel
over het voorgestelde a. uitspreken. Zijn op één art.
verschillende a. voorgesteld, dan wordt het eerst in
stemming gebracht het a., dat de verste strekking
heeft. De stemming over het sub-a. gaat aan die over
het a. vooraf. Hoe nuttig het recht van a. ook vaak moge
werken, toch zijn er belangrijke bezwaren aan ver-
bonden: in een groote vergadering, als die der Tweede
Kamer, ontbreekt vaak de gelegenheid om de voor-
gestelde a. grondig te onderzoeken en te overwegen,
of om de juiste formuleering ervoor te vinden.
(Belg. Wet g.). In België is het recht van a.
toegekend, zoowel aan de Kamer der Volksvertegen-
woordigers als aan den Senaat (Grondwet art. 42).
De uitoefening van het recht is geregeld in de Regl.
van orde van Kamer en Senaat. In de Kamer moet een
voorgestelde wijziging door 6, in den Senaat door
2 leden gesteund worden. De wijzigingen, die bij de
eerste lezing worden aangenomen, moeten aan een
tweede lezing en aan een nieuwe stemming worden
onderworpen. Geen nieuwe amendementen zijn alsdan
ontvankelijk, buiten degene, die gemotiveerd zijn door
het verwerpen van een artikel of het aanvaarden van
een amendement bij de eerste lezing. Zooals in Neder-
land, wordt heta., dat de verste strekking heeft, het
eerst in stemming gebracht, en gaat de stemming over
een sub -amendement aan die over het amendement
vooraf. Dezelfde bezw r aren als in Nederland worden in
België tegen de bestaande regeling van het recht van
amendement ingebracht. V. Dievoet.
Amen cm li ei 9 naara van vier pharao’s der 12e
Egyp. dyn., resp. regeerend 2000—1970, 1938— ’03,
1849 — ’0i, 1801 — 1792 v. Chr. A. I herstelde in Eg.
een getemperde rijkseenheid (> Egypte: Middenrijk),
die het land tot grooten welstand bracht, welke onder
Sesostris I en A. II voortduurt. A. III is de stichter
van Serabit al Kadim met den Hathor-tempel op
Sinaï. Strabo en Herodotus roemen vooral de door hem
voltooide regularisatie der Nijloverstrooming in de
oase van Fajjoem en het daarbij gebouwde Labyrint.
De regeering van A. IV was onbeduidend. Meerdere
pharao’s der 13e dyn. dragen ook dezen naam.
Amenemope. Het „wijsheidsboek van A.”
is een Egyptisch geschrift (papvrus), het eerst uitge-
geven door Sir E. A. W. Budge in 1922. welks on-
loochenbare gelijkenis met het Boek der Spreuken
(22. 17 — 24. 35) tot nu toe verschillend verklaard wordt.
141
Amengij s — Amerika
142
Tekst, vertaling en comm. bij H. O. Lange, Das
Weisheitsbuch des A. (Kopenhagen 1925). Simons.
Amcngijjs, gem. in O. VI., ten W. van Ronse.
973 inw., meest Fr. sprekend, opp. 473 ha. Vruchtbare
grond, landbouw; textielindustrie; schilderachtige
streek. Wordt besproeid door een bijrivier van de
Schelde, de Rhosnes, welke op een heele lengte de
grens tusschen O. VI. en Henegouwen vormt. Het dorp
ligt aan de taalgrens.
Amenhotcp, naam van vier pharao’s der 18e
Egyp. dynastie, regeerend resp. 1557 — ’36, 1448 — ’20,
14Ï1 — 1375, 1375— ca. 1358 v. Chr. Zij zijn de pha-
rao’s uit den tijd per Egyp.
wereldheerschappij. Reeds A.
I, zoon van Ahmes I, beves-
tigde de Egyp. macht over
geheel Nubië en drong in
het N. waars ch. tot aan den
Euphraat door. A. II erfde
van Thoetmes III een we-
reldrijk, dat hij door zijn
krachtig optreden tegen de
Syro-Palest. en vóór-Aziat.
vazallen bijeenhield en zelfs
nog uitbreidde. Volgens een
Amenhotep IV. waarsch theorie was hij de
pharao, die de Isr. liet ver-
trekken uit Egypte. A. III was als zoon van een prinses
der Mitanni eng met dit volk verbonden. Zijn lange,
vreedzame regeering was het glanstijdperk der Egyp.
macht, waarvan ook een deel der tabletten van Amarna
getuigt. Een tot dan toe ongekend levendige inter-
nationale handel en de volle uitbloei der schoone
kunsten waren daarvan het gevolg, alsmede een
langzaam doordringende verandering van versch.
eeuwenoude tradities en opvattingen in Egypte. De
slappe houding van A. III jegens zijn vazallen ver-
haastte echter de crisis van het Egyp. wereldrijk, die
onder A. IV volledig uitbrak. Deze merkwaardigste
aller pharao’s verwaarloosde zijn wereldrijk en ging
geheel op in zijn monotheïstisch getinten cultus der
Zonneschijf (> Aten), waarnaar hij zich Achenaten
(Ichnaton = Hij, in wien Aten welgevallen heeft)
noemde. Omwille van den tegenstand der priesters van
Amon verliet hij Thebe en stichtte de stad Achetaten
(= Aten heeft welgevallen ; > Amarna), waar de „ket-
tersche pharao” met Nefcrtiti, zijn schoone gemalin,
een idyllisch, doch kortstondig bestaan leidde. In
literatuur en kunst staat zijn tijd geheel apart. Bij
zijn dood was het Egyp. wereldrijk in volle ont-
binding. Simons.
Amenophis, Grieksche weergave van > Amen-
hotep.
Amcnorrhee, niet optreden der menstruatie.
Men onderscheidt echte en schijnbare (pseu-
do) a. Bij de echte vormt zich geen menstrueel
bloed tengevolge van onvoldoende ontwikkeling der
geslachtsorganen of afwezigheid der functie van de
eierstokken.
Bij deschijnbare wordt wel menstrueel bloed
gevormd, maar kan dit niet naar buiten stroomen,
doordat in den afvoerweg der geslachtsorganen ver-
groeiingen (aangeboren of verkregen) bestaan.
Bij de zoogende vrouw bestaat gedurende enkele
maanden ook a., doordat de eierstokken niet function-
neeren. > Menstruatie.
A. kan ook een psychische oorzaak hebben: vooral
vrees voor of verlangen naar zwangerschap. A. v. Rooy .
Amen-Ra (A m e n-R e), > Amon-Re.
Am ent, Johannes Josephus Corne-
1 i s, werd onderwijzer en in 1891 hoofd der school te
Tungelroy (L.), waar hij met en voor de boeren het
eerste boterfabriekje
oprichtte en aldus
den stoot gaf aan de
thans zoo machtige
coöperatieve zuivel-
bereiding in Neder-
land. * 21 Mei 1864 te
Stamproy(L.), f 19
Sept. 1932. Van 1905
— 1918 was hij zui-
velconsulent in Lim-
burg, van 1918 — 1920
regeer ingscommissa-
ris, belast met de
graaninzameling in
Limburg. In 1920
werd hij voorzitter
van den Zned. Zui-
velbond en directeur van den Limburgschen Land- en
Tuinbouwbond. Nog tallooze andere functies nam hij
waar in de Kath. boerenbeweging. In 1922 werd hij
gekozen tot lid van de Tweede Kamer der Staten
Generaal, hetgeen hij bleef tot aan zijn dood. Hij
was ridder v.d. Ned. Leeuw, officier Oranje -Nassau,
commandeur Leopoldsorde (België). v. Haastert .
Amcntia, een toestand van geestelijke verstoring,
waarin het onvermogen, de eigen geestelijke buiten- en
binnenwereld juist op te vatten, met een gevoel van
sterke hulpeloosheid en radeloosheid wordt beleefd.
Komt voor in aansluiting aan een bevalling, bij uit-
puttingstoestanden, onder emotioneele omstandig-
heden, enz. Carp .
Amcntüloren, > Katjesdragenden.
Amen turn , •> Katje.
Amer, ontstaat uit Verlegde Maas en Donge en
stroomt uit in het Hollandsch Diep; het grootste deel
van den Biesbosch watert er op af; te bevaren voor
schepen tot 2 1 / 2 m diepgang (eb).
America, > Horst.
American Geographical Society, > Aard-
rijkskundige Vereenigingen.
Amerika, het meest Westelijke der wereld-
deelen; aanvankelijk de Nieuwe Wereld geheeten
en later tot Amerika omgedoopt.
Feitelijk bestaat A. uit twee geheel zelfstandige
werelddeelen: N. en Z. Amerika, die door het opheffen
van Centraal A. aaneen werden geklonken. Geogra-
phisch, ethnologisch, politiek en cultureel zijn deze
deelen zóó verschillend, dat een afzonderlijke behande-
ling van ■> Centraal-, > Noord- en > Zuid-Amerika
de voorkeur verdient. Daar echter de geschiedenis
dezer deelen, ook op missiegebied, te zeer samenhangt,
vooral betr. de periode na de ontdekkingen, wordt
zij hieronder van het geheele werelddeel bijeen behan-
deld. > Amerikaansche oudhedeen.
Geschiedenis. Martin Waldseemüller, geogr. prof.
aan het college St. Dié in Lotharingen, die door de in
1504 uitgeg. brieven van Amerigo Vespucci, over diens
reizen, in de meening verkeerde, dat deze de ontdekker
was der Nieuwe Wereld, gebruikte in zijn Cosmogra-
phiae Introductio (1507) het eerst den naam America.
Overgenomen door geografen als de Belgische carto-
graaf Mercator en Ortelius, kwam deze naam alge-
meen in gebruik voor het geheele werelddeel. De oudere
143
Amerika
144
naam West-Indiën, waaraan Spanje nog lang
vasthield, stamt evenals de naam Indianen van Co-
lumbus, die tot zijn dood gemeend heeft het 0. van
Azië en Indië in W.waartsche richting ontdekt te
hebben. De bevolking van A. vóór Colnmbus bestond
uit Eskimo’s in het uiterste N. en voor het overige
uit Indianen van onzekeren oorsprong, van welke
laatsten vier cultuurrijken bekend zijn, nl. der Azteken
in Mexico, der Maja’s in M. A., der Chibchas in Colum-
bië en der Inca ’s in Peru. Terstond na de ontdekking
van A. door Columbus (12 Oct. 1492) dreef, aanvan-
kelijk vooral, gouddorst vele ontdekkers en veroveraars
(> Conquistadoren) naar de Nieuwe Wereld, eerst uit
Spanje en Portugal, spoedig ook uit Fr., Eng., Ned.,
enz. > Ontdekkingsgesch. der aarde.
Spanje. In 60 jaar tijds was het vasteland van
N. Mexico tot Z. Chili onderworpen en lagen Sp.
koloniën verspreid van den Gr. Oceaan tot den Atl. Oc.
en de la Platarivier. Sp. A. werd kroondomein en
ingedeeld in vier vice-koninkrijken, nl. Nieuw Spanje
(Mexico), Peru of Nieuw Castilië, Nieuw Granada (1717)
en Rio de la Plata of Buenos Aires. Daar bestuur, ad-
ministratie en rechtspraak uitsluitend in handen van
Spanjaarden waren, was de macht van den koning en
den Raad der Indiën zeer groot. Einde 17e eeuw werd
een Wetboek voor West-Indië gegeven. In het midden
dezer eeuw had Sp. zijn koloniën geheel van de buiten-
wereld afgesloten; een streng bewaakt handelsmono-
polie tusschen moederland en koloniën werkte op den
duur voor beiden nadeelig. De Creolen (in A. geb.
Europeanen, soms halfbloeden), rijk geworden door
mijnontginning (edele metalen) en cultures, verdroegen
de achterstelling bij de Spanjaarden niet meer, maakten
zich in het begin der 19e eeuw met hulp van de V.S.
en Eng. onafhankelijk en stichtten de M. en Z. A.
republieken.
Zie bij elk dezer afzonderlijk en verder > Spanje en
Sp. koloniën.
Portugal, door de zgn. demarcatielijn van paus
Alexander VI (1493) beperkt tot Brazilië, koloniseerde
dit gebied, dat 1822 onder Port. dynastie een keizer-
rijk werd en in 1889 een republiek. > Portugal en
Port. koloniën.
F r a n k r i j k koloniseerde van Québec (1534) en
de Laurensrivier uit Canada en drong langs de Gr.
Meren in het Mississippigebied Louisiana. 1763
moest Fr. deze gebieden aan Eng. af staan en verkocht
W. Louisiana in 1803 aan de V. S. > Frankrijk en Fr.
koloniën.
Engeland koloniseerde langs de O.kust van
N. Amer., waar de 13 Staten ontstonden (o.a. Caro-
lina, Virgin ia, Maryland), die door den Am. Vrijheids-
oorlog (1775 — 1783) zich vrijmaakten als de V. S. van
A. > Ver. Stat. van A., geschiedenis.
De Nederlanders moesten de in 1614 ge-
stichte nederzetting Nieuw Ned. in 1664 aan Eng. laten
en verkochten de ± 1030 in bezit genomen kustlanden
van Brazilië in 1661 aan Portugal. > Ncd. koloniën
en Ned. geschiedenis.
De Indianen, bij koninklijk decreet de min-
deren verklaard van het blanke ras, zouden onder
voogdij van de Kroon komen eer zij, wat veel later
gebeurde, plichten en rechten der blanken konden aan-
nemen. Dit bepaalde de verhouding tot hen, ook in
de latere Z. Am. republieken, in N. A. en Canada.
Ofschoon Kerk en Kroon de Indianen beschermden
door wetten en besluiten, leidden de practijken van
baatzuchtige veroveraars en beambten tot dwang-
arbeid, slavernij en uitroeiing. Zie ook > Latijnsch
A. en Spaansch A. Wübbe.
De missie in Amerika. Geschiedenis. De oudste
sporen van het Christendom vinden we op Groenland
(bisdom Gardar, 1125 — 1487). De eigen lijke Christiani-
seering van A. begint met de planting van het kruis op
Guanahani door Columbus, 15 Oct. 1492. Paus Alexan-
der VI gaf hem bij zijn tweede vaart twaalf missio-
narissen mee, de eersten van de tienduizenden in de
eeuw der ontdekkingen. Langen tijd vervulden Spanje
en Portugal energiek him patronaatsplichten (> Patro-
naat) door het zenden van personeel, financieelen steun,
enz., maar ze konden niet verhinderen, dat de missie-
arbeid dikwijls onvruchtbaar gemaakt werd door het
ruwe en baatzuchtige optreden der kolonisten tegenover
de Indianen, wier eenige verdedigers bij het gezag
vaak de missionarissen waren; aan hen is het te dan-
ken, dat in Centraal en Zuid-A. veel meer stammen
behouden bleven dan in het Prot. Noord.-A. Het eerst
vestigde de Kerk zich op de Groote Antillen (bis-
schopszetels op San Domingo 1511 en Cuba 1518).
Op de Kleine Antillen begon de missie pas een eeuw
later. In Mexico baande Cortez (1619) den weg voor
de grootste successen; reeds in 1527 werden de bis-
dommen Mexico en Tlaxcala opgericht. Verdeeld over
M i d d e n-A. volgden suffraganen van Mexico; in
1555 werd reeds het eerste provinciaal concilie gehou-
den. Met dezelfde stuwkracht verbreidde zich het
Evangelie ook over Spaansch Z u i d-A.; op het einde
der 16e eeuw vindt men er vijf kerkprovincies (o.a.
Lima, Cartagena), 27 bisdommen, ontelbare kerken,
bloeiende scholen, seminaries en universiteiten, en
millioenen Christenen. Een merkw r aardigo plaats
nemen de > Reducties van Paraguay in de 17e eeuw
in. Ook in de Portugeesche bezittingen volgde de mis-
sionaris den veroveraar op den voet, vanuit Bahia
als centrum. In het midden der 17e eeuw sloot Guyana
de rij der missievelden in Zuid-Amerika. Fran-
ciscanen, Dominicanen, Karmelieten, Mercedariërs,
Augustijnen en Jezuïeten wedijverden langer dan
twee eeuwen naast elkaar in heldenmoed. Hun w r erken
werd echter meer nog bemoeilijkt door de knechting
en het slechte voorbeeld van de blanken dan door de
wilde inboorlingen en het ruwe landschap. Onder de
grootste pioniers verdienen vermelding: De las Casas,
Zumarraga, Toribius, Lud. Bertrandus, Acosta,
Anchieta, Fr. Solanus, Vieira, en de apostel der neger-
slaven, Petrus Claver. Rond 1750 waren Midden- en
Zuid-A., behoudens nog sterke heidensche resten,
Kath. De totale assimilatie werd echter gestuit door de
treurige verwarring, met de uitdrijving der Jezuïeten
en het opgeven van reducties ontstaan, en in de poli-
tieke woelingen der 19e eeuw bestendigd. Vele India-
nen vielen terug in de barbaarschheid. Liberale vrij-
metselaarsregeeringen plunderden de Kerk arm en
verhinderden ieder innerlijk leven. Massaal indiffe-
rentisme, ontzettende priesternood, te groote uitge-
breidheid der kerkelijke gebieden, gebrek aan Kath.
onderwijs en daarbij een vloed van geheime sekten
hebben de Kerk in Zuid-A. in de 19e eeuw met schier
ongeneeslijke wonden geslagen. Toch kon er het koude
Protestantisme geen groote afvalbewegingen veroor-
zaken. Langzaam groeit nu de kerkelijke vernieuwing,
met behulp vooral van buiten landsche missionarissen,
dank zij de vermeerdering der kerkelijke districten,
de scholen, organisaties en den toenemenden invloed
van Kath. op de regeer ing; bijna alle staten onder-
houden geregelde betrekkingen met Rome.
145
Amerikaansch — Amerikaansche film
146
De missioneering van Noor d-A. begon van drie
zijden. Spaansche monniken en Duitsche Jezuïeten
bewerkten nog in de 16e eeuw het Z. van de V.S. Fran-
sche missionarissen maakten Quebec (gesticht 1636)
tot brandpunt van een tweede arbeidsveld, dat tot
ver over de Groote Meren en ten Z. tot New York
reikte (Huronen, Irokezen). De overgang van Canada
aan Engeland (1763) was funest; 1829 bracht pas vrij-
heid, en daarmee begon een periode van forsche ont-
wikkeling. Een derde uitgangspunt was de Kath.
kolonie Maryland sinds 1634. Hier ontstond, na veel
wisselvalligheden in de vrijheidsoorlogen, in 1789 het
bisdom Baltimore, het eerste in de V. S., waar twee
jaar later godsdienstvrijheid werd afgekondigd. Vooral
door immigratie van Ieren en Duitschers steeg het
aantal Katholieken in de vorige eeuw tot 19 millioen;
in 1908 werden de V. S. en Canada aan het bestuur
van de congregatie ,,de Propaganda Fide’* onttrok-
ken, als niet meer behoorende tot de missielanden.
Eigenlijke missie is er nog onder de Indianen en de
Negers.
Tegenwoordige toestand. De Indianenmissies in
Canada omvatten 41 000 Kath., 36 000 Prot. en
24 000 heidenen. In het O. heeft men o.m. nog de
Huronen- en Irokezenmissie en de tamelijk uitge-
breide missie in Ontario. De Christelijke stammen
hebben gewoonlijk al een vaste woonplaats; de heide-
nen zijn nomaden. Langzaam sterft deze bevolking
weg aan besmettelijke ziekten, vooral wanneer zij
met de blanken in aanraking komt. Het uitgebreide
N. W. Territorium met zijn ijsklimaat, gebrek aan
verkeersmiddelen en ontbering in de eenzaamheid
bezit een nog zeer primitieve Indianenbevolking; de
Prot. zending werkt er onder veel gunstiger omstandig-
heden dan de missie. Een derde centrum van missie-
arbeid is het W. Canadeesch rotsgebergte. In het hooge
N., aan de Hudsonbaai en in Alaska, werken Oblaten
en Jezuïeten onder de Eskimo’s; enkele duizenden zijn
bekeerd. In de V. S. zijn van de 350 000 Indianen
140 000 Kath. en 45 000 Prot. Maar veel belangrijker
is hier de negermissie; nog maar 220 000 van de 11
millioen zijn Kath., de overigen voor het meerendeel
Prot. Cultureel heeft zich het zwarte ras sinds de
slavenoorlogen (1861— ’65) hoog opgewerkt, maar de
rassenhaat is er slechts door verscherpt en maakt het
noodzakelijk afzonderlijke parochies voor de negers
op te richten. In 1907 ontstond onder leiding der bis-
schoppen ten behoeve der negermissie de Catholic
Board for Mission Work among the Negroes, die vooral
voor het onderwijs groote verdiensten heeft. De voor-
naamste congregaties onder hen werkzaam zijn de
Josephieten, de Paters van den H. Geest, de Missiona-
rissen van Lyon en het Genootschap van het Goddelijk
Woord. Het gebrek aan hoogere scholen en aan in-
landschen clerus drukt het zwaarst op hun missies;
alles tezamen heeft men er vier academies en een
industrieschool en sinds de allerlaatste jaren ook twee
negerseminaries: te Bay Saint Louis en Highwood.
In Mexico, M i d d e n-A. en W e s t-I n d i ë
werken o.m. de Lazaristen, Kapucijnen, Dominicanen
en Redemptoristen nog onder de Indianen, Negers en
Oostersche koelies. Samen zijn er een 150 000 Christe-
nen onder, waarvan 40 000 op Jamaica en 64 000 op
Curagao; in de Engelsche koloniën is het Protestantisme
veel verbreid. De Staten van Z u i d-A. tellen bijna
alle hun Indianenmissies, overal verspreid tusschen de
overigens Kath. bevolking; de omstandigheden zijn
er even ongunstig als in Noord-A., alleen van rassen-
haat is hier weinig te bespeuren. Daarentegen wreekt
zich sterk de godsdienstige verwaarloozing in het
verleden en is het gebrek aan priesters er onge-
hoord groot. In 1927 waren er in Zuid-A. 32 districten
onder de Propaganda, met een gezamenlijke Kath. in-
landsche bevolking van 836 980. Het missiepersoneel
bestond toen uit 427 priester-missionarissen, waarvan
49 inlanders, 75 (9) broeders, 639 (162) zusters en 582
catechisten. Daartegenover staan 3 742 Prot. krachten,
ofschoon zij maar 263313 aanhangers tellen. Als
resultaat der geheele Kath. heidenmissie in Zuid-A.
geeft men tegenwoordig 2 106 551 bekeerlingen; voor
geheel A. 2900424. A. telt 72 metropol, zetels, 3
aartsbisd., 280 bisd. en 50 missie-vicariaten. Verder >
Latijnsch cn Spaansch Amerika.
L i t. : R. Streit, Bibliot. Missionum (I Münster 1916,
II— III Aken 1924 — '27) ; Revue d’Hist. des Missions
I Parijs 1927) ; J. Schmidlin, Katholische Missionsge-
8chichte (1925) ; A. Freitag, Katholische Missions-
kunde (1926) ; E. Krebs, Um die Erde (1928) ;. J. T.
Bertrand, Hist. de PAmérique espagnole (2 dln. 1929).
Mulders .
Amerikaansch. 1° Oud-Amerikaansch is de
taal van 17e en 18e eeuwsche Ned. kolonisten en hun
afstammelingen in N. Amerika. In 1609 werd Nieuw-
Amsterdam gesticht door de Hollanders. In 1664
veroverden de Engelschen dit gebied, en trad het
Engelsch als concurrent van de Ned. taal op, die steeds
meer werd terugged rongen. Tot 1773 bleef de officieele
school Nederlandsch. In 1803 werd de laatste Protes-
tantsche preek in New York in het Nederlandsch
gehouden. In 1871 vindt men echter nog menschen in
New-Yersey, die dit A. spraken. Kenmerken:
a) Zeeuwsche (en ook Brabantsch-Vlaamsche en Z.Hol-
landsche) eigenaardigheden, bijv. paerd = paard,
baang = bang. b) Neiging tot creoliseering. c) Archaïs-
men. Het A. oefende invloed uit op het Amerikaansch -
Engelsch (> Amerikanismen).
2° Jon g-Amerikaansch. Tusschen 1845 en 1860
trokken de -> Afgescheidenen (en met hen velen om
economische redenen) naar Amerika. Zij leven er in
groepsverband, maar hun taal zal wel voor het Ameri-
kaansch-Engelsch moeten wijken.
Lit. : J. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche
Taal (I 2 1928). Weijnen.
Amerikaansch bankstelscl, > Federal
Reserve Stelsel.
Amerikaansche Burgeroorlog , * Seces-
sie-oorlog.
Amerikaansche eik, Quercus rubra L., soort
van eik uit N. Amerika, met groote bladeren, die in
den herfst roodbruin verkleuren. Zijn hout is minder
hard dan dat van onze eiken.
Amerikaansche film. Deze ziet de film vnl. als
industrie, als handelsobject, en vervaardigt dus bij
voorkeur die films, die de grootste kans bieden op
geldelijke winst. De Amerikanen hebben zelden of
nooit getracht het publiek te beïnvloeden, doch volg-
den bij voorkeur de algemeen erkende verlangens der
toeschouwers. Daartoe speculeerden zij zelfs op de
laagste instincten der menschen. De A. f. stellen het
leven dan ook bedrieglijk, oppervlakkig of eenzijdig
voor, waardoor ze bijna steeds den wansmaak en de
wan cultuur bevorderen. Enkele regisseurs toonden
zich opgewassen tegen hun opdrachtgevers of w’erkten
voor eigen risico. Onder hen zijn te noemen Charlie
Chaplin, Erich von Stroheim, Rouben Mamoulian,
Mumau (f 1932), Joseph von Stemberg, e.a. (allen
147
Amerikaansche harddraver — Amerikaansche onderwijskarakteristiek
148
Europeanen). Artistiek hebben de A. f. de fout, dat
zij den kunstenaar en de filmwetten in dienst stellen
van de productie. De toepassing van deze wetten bleef
dan ook ver achter bij die der Europeanen. Technisch,
maar vnl. fotografisch -technisch, is de A. f. sterk
ontwikkeld. Sinds 1933 is een gunstige kentering
in de Am. filmgeest waar te nemen. v. Domburg .
Amerikaansche harddraver. Reeds in de
17e en 18e eeuw werd in Amerika veel aandacht
geschonken aan het fokken van paarden met groote
snelheid en veel uithoudingsvermogen. Men had er twee
fokrichtingen: een die een snel tuigpaard, de ander,
die een snel rijpaard nastreefde. Op het eind der 18e
eeuw werden deze twee slagen veredeld met Engelsche
volbloedhengsten en ontstond hieruit de thans be-
kende harddraver. Wat lichaamsbouw betreft is er
nog veel verscheidenheid; ook komen er nog veel ge-
breken voor, maar de snelheid is zeer opgevoerd. De
beenactie is niet hoog, wel sterk vooruitstrevend.
De invloed van den A. h. op de Europeesche hard-
dra versfokkerij is zeer groot; in sommige landen, zoo-
als Duitschland, wordt alleen Amerikaansch bloed
gebruikt. Ook in Nederland en België is veel met
Amerikaansche harddravers gewerkt. Verhey.
Amerikaansche kruisbcssenmceldauw ,
> Kruisbessenparasieten.
Amerikaansche onderwijskarakteris-
tiek. Op opvallende wijze is na den grooten oorlog
de Oude Wereld zich paedagogisch gaan oriënteeren
naar de Nieuwe; niet het minst in Ned. gaat menig-
een de laatste jaren veel liever en veel vaker daar op
paedagogische verkenning dan in het paedagogisch
klassieke Duitschland. Amerika, in hoofdzaak de
Ver. Staten, is ook in onderwijszaken het land
der vrijheid. Gedetailleerde voorschriften, uitgaande
van het hoogste centrale gezag, bestaan niet; iedere
plaats van eenige beteekenis heeft haar superinten-
dent of onderwijs-directeur, die bij de gunst
van het volk vrijwel naar eigen inzicht het locale
schoolwezen organiseert. Bovendien voelt het
publiek voor de school veel warmer dan elders, heeft
er geldelijk graag wat voor over en bemoeit zich veel
directer met schoolzaken, o.a. door het bij wonen van
lessen of zelfs door hulp bij bepaalde onderwijsvakken,
schoolfeestjes, uitstapjes, e.d. Wanneer het laatste
vooral voor moeders geldt, is dit ten deele te verklaren
uit het feit, dat het lager onderwijs bijna geheel, en
het middelbaar voor een groot gedeelte, in handen van
vrouwen is, zoodat tal van moeders oud-onderwijze-
ressen zijn.
Vrijheid, publieke belangstelling en financieele
bewegingsmogelijkheid zijn ' gunstige voorwaarden
voor het ontstaan van allerlei proefnemingen en
experimenteerscholen. De V. S. zijn op onderwijs-
gebied één groot laboratorium; een heele reeks paeda-
gogische nouveauté ’s, die thans in Eur. opgeld doen,
komen dan ook uit Amerika. — De superintendent is
steeds de aangewezen persoon voor het nagaan der
plaatselijke behoeften, maar ook deze, ofschoon door-
gaans een geschoold vakman, heeft behoefte aan
voorlichting. Vandaar de oprichting van opvoed-
kundige instituten — het vermaarde Teachers College
van de Columbia Univcrsity te New York bijv. telt
circa 4000 paedagogiek-studenten — die de vak-
kundige experts leveren. Bovendien bestaan er aparte
bureaux voor opvoedkundig onderzoek: bureau of
educational research.
Ter kenschetsing van den algemeenen onderwijs-
geest is het volgende van belang:
l°Paedagogiek is in de Nieuwe Wereld
meer een tak van staatswetenschap en sociologie dan
van metaphysische philosophie. Dit is tot op zekere
hoogte een gevolg van de belangstelling en in laatste
instantie van de controle van het volk op onderwijs-
zaken. Geen Eur. min of meer idealistische bespiege-
lingen trekken den Amerikaan, doch enkel theorieën,
die in practijk gebracht kunnen worden en het prac-
tische leven dienen. Pragmatisme (> James, > De-
wey) en utilisme beheerschen zijn denken en doen.
2° Democratisch is de inrichting van het
heele schoolwezen, niet slechts doordat het volk direct
zich daarbij doet gelden, doch ook om de gehuldigde
leuze: gelijke kansen voor allen, met daarnaast het
streven naar ver doorgevoerde individualisatie en dus
differentiatie van onderwijs. De alg. opzet is deze:
kosteloos onderwijs voor allen (> Eenheidsschool):
zes jaar lagere school, zes jaar middelbare, universi-
teit (die in het teeken der practische beroepsopleiding
staat). Het middelb. ond., niet streng gescheiden van
het lager, evenmin als van het hooger, is thans vrij
alg. gesplitst in drie jaar junior high school en drie
jaar senior high school. De junior draagt uitgesproken
het karakter van lager onderwijs (ulo of mulo) en
streeft er speciaal naar, capaciteit en belangstelling
der leerlingen (11.) te ontdekken, met welk doel dezen
theoretisch en practisch in aanraking gebracht worden
met alle mogelijke werkzaamheden en vakken. Zoo
wordt er geëxperimenteerd met allerlei vormen van
handenarbeid, niet echter als vakopleiding (als bij
> Kerschensteiner), maar om de 11. de plaats er van in
de moderne sociale organisatie te doen begrijpen, en
hun gelegenheid te geven hun persoonlijke belangstel-
lingsrichting te ontdekken. De leerplannen der senior
high school worden meer gespecialiseerd, hetzij naar
de theoretische zijde, zooals in Eur., hetzij naar een
bepaalde beroepsopleiding. Het Amer. College is
een eigenaardige instelling, staande tusschen middelb.
en hooger onderwijs, doch heeft iets van beide tegelijk.
De oude kwestie van de toelatingseischon voor de
univ. is grootendeels opgelost door een systeem,
waarbij bepaalde high schools geaccrediteerd zijn
aan een of meer univ., ofwel door de studenten aan
de univ. zelf door middel van een voorbereidenden
cursus op te leiden. Vele hoogesch ooi -studenten
schamen zich niet, in hun dagelijksche behoeften te
voorzien door overdag niet bepaald aristocratische
bedieningen uit te oefenen.
3° Efficiency is het Am. wachtwoord, ook
bij het onderwijs. Het streven hiernaar bleek reeds uit
het rechtstreeks aansturen, tot op de univ. toe,
op bepaalde beroepen. Een zuiver humanistische
scholing is den Yankee vreemd. Van de high school
is het Gr. zoo goed als verdwenen en het Lat. wordt
steeds meer door het Eng. teruggedrongen. Men ziet
het doel van het onderwijs hierin, aldus prof. Kandel
van de Columbia Univ., dat het bijdraagt tot de vor-
ming van verstandige burgers in een democratische
maatschappij, en dat het kennis en belangstelling
aankweekt t.o.v. de moderne vormen der sociale
organisatie; vandaar, dat het vak civics of staatsbur-
gerkunde zoo hoog staat aangeschreven. Tot het goed
vervullen der burgerplichten behoort ook de bekwaam-
heid om econ. onafhankelijk te zijn. Tevens moet de
school het vermogen ontwikkelen' om den vrijen tijd
goed te besteden. Het uitgeven der publieke gelden
149
Amerikaansche onderwij skarakteristiek
150
kan alleen gerechtvaardigd zijn, als de school gelijk-
soortigheid van idealen en wederzijdsch begrijpen
onder de toekomstige burgers verzekert. — Tot
in de karaktervorming toe dringt de efficiency-
geest door. Het niet tellen der passieve deugden
als nederigheid, bescheidenheid, en het uitsluitend
waardeeren der actieve, zooals ondernemingslust,
wilskracht, volharding, zijn typisch Amer. Doel van
dit soort karaktervorming wordt: efficiency !
4° Anti-intellectualistisch moet
het Amer. onderwijs in menig opzicht genoemd wor-
den. Dit blijkt reeds dadelijk uit de ruime plaats, die
zelfs op middelb. scholen aan handenarbeid en be-
roepsbezigheden geschonken wordt. De kinderen wor-
den er prettig beziggehouden met spelletjes, maar de
gemiddelde Amer. 11. spelt slecht, rekent oppervlakkig
en onnauwkeurig en heeft uiterst weinig kennis van de
grammatica van zijn moedertaal. Handenarbeid en
Fröbel zijn nauw verwant: Fröbel staat dan ook in
Amer. hoog in de gunst. Een en ander wijst op de door-
voering der arbeidsschool-gedachte, waarmee al weer
geheel overeenstemt het zgn. selfgovemment of school
city system (> Zelfregeering); ook dat is van Amer.
origine en werd eerst door de actie van Fr.W. Foerster
in Europa verbreid. — Bijna geheel heeft de Amer.
losgelaten het begrip der formeele vorming en over-
dracht (formal discipline and transfer, > vormende
waarde en > verstandelijke vorming), welk begrip
o.a. inhield, dat het er niet op aankwam, wat de leer-
ling studeerde, zoolang hij maar verplicht was te leeren.
Daarvoor zijn in de plaats gekomen de beginselen,
dat de 11. het best leert, wat zijn belangstelling heeft,
en dat de „transfer” slechts geschiedt in zeer geringe
mate en dan nog slechts, indien men daar speciale
aandacht aan besteedt. M.a.w. leervakken als zoodanig
hebben geen bijz. en inhaerente waarde voor de gees-
telijke training. — Echt Angelsaksisch Ls ten slotte het
hoog aanslaan van het physieke en lichamelijke boven
het intellectueele, met name voor de karaktervorming.
Hiermee hangt samen een ander karakteristiek ken-
merk:
5° Het streven om de s c ho o 1 tot c e n t r u m van
de geheele opvoeding te maken. Op de lagere school
wordt de ontwikkeling van karakter en persoonlijk-
heid bevorderd door lichamelijke oefening en ge-
meensch. spelen en werken (> Gary -systeem). Wat
dit laatste betreft: vrij algemeen heeft men de strakke
scheiding tusschen de vakken van onderwijs opgeheven
en vervangen door project- of complex-onderricht,
hetzelfde wat de D. met Gesamtunterricht aanduiden.
Een of ander stofgeheel wordt gekozen (belangstel-
lings-centrum), dat de 11. dan gezamenlijk, d.w.z. in
onderlinge samenwerking (> Groepwerk, Arbeits-
geme inschaften) onderhanden nemen. Op de middel-
bare school wordt nog stelselmatiger op het aankwee-
ken van den socialen geest aangestuurd. Er is ruime
gelegenheid voor lichamelijke oefening en athletiek
en voor het vormen van vereenigingen en clubs.
Vooral de school, die meer moet zijn dan een samen-
raapsel van onderwijzers en leerlingen, is geroepen en
in de gelegenheid een sociale sfeer, een esprit de corps
te scheppen. Meer in het bijz. dragen daartoe bij de
alg. samenkomsten, toespraken, uitvoeringen in de
aula, die iedere grootere school rijk is en die meestal
het centrum en feestelijk glanspunt der inrichting
V0 ™Z e d e 1 ij k h e i d. Al is Amer. ook het land
der „ethische cultuur” (Felix Adler), van de moreele
toestanden onder de schoolgaande jeugd, bijz. van
hoogere scholen, wordt met niet veel lof gewaagd.
Moge de beruchte kinderrechter uit Denver, Ben
Lindsey, een al te somber gekleurd schilderij ophangen
van de sexueele afdwalingen en den geestelijken nood
der rijpende en helaas al te vroeg rijpe jeugd, vast staat
volgens betrouwbare getuigen, dat het zedelijk
bederf diep is doorgedrongen en ontstellende afme-
tingen heeft aangenomen. Waarschijnlijk werken vele
factoren van verschillenden aard samen om het
moreele leven te ondermijnen.
7° Godsdienstigheid. Dat die aan de
officieele scholen niet tot haar recht komt, ligt voor
de hand. Ook de meeste Amer. ouders kunnen de godsd.
opvoeding niet verzorgen, daar ze zelf allen godsdienst
missen. Zoo is er een zeer bedenkelijk tekort. Sommi-
gen begonnen dat in te zien en er werd een „National
council of schools of religion” gesticht, die er op uit
is allerwegen godsdienstoursussen te organiseeren.
De directeur van dezen Raad, Ch. Foster Kent, ver-
zekert, dat overal de religieuze behoefte onder de
jongere generatie luide spreekt. Alle voorname kerk-
genootschappen steunen de beweging. De particuliere
Colleges waren de eersten om aan de nieuwe (?) be-
hoefte te gemoet te komen: in de laatste 40 jaar hebben
ze 2 è, 300 cursussen over bijbelsche en godsd. onder-
werpen geopend. Binnen drie jaar tijds namen meer
dan 250 colleges en univ. de bijb. gesch. op onder de
facultatieve vakken voor het admissie -examen, waar-
door de beweging ook de voorbereidende school heeft
bereikt. Alom legt men zich toe op de opleiding van
dergelijke docenten. Zeer zeker is deze religieuze
beweging en het succes, dat ze behaalt, verheugend; ze
bewijst in elk geval, dat de moderne Amer. o vei het
geheel niet antigodsd. is. Van een propagandeeren
van het onvervalschte Christendom is in deze krin-
gen echter geen sprake.
8° De Katholieken der V. S. kunnen zich
natuurlijk noch met zulke cursussen, noch met de
neutrale publieke school vereen igen en strijden hun
eigen strijd voor de godsd. opvoeding. Met vreugde
hebben zij de pauselijke Encycliek van 31 Dec. 1929
begroet, waarin o.a. de bekende schoolkwestie van
Oregon gememoreerd wordt. Deze Staat had een wet
uitgevaardigd, die alle kinderen tot het 18e levensjaar
verplichtte de staatsschool te bezoeken. Er kwam
verzet, ook van de Kath. Het opperste gerechtshof van
Oregon besliste, dat de wet geldigheid had, maar de
hoogste rechtbank der Unie vernietigde die beslissing
o.a. op de volgende gronden: „De fundamenteele
theorie der vrijheid, waarop alle regeeringen der Unie
rusten, sluit ieder staatsmonopolie op het onderwijs
der jeugd uit. Het kind is niet enkel een creatuur van
den Staat. Zij, die het voeden en leiden, hebben het
recht, verbonden met den zwaren plicht, het voor zijn
levenstaak voor te bereiden.” Deze uitspraak heeft
aan de Kath. parochieschool voor de toekomst veilig-
heid gegeven, en daarmee ook aan de toekomst der
Kath. Kerk in Amerika. Zooals hier te lande, wonen
de 11. der parochieschool ’s morgens eerst de schoolmis
bij, die in den regel in het schoolgebouw zelf wordt
opgedragen; velen gaan dagelijks of verschillende
malen per week te Communie. Dit, alsmede de om-
standigheid, dat het doorgaans kloosterzusters zijn,
die het onderwijs bedienen, geeft aan de heele school
en het schoolwerk een zekere wijding. Een Kath. geest
bezielt ook de leer- en leesboeken. In de profane vak-
ken staan de parochiescholen minstens gelijk met de
151
Amerikaansche orgels — Amerikaanschc oudheden
152
openbare, wat blijkt bij examens en publieke prijs-
kampen. Toch gaan ze onder zware financieele lasten
gebukt: van den Staat ontvangen ze niet de minste
vergoeding; integendeel, de Katholieken hebben eerst
belasting te betalen voor het staatsonderwijs en dan
nog op te komen voor hun eigen scholen. Maar ze
weten zich er doorheen te slaan. Alleen voor het
bouwen van scholen hebben zij tot nu toe 300 millioen
dollar opgebracht. In 1929 werden 162 nieuwe scholen
gebouwd, waarvan sommige meer dan 100000 doll.
kostten. De jaarlijksche onderhoudskosten bedragen
circa 100 millioen doll. Volgens statistieken van 1931
is het aantal Kath. parochiescholen in de V.S. tot
7 225 gestegen met 2298571 11. Daarbij komen nog
230000 11. van middelb. scholen en 51523 wees-
kinderen onder kerkel. leiding. Bovendien bezoeken
ongeveer 100000 jongelui, meer meisjes dan jongens,
hoogere Kath. onderwijsinrichtingen, terwijl de pries-
terseminaria 163000 candidaten tellen. Er zijn 12
Kath. universiteiten in Amer. Ook voor de Kath. jeugd
op de openbare scholen wordt zoo goed en zoo kwaad
als het kan gezorgd. Veel goeds doen de catechetische
clubs voor leeken, en verblijdende ervaringen deed
men op met de zgn. vacant iescholen, waar vrijwillige
leerkrachten hun gedurende de vrije weken dagelijks
enkele uren les geven, om zoo nog te redden, wat te
redden valt. De invloed van het. Kath. onderwijs
mag verblijdend heeten en werkt beteugelend t.o.v.
de uitwassen der neutrale scholen. Insiders zijn
overtuigd, dat de zedelijkheid bij de Kath.
jeugd in het algemeen veel beter is dan die boven
geschilderd werd, en bij de studeerende jeugd zelfs
zeer hoog staat, misschien wel juist om de meer-
dere Amerikaansche vrijheid, die zeer zeker ook
haar goede kanten heeft.
L i t. : I. L. Kandel M. A., Ph. D., Het doel van
het Amer. onderwijs (Paedag. Studièn 1919); J. Huizinga,
Amer. levend en denkend (1926); Dr. J. Snethlage,
De schoolopvoeding in A. en het vraagstuk der ken-
nis (Amsterdam z.j.); P. A. Diels, Op paedagogische
verkenning (1927); fr. S. Rombouts, Historiese Pe-
dagogiek (III, 1928) ; P. Justus Schweizer O.S.B., lm
Kampf urn die religiöse Erziehung in U.S.A. (Pharus
1931 )• # Rombouts .
Amerikaansche orgels, harmoniums, waar-
bij de tongen door ingezogen lucht en niet door ge-
comprimeerden uitstroomenden wind tot spreken
worden gebracht. Als uitvinder geldt een arbeider
uit de Parijsche harmoniumfabriek van Alexandre;
hij ging in 1835 naar Amerika. H. Andriessen.
Amerikaansche oudheden (zie platen en
kaarten) zijn de cultuurvoortbrengselen van de volken,
welke vóór en tijdens de verovering der Spanjaarden
in Amerika woonden en welke thans óf uitgestorven
óf in een andere cultuursfeer opgenomen zijn. Er is geen
oer-cultuur bekend, waarvan al deze Amerikaansche
beschavingen zouden zijn voortgekomen. De geschied-
kundige getuigenissen over deze culturen gewerden
ons nagenoeg alle eerst na hun vernietiging; vandaar
dat een onderscheid tusschen voorhist. en historische
beschavingen niets dan verwarring schept. Beter kan
men onderscheiden in;
I. Primitieve culturen, welke, volgens vele geleerden,
denzelfden ouderdom hebben als die van Europa
of Azië. Resten van * Kjökkenmödding-
w a a r treffen we langs de kusten van den Atlantischen
en rï. el ?.. Stillen Oceaan aan, voornamelijk echter in
Brazilië, aan den benedenloop van den Rio de la Plata
en in N .Amerika. Uit een latere cultuurlaag stammen
(in de dalen van den Mississippi en den Missouri en in de
Z. Staten van N. Amerika) de zgn. M o u n t s: 30-100
m hooge heuvels van gemiddeld 250 m doorsnee, on-
regelmatig opgebouwd uit steenen en aarde. Waarvoor
ze dienden is ons onbekend. Naast deze Mounts (in
eenzelfde cultuurlaag ?) overblijfselen van kleiner
gehalte: verdedigingswallen, ringvormige bedijking
om tempelhoven, heilige plaatsen, tempelheuvels en
offerhoogten met trappen en terrassen (ten deele met
uit leem gebakken of uit de rots gehouwen platen be-
dekt), grafheuvels, op onze hunnebedden gelijkend,
soms met grafkamers, waarin wapenen en sieraden van
steen, koper, hout (zeldzaam) en ingelegd sclielp-
werk gevonden zijn. Opmerking verdienen nog de
voornamelijk in Wisconsin voorkomende, ong. 2 m
hooge, vast-aangestampte heuvels in diervorm. De
bouwheeren, waarsch. de nomadische Tcherokeezen,
heetten bij oudere archeologen meestal Mount-buil-
ders. Of de elders in de Ver. Staten aan het licht
gebrachte kruiken en flesschen, hengselkannen, scho-
tels en bekers (niet zelden van gekleurd leem), pijl-
punten in diervorm (vaak uit marmer en porphyr
vervaardigd), koperen messen en bijlen, zilveren sier-
plaat jes en weefwerk uit boomvezels en dierenhaar
door dezen wijd -vertakten stam der Tcherokeezen in
verschillende ontwikkelingsstadia zijn gemaakt, blijft
vooralsnog een open vraag.
De zgn. Pueblo-cultuur (pueblo bet.
eigenlijk: steenen huis), welke in Colorado, New
Mexico en Arizona gevonden wordt, is van anderen
aard en vertoont in taal, architectuur en ceramiek
losse verwantschap met de Peruaansche hoog-eul turen.
Als kenmerkende voortbrengselen zijn te noemen:
vierkante of ronde steenen platen of blokken, Pueblos
genaamd (mijlpalen ?), rotswoningen (Cave-dwel-
lings en Cliff-dwellings), ronde wachttorens, begraaf-
plaatsen, gelijkend op Europeesche cromlechs, in de
rotsen ingekerfde, gekleurde schilderingen en het >
Pueblo -aardewerk. Naast vele geometrische motieven
kent de Pueblo-kunst omamentaal opgevatte voor-
stellingen van menschen, zoogdieren, amphibieën
en vogels.
II. Hoog-culturen, waarvan de resten, in Midden-
en Zuid-Amerika gelegen, reeds de aandacht trokken
der Spaansche veroveraars, vooral van enkele geleer-
den en missionarissen. Zoowel gouddorst bij het krijgs-
en handelsvolk als geloofsijver bij de missionarissen
waren oorzaak, dat deze culturen nagenoeg geheel ver-
nietigd werden, en al valt de handelwijze der verove-
raars streng te laken, toch moet in ons oordeel begrip
van plaats, volk en tijdsomstandigheden meespreken.
In een tijd immers, waarin van de wetenschap der
cultuurhistorie nog geen sprake was en bij een volk,
de Spanjaarden der 15e eeuw, waar het begrip van
Christendom zoo vermengd was met nationalen trots
en zoo verbonden aan de van het Christendom geheel
doordeesemde West- en Zuid -Europeesche beschaving,
was het zeer moeilijk overal voor deze nieuwe gegevens
de juiste waardeschaal aan te leggen. Zeker is, dat
menig relaas, zoowel van missionaris als van geleerde
en krijgsoverste naar het moederland, blijk geeft van
waardeer ing voor de zoo heterogene schoonheid dezer
overzeesche cultuurproducten. Eigenlijk wetenschap-
pelijke belangstelling ontstond eerst in het begin
der vorige eeuw (Alexander von Humboldt), een be-
langstelling, na de vijftiger jaren door den histori-
eken roman op min of meer geslaagde wijze gepopula-
riseerd. Veel materiaal brachten de ijverige naspo-
153
Amerikaansche oudheden
154
ringen van Duitsche (w.o. Eduard Seler en Walther
Lehraann) en Amerik. (Sylvanus Gr. Morley en Herbert
Spinder) archeologen in het begin dezer eeuw aan den
dag, zonder dat echter in de innerlijke beteekenis en
onder! ingen samenhang der elkander zoo veelvuldig
doordringende culturen merkelijke klaarheid kon
worden gebracht. Zoodat de korte uiteenzetting, die
volgt, in veel opzichten slechts van voorloop igen
aard kan zijn.
Men onderscheidt dus:
A)Midden-Amerika: centrale hoogvlakte
van Mexico tot aan het meer van Nicaragua; twee
hoofdculturen:
l°de Toltekisch-Aztekische cul-
tuur in het eigenlijke Mexico. Deze wordt vooraf -
vlak van 224 x 232 m) en die van den tempel der maan
(van geringere afmetingen). Gelijkmatig in edele lijn
loopen deze pyramiden trapsgewijze met breede
terrassen omhoog. Voorstellingen van het bij de Tol-
teken geliefde symbool der „gevleugelde slang” zijn
tusschen klaar gecomponeerd geometrisch ornament-
werk en reliëf op de terras wan den aangebracht. Langs
den „Weg der Dooden”, die beide pyramiden verbindt,
werden in de deels verbrande, deels tot puin vervallen
gebouwen resten van schilderwerk op stucco gevonden,
waarin vooral een licht smaragdgroene kleur over-
heerscht. De beeldende kunst der Tolteken (resp.
Azteken) is van een tot nu toe voor ons niet toeganke-
lijke symboliek, waarsch. verband houdend met den
zonnecultus. Onder den last der symbolen komt het
gegaan door een beschaving, waarvan de resten (kleine
leemen menschenfiguren) voor het grootste deel in
Teotihuacan gevonden werden en die merkbaar
verschillen van de voortbrengselen der oudste Tolteken-
cultuur. Over deze zgn. Otomi-beschaving ontwikkelt
zich het Toltekenrijk en wel: het oudere (tot ong. 600
n. Chr.) met als centra Tollan en Teotihuacan en het
jongere (tot ong. 1064) met als centrum het reeds door
de Olmeken (ceramiek in de onderste lagen) bewoonde
Cholula. De invloed der Tolteken strekte zich echter
veel verder uit: tot in het land der Maya (Palenque
en vooral Chicben Itzk) en naar het Z. tot in Guate-
mala. In 1168 veroveren de Azteken het land, nemen
grootendecls de cultuur der onderworpenen over en
stichten in 1326 de hoofdstad Tenochtitlan. De Span-
jaarden richten in 1521 het Aztekenrijk te gronde.
Aangaande de architectuur der hoofdstad weten we
enkel uit Spaansche getuigenissen van een ong. 40 m
hoo*e trappenpyram ide , waarop een torenvormige
tempel stond. Pyramide en bouwwerk waren met blan-
ke stucco bedekt en beheerschten zoo in stralenden
glans de stad. In Teotihuacan bestaan^ naast een
menigte kleinere pyramiden („Ciudedelas”) de pyra-
mide van den zonnetempel (62 m hoog bij een opper-
beeldwerk (bijv. pijlerbasissen in den vorm van de
„gevleugelde slang”) zwaar en gedrukt voor. Van de
overal gevonden producten der pottebakkerskunst zijn
de roodgele, met zwarte lineaire ornamenten ver-
sierde vaasjes wel het oudst, terwijl later hooge en
diepe offerschalen (voor het opvangen van menschen-
bloed: men bracht menschenoffers) met symbolen
van zon en aarde voorkomen; verder cylindervormig
vaatwerk op drie pooten, meloenvormige, geribde
kruiken en schildvormige platte schalen. Naast een
zeer gedetailleerde bewerking van edelgesteente
(nefriet en jad iet), zijn vooral de kunstige schelpen- en
paarlemoer-incrustatie (maskers) en een eigenaardig
mozaïek van veeren, op huiden en agavepapier
gekleefd, de aandacht waard. Dit agavepapier was
ook in gebruik voor de boeken. Nog in den Spaanschen
tijd genoten de Azteken bekendheid als astrologen
en kaienderkundigen (kalcndersteenen, welke voor
de chronologie nu nog van groote waarde zijn).
Naast de Tolteken zijn nog van belang de Totonaken,
die een geheel eigen ceramiek hadden en waaraan
worden toegeschreven de palmas: op driehoekige
basis geplaatste, van boven waaier- of palmvormige
steenen monumenten met onbekend doel. Verder de
155
Amerikaansche oudheden
156
Zapoteken, die zoowel in hun ceramiek als ornamen-
tiek verwantschap vertoon en met de culturen in Peru.
De bekendste Zapotekische monumenten zijn de lange,
corridorachtige gebouwen in Mitla, de pyramidc
van Xochicalco en de zgn. Monte Alban bij Öaxaca.
2° De Maya-cultuur breidde zich uit over
Guatemala en Yucatan en is van de Amerikaansche
hoog-beschavingen misschien de belangrijkste. Haar
architectuur is omvangrijker en grootscher dan die van
Mexico; haar plastiek schuwt de strakke lijn en draagt
een barok accent. Ook de ornamentiek verlaat gaarne
het strenge geometrische voor plastische vormen,
ronde vlakken en lijnen. De voorn, vindplaatsen zijn
Palenque (in het oerwoud gelegen) en Copan. In
Palcnque rijst uit een hooge pyramide niet een ronde,
toren vormige, maar een rechthoekige, in de breedte
uitgestrekte tempel op, van voren versierd met een
pijlergalerij. Het plafond wordt op zeer vele plaatsen
gevormd door een schijngewelf (in een hoek van ong.
120° op de wanden geplaatste steenen platen, welke
in de nok een smalle horizontale plaat vastklemmen).
Hierdoor is men aangewezen op smalle ruimten. De
daklijn wordt dan versierd met een dunnen, omamentaal
doorboorden steenen kam. De muren zijn met reliëfs
en van binnen niet zelden met fresco’s bedekt. Waar
geometrisch ornament voorkomt, herkent men de
Tolteken-beschaving. De poortopeningen hebben veel-
al trapeziumvorm, de smalle zijde boven, en dit wijst
misschien op Peruaanschen invloed. Het sterkst doet
de Toltekische beschaving zich gelden in de ruïnen -
stad Chichen Jtza („aan de bronnen der Itzk”) bijv.
als pijlerbasis-versiering: de „gevleugelde slang”.
Ten overstaan dezer elkaar doordringende culturen
komt de vraag op naar hun onderlinge afhankelijkheid:
welke ouder is, de Tolteken- of de Maya-cultuur.
De archeologen Lehmann en Seler nemen de prioriteit
der Tolteken aan en stellen dan liet opkomen der
Maya-cultuur vrij laat; de Amerikanen Morley en
Spinder echter plaatsen in den voortijd reeds de Maya-
beschaving en veronderstellen een latere herhaaldelijke
Toltekische infiltratie. Tolteken-gegevens overheer-
schen ook in de vier ons bekende Maya-hss.: voornaam-
ste de zgn. Codex Dresdensis. Heel het beeldenschrift
en de teekening van het menschelijk profiel roepen in
hss. zoowel als in fresco’s den invloed der Tolteken op.
Van de ceramiek geldt hetzelfde: het met stucco bedek-
te vaatwerk, waarin de figuren „vrijgemaakt” werden,
is in de omgeving van Tollan en Teotihuacan veel-
vuldig aangetroffen. Aan steenen beeldwerk (voorn,
godenbeelden, gekenmerkt door laag en diep naar
achter loopend voorhoofd) is vooral Chichen-Itzè,
rijk. Uit een zeer waarsch. oudere periode dateeren
de beelden uit Santa Lucia Cozumalhuapa (Guatemala;
wellicht de oudste zetel der Maya-cultuur).
B) De Panama-landen, Costarica
en Columbia.
1° De Chorotegen-cultuur, met haar
sterk gestyliseerde, in verkorte figuren aanduidende
vaasschilderkunst, vormt een brug tusschen de Middel-
Amerikaansche en Peruaansche beschavingen.
2° Overwegend Peruaansch is een beschaving (der
Quimbaya?), waarvan resten gevonden werden
in de streek tusschen Costarica en de Rio Magdalena,
vooral te Chiriqui. Goudsmeedkunst: adelaarskoppen
als borstsieraden, helmen, statuetten en hart- of
vruchtvormig vaatwerk.
3 De C h i b c h a, op de Bogota -hoogvlakte, met
een eigen ceramiek: groteske menschenfiguren en
vierkante schalen, met dierversieringen (kikvorschen)
aan den rand.
C) Peru. In een gematigd klimaat, achter een
hoogen bergmuur, die den zeewind tegenhield, in een
landstreek, door vele stroomen vruchtbaar gemaakt,
gedijde al vroeg een vrij hoogstaande beschaving. Zoo-
lang men uit de monumenten geen kalender kan
duiden — Erland Nordenskjöld deed daartoe de eerste
pogingen — is het onmogelijk een chronologie der
Peruaansche beschavingen op te stellen. Over het
algemeen neemt men deze weinige gegevens als vast-
staand aan en benoemt dan elke cultuur naar de voor-
naamste vindplaats. Het oudst is Tiahuanaco (3 uur
gaans van het Titicaca-meer en w r aarsch. bew r oond
door de Aymara), van hieruit zijn dan wellicht Moche,
Nazca, Ancon en Pachaeamac beïnvloed. In de 12e
eeuw schijnt in het N. (hoofdstad Cuzco) de Inca-
heerschappij te zijn ontstaan, die in 1624 bij den dood
van den Inca Huayna Capac een einde nam. Het is
mogelijk, dat de Inca’s zich uit een Aymara-stam
omhoog werkten en, door de leiding te nemen over een
aantal andere families ofstamdeelen, schiepen ze zich
een dynastie, gewoon lijk als Jnca-heerschappij betiteld.
Een beroemd wetgever was de Inca Pachacutèc Yupan-
qui. Peru is vooral het land van brons en goud, het
werd door de rooftochten der Spanjaarden ten uiterste
verarmd. Misschien ouder dan de Inca-cultuur, maar
toch met deze verwant zijn de beschavingsproducten,
te Chimu en Trujillo aan den dag gebracht.
Bij Tiahuanaco staan nog resten van een grooten
muur die een bijna vierkante vlakte (135 x 318 m)
omgeeft. Aan de Oostzijde daarvan is op een hoogte
waarheen zes breede zandsteenen trappen voeren, een
tweede, ten deele in den bodem geconstrueerde om-
murmg, waarin menschenhoofden uit trachiet en
resten van schilderkunst gevonden zijn, terwijl de
157
Amerikaansche oudheden (Peruaansche ceramiek)
J58
Chimu-cultuur.
Chimbote-vondst.
Beschilderde kom uit leem. Colibri-vogel boven bloesemtak.
Nazca-vond8t. Privaatbezit.
Goddelijke gevleugelde slang uit hout, van een
bouwwerk uit Tikal.
Fresco’s in het Huis van het Hemelsche Schild te
Palenque. Kleuren: horizontale arceering: blauw;
verticale arceering: groen; schuine streepjes: geel;
ruitjes: zilvergrijs. Naar Walter Lehmann.
159
Amerikaansche oudheden (Peruaansche ceramiek)
160
Pacasmayo -vondst.
Chimbote-vondst.
Liggende godheid, Chao-Mool genoemd, steen. Beschilderd leemen vaasje op drie pooten, in den
Uit Chichin ltz&. Mexico, Museo Nacional. vorm van arendskoppen. Parijs, Trocadero.
161
Amerikaansche pers — Amerikanisme
162
Westzijde in een eveneens ommuurde ruimte sarco-
phaagvormige blokken verborg met steenen deksels.
Van de vele, uit vulkanische steen opgetrokken poor-
ten is de 2,36 m hooge Zonnepoort wel de voornaamste.
In hoog-reliëf staat daar boven den ingang een door
stralen omgeven figuur (de zonnegod?), welke aan-
beden wordt door een menigte regelmatig boven en
naast elkaar geplaatste, in laag-reliëf gehouden kleinere
gestalten. Onder het geheel loopt, om stralenschietende
koppen heen, een strak meander-omament. De logge,
vierkante plastiek dezer cultuur is het best te beoor-
deelen naar het beeld il fraile (de monnik). Niet ver
van Tiahuanaco schijnt een bouwwerkplaats geweest
te zijn, waar groote steenblokken gekapt en gepolijst
werden (Puma-Punca, leeuwen poort). De bouwsteenen
zijn alle rechthoekig, het ornament is streng geome-
trisch. Uit dezelfde cultuur stammen wellicht enkele
vierkante of ronde graftorens (Chulpa) met nauwe
grafkamers.
Een overgang naar de Inca-cultuur vormt de tempel
van den „wereldschepper” Huirütcocha, waarvan de
middenmuur en enkele zuilen (w.o. één ronde) nog
staan, van onder uit lavasteen, van boven uit gebakken
steen opgetrokken, terwijl de deuropeningen in trape-
ziumvorm zijn aangebracht, een algemeen verschijnsel
in de Inca-cultuur.
Cuzco, de In ca -hoofdstad, munt uit door uiterst
zorgvuldig bewerkte bouwsteenen, gepolijst en kus-
senvormig naar buiten gewelfd (buguato). Zonder
mortel, alleen met groote metalen haken zijn ze met
elkander verbonden. Geen plastiek breekt de wanden.
De beeldhouwkunst munt vooral uit in kleinwerk:
steenen schalen met slangen omgeven en lamafiguren
met uitgeholden rug (rookvaten?).
Overal door het land zijn de waarsch. uit Cuzco
stammende twee vormen van ceramiek bekend: groote
amphoren zonder voet, niet zelden met gouddraad
versierd, en vlakke schalen met handvat, van binnen
in zachte kleuren beschilderd met sterk af gelijnde
voorstellingen van bloemen (heidekruid), insecten en
menschen* estalten .
Meer uitgewerkt en o ver laden wordt een figuur,
sterk gelijkend op den zgn. „zonnegod” van Tiahuanaco,
gevonden op een reliëfplaat te Chavin de Huantar,
op vaatwerk te Nazca, Pachacamac en op weefwerk
in Ancon. Soms is de figuur veelhoofdig, altijd draagt
ze in elke hand een schepter.
Van bijzondere bekoring zijn: 1° de ceramiek van
Nazca: komvormig vaatwerk, waarop onder een fijne
vernislaag in heldere kleuren veelal met zwarte
omtrekken op witten, roodachtigen of zwarten grond
daemons, dieren en planten zijn voorgesteld, in mer-
kelijk vrijere beeldvoering dan de aan het geometrische
gebonden teekeningen van Tiahuanaco; 2° de waarsch.
sepulchrale, donkere, weinig kleurrijke, doch zeer
vormrijke vaasjes, die vooral te Trujillo gevonden
werden en die naast vrucht- (meloen) en diermotieven
een zekere voorliefde vertoonen voor slapende en
gebrekkige (blinde, kreupele enz.) menschen, hetgeen
wellicht met het scpulchraal karakter dezer ceramiek
samenhangt. Ouder dan deze beide soorten is de
meestal op hengselkannen voorkomende „geteekende”
vaaskunst, welke met name in Moche wordt aange-
troffen, doch ook in Tiahuanaco geen zeldzaamheid is.
Van zoo vrije beeldvoering de Nazca-ceramiek is,
zoo geometrisch is het daar gevonden weefwerk,
waarin helder groen en hoog blauw domineeren. Vee-
renmozaïek en parelmoer-incrustatie (vooral in hout)
zijn ook in Peru niet onbekend. Trappenpyramiden
worden te Moche (met fresco’s) en Pachacamac aange-
troffen.
Lit. : 1° Algeraeene werken: Beuchat, Ma-
nuel d’archéologie américaine (1912) ; W. Krickeberg,
Amerika (z.j.) ; Ed. Soler, Gesamm. Abhandl. zur Amerik.
Sprach- und Altertumskunde (5 dln. 1902 — *15), alsmede
de andere studiën van Seler ; W. Krickeberg, Marchen
der Azteken und Inka-Peruaner, Maya und Muisca (1928).
2° Midden-Amerika: Th. A. Joyce, Mexican
Archeology ( 2 1920) ; Stucken, Die weissen Götter
(2 dln. 1927), een roman, die echter een uitstekenden
kijk geeft op de bestaande culturen en de Spaansche
verovering ; Joyce, Maya and Mexican Art (1927). —
Onder de gedegen werken van Walter Lehmann
vooral : Mexikanische Kunstgesch. (1921, dl. 8 v. d.
serie Orbis Piotus); Willard, The city of the
sacred well (1926), speciaal over Chichen Itzè.;
Brouwer, Hern&n Cortez en Monteczuma (1933). Over
den godsdienst der Mexicaansche volkeren geeft Cam.
Crivelli in Christus, Manuel d’histoire des religiong
(1927), blz. 131 — 159 voldoende inlichtingen.
3° Peru: Baessler, Altperuanische Kunst (4 ndl.
1902 — *03) ; Joyce, South American Archeology (1912) ;
Erland Nordenskjöld, The copper and bronze ages in
South America (Göteborg 1921) ; Lehmann & Doering
Kunstgesch. des alten Peru (1924) ; verder de studiën
van Max Uhle. Knipping .
Amerikaansche pers doet vooral aan infor-
matie en heeft het sensationeel karakter der bericht-
geving hoog opgevoerd. Een manager zorgt dage-
lijks voor de architectuur van het blad en voor de
noodige pakkende titels. De demonie van het nieuws
heerscht in deze pers. Innerlijk is echter de A. p.
meer sensatievrij dan de W. Eur. Zij is algemeener
en objectiever in haar berichtgeving en wijdt hieraan
veruit het grootste deel van het blad. Dat de A.
informatie zich beperkt tot een chronique scanda-
leuse is niet waar. Berichtgeving en eigen opvatting
van het blad zijn zuiver gescheiden in de A. p. In
tegenstelling tot onze pers ziet men hier du iaelijk
wat informatie is en wat de opvatting van het blad.
Partij -pers in onzen zin bestaat niet in Amer. De
Amer. bladen streven steeds naar het weergeven van
de volle werkelijkheid. Hun hoofdartikelen zijn een
aaneenrijging der markante informaties van den dag.
Het oordeel wordt den lezer overgelaten. Zij hebben
uitstekende Zondag-uitgaven. Bekende Amer. bladen
zijn: Evening Post, New York Times, New York
Herald, World.
Lit.: Dovifat, Der amerikanische Journalismus
(Stuttgart 1927) ; Lufft, Die Presse in Amerika (Hoch-
land nr. 2, 1927). Leemans .
Amerikaansche spinazie, > Winterposte le in.
Amerikaansche talen, > Noord -Amerikaan-
sche talen, Zuid -Amerikaansche talen en Centraal-
Amerikaansche talen.
Amerikaansche woorden in Noords
Holland, > Leenwoord.
Amerikaansch grenenhout, een zachte,
gele, harsachtige houtsoort; veel toegepast bij bouw-,
paal-, brugwerken, in den wagonbouw voor binnen-
betimmer ingen, enz.
Amerikanen, > Indianen van Noord-, Midden-
en Zuid -Amerika.
Amerikanisme, 1° een theoretische en prac-
tische richting onder de Amer. Katholie-
ken — later ook in Frankrijk — die, om redenen van
apostolaat in de moderne wereld, de tegenstelling
tusschen de Kerk en den modernen tijdgeest trachtte
te verkleinen en daarom de vrijheidsbeperking van de
IL 8
163
Amerling — Amersfoort
164
zijde van het Gezag te besnoeien, zoowel op leerstellig
gebied (minimalisme in het geloof) als op dat van het
godsdienstig leven (actieve deugden gesteld boven de
zgn. passieve, zooals nederigheid, gehoorzaamheid,
enz.). Hun, om motieven van apostolaatsijver gezochte,
waardeering van andersdenkenden grensde aan een
soort interconfessionalisme. De kloostergeloften pasten
niet wel in dit systeem. Toen het naar Frankrijk
overwoei en daar indruk maakte, ontstond een pole-
miek, welke eindigde met een veroordeeling door Leo
XIII in 1899 van de op naturalisme uitloopende
uitwassen dezer richting, waaraan allen, o.a. Gibbons,
Hecker en de Franschman Klein, zich loffelijk onder-
wierpen. J. Sassen.
2° Amerikanismen in de philologie zijn
eigenaardigheden, waardoor het Amerikaansch-
Engelsch van het Br itsch-Engelsch afwijkt — woorden,
vormen, klankverschijnselen, constructies, enz. Immers
het Amerikaansch-Engelsch der vroegere kolonisten
maakte een eigen ontwikkeling mee, los van het
moederland en ontleende zelfstandig aan bijv. Spaansch
en Neder landsch. Vele a. konden beter Hollandismen
heeten, daar zij aan Hollandschen invloed te danken
zijn. Zulke zijn: 1° familie- en plaatsnamen — Brook-
lyn (Breukelen), Roosevelt; 2° woorden uit de jongens-
taal (hoople = hoepel, dobber = dobber); 3° persoons-
namen (landlooper, pottybocker = pottebakker);
4°adjectiva (niskeery = nieuwsgierig); 6° spijsnamen
(olijkoek, pochies = varkenspootjes), enz. Echter
vindt men onder de Hollandismen geen woorden voor
ethische of intcllectueele begrippen, innerlijke be-
schaving, gemoeds- en gevoelsnuancen.
! L i t. : J. S. Farmer, Americanisms (Londen 1888) ;
J. van Ginneken, Handboek der Nederlandsche taal
(I 2 1928). Weijnen.
3° Het woord Amerikanisme wordt ook gebruikt als
minachtend s p o twoord (waarsch. in Berlijn ontstaan)
voor den materialistischen inslag van het maatschap-
pelijk leven sinds ± 1830, voor het bluffen op louter
geldbezit en het imponeeren door geen anderen rijkdom
dan dezen bruut en dom verworvenen. > Almighty
Dollar, The. Brouwer.
Amerling , Friedrich von, Oostenr.
portretschilder. * 14 April 1803 te Weenen, f 15 Jan.
1887. Leerling van de Academie te Weenen (1816 —
1823/24). Ging daarna naar Londen, werkte op het
atelier van Th. Lawrence. Studeerde te Parijs (Horace
Vernet). In Weenen teruggekeerd, ontwikkelde hij
zich onder invloed van de Eng. en Fransche portret-
kunst. Reisde in 1831 in Italië (Venetië en Rome).
Hij was de populaire portretschilder van het mon-
daine Weenen. Werkte ook voor het hof.
Werken: in de Weensche Musea, Academie en
K. Gemalde Galerie. — L i t. : L. A. Frankl, Friedr.
von Amerling. de Stuers .
Amerom, 1° C. H. v a n, Noord-Ned. schilder
en pastellist van portretten en Geldersche land-
schappen. Leerling van zijn vader H. J. van A. en M.
van Bree te Antwerpen. * 1804 te Arnhem, f aldaar.
2° H. J. va n, Nned. schilder, aquarellist en
miniaturist van genrestukken en interieurs. * 1777 te
Den Haag, f 1883 aldaar. Leerling van Moritz,
Besters en Prins. de Jager .
Amerongen, gem. in het Z.O. van de prov.
Utrecht, aan de tramlijn Utrecht — Wageningen —
Arnhem. Tot de gem. A. behooren het dorp A., een
gedeelte van het dorp Eist en de buurtschap Overberg.
Ópp. 3 196 ha. De bevolking (1 Jan. 1932 2 820 inw.)
Wapen van Amersfoort.
is overwegend Protestant en leeft hoofdzakelijk van
landbouw (tabaksbouw). Sigarenfabriek en steenfa-
brieken. Het kasteel A. is de belangrijkste beziens-
waardigheid, terwijl ook de Amerongsche Berg, 67 m
(waarnaar door de bosschen een mooi rijwielpad), een
aantrekking is. Akveld.
Amersfoort! t , Jacob Paulus, kocht in
1854 in den Haarlemmermeerpolder gronden, waarop
hij de Badhoeve stichtte, een modem landbouwbedrijf
van Europeesche vermaardheid, doch onvoldoende
rendabiliteit. Hij was de eerste, die hier te lande een
stoomploeg gebruikte, en warm voorstander van de
droogmaking der Zuiderzee. * 1817, f 1885.
Amersfoort, stad in het N.O. van de provincie
Utrecht, in de Geldersche vallei gelegen, waar de
Luntersche en de Hoevelakensche beek samenvloeien
(zooals zooveel plaatsen
op ons diluvium aan de
samenvloeiing van rivier-
tjes liggen). De stad ligt
temidden van bosschen,
heidevelden en landbouw-
gronden, waarop de vroege-
re tabaksbouw grootendeels
verdwenen is. Belangrijk
verkeersknooppunt. Opp.
2 350 ha, 40 802 inw. (1
Oct. 1932), 53,31% Prot.,
34,71% Kath., 1,24% Jo-
den en 10,66% geen kerk-
genootschap.
Plattegrond. De stad bestaat uit een oud
gedeelte en nieuwe buitenwijken. Van het eerste vormt
„De Hof” de kern. De Langestraat verdeelt de binnen-
stad in tweeën en maakt deel uit van den grooten
verkeersweg Utrecht — Zwolle. De binnenstad ligt nog
ingesloten tusschen singe lgrachten, een oude en een
jongere. Ze is echter sterk gemoderniseerd wat betreft
woningtoestanden en bestrating, waarbij van het oude
zoo veel mogelijk intact is gelaten. Maar vooral de
buitenwijken, speciaal ten Z.W. en Z. van de stad,
maken A. als woonstad aantrekkelijk. In het N.W.,
aan de Eem, is een industrieterrein, in het W. het
stadspark Birkhoven.
Bezienswaardigheden. Op „De Hof”
bevindt zich de St. Joriskerk, een bouwwerk in Goti-
schen stijl met een beroemd oxaal en een grafteeken ter
herinnering aan Jacob van Campen, den bouwmeester
van het Paleis op den Dam te Amsterdam. Op het
Lieve Vrouwenkerkhof staat sinds 1787 de Lieve
Vrouwentoren alleen ; in dat jaar was de kapel gebruikt
als kruitmagazijn. Volgens de overlevering was de
toren gebouwd in 1444 ter herinnering aan een mirakel.
Hij herinnert aan de Lieve Vrouwetoren te Antwerpen.
Het kleine torentje naast den bovenomloop heeft in
den toren een beeld doen zien van O. L. Vrouw met
het Goddelijk Kind. Hij is kort geleden gerestaureerd
en bijna 100 m hoog. Sinds 1658 bezit hij een carillon
van Frans Hemony. De bekende koppelpoort en het
voormalig vestingwerk Monnikendam (beide water-
poorten) vormen met de pas gerestaureerde Kamper-
binnenpoort de interessante overblijfselen van de
vroegere vestingwerken. Het museum Flehite herbergt
de stedelijke bezienswaardigheden. Buiten de stad is
het het natuurschoon, dat den vreemdeling trekt. De
Amersfoortsche Berg (deel van den Utrechtsch-
Gooischen heuvelrug) met het Belgisch monument
biedt een schitterend uitzicht, naar het Z.O. over de
165
Amerij t j e — Ametallisme
166
Geldersche vallei, naar het N.W. over het Gooi en
tot de Zuiderzee, naar het Z. over de Utrechtsche heide-
velden en bosschen.
Beteekenis. A. heeft door zijn gunstige
centrale ligging veel handel (eieren en graan) en ver-
keer, zoodat het winkel- en marktwezen flink ontwik-
keld zijn. Ook de industrie is, alhoewel niet over-
heerschend, belangrijk en veelzijdig. De meeste
industrieën zijn gecentraliseerd in de industriewijk,
gunstig gelegen bij spoor- en waterverbinding. Het
aspect van A. als tuin- en woonstad blijft zoo behouden.
De voornaamste industrieën zijn: rijwielen, tabak en
sigaren, metaalwaren, meubelen, biscuit, chocolade
en suikerwerk, bier, enz. Vele gepen sionneerden kiezen
A. tot woonplaats.
Verzorging der bevolking. De stad
telt vier parochiekerken. Aan den nieuwen weg naar
Soest staat het Retraitehuis St. Alfonsus (paters
Redemptoristen); op den Amersfoortschen Berg het
pensionaat St. Louis, de bekende Kath. kostschool
voor jongens (voor 1914 te Roermond). In de stad
(in het vroegere huis van een bekend tabakshandelaar
uit de 18e eeuw) aan den Zuidsingel een pensionaat
voor meisjes en vlak daarbij de Kath. kweekschool
voor meisjes, St. Agnes. Dit heele complex staat op de
plaats waar eertijds het oude St. Barbara -klooster
stond. Eveneens onder beheer van de zusters van Onze
Lieve Vrouw staat het Mariagesticht aan den Ouden
Soesterweg voor Kath. verlaten meisjes en het R.K.
Gymnasium „O. L. Vr. ter Eem” voor meisjes. De
Oud-Katholieken hebben in de Muurhuizen hun
seminarie. A. heeft verder een stedelijk gymnasium,
dat als voortzetting van de vroegere Latijnsche school
in 1926 zijn 550-jarig bestaan vierde, een Rijks H.B.S.,
inrichtingen voor middelbaar handelsonderwijs, een
rijkskweekschool, industrie- en huishoudschool en een
ambachtsschool. En ten slotte aan den Doodenweg
bij de Treckerbosschen de Internationale School voor
Wijsbegeerte, waar vooral in den zomer leergangen
worden gehouden van een week. De school is neutraal.
Akveld.
Geschiedenis. A. verraadt in zijn naam waar-
schijnlijk zijn oorsprong, nl. een voort of voorde (door-
waadbare plaats) van de Eem. In oude bronnen komen
vandaar spellingen voor als Amsvorde, Hemesfurt,
Eemsfurt, Emesfoort, Amesfoorde, Amisvoort. Voor
het eerst wordt A. vermeld in de 11e eeuw, in oorkon-
den van keizer Koenraad II (1028) en den Utrechtschen
bisschop Bemold (1050). Tevoren een vrije heerlijk-
heid, staat A. al vroeg onder den bisschop van Utrecht,
aan wien het vermoedelijk door de Heeren van A.
in leen was opgedragen. Van bisschop Hendrik van
Vianden krijgt het in 1259 stadsrechten. Op het einde
der 14e eeuw wordt een aanvang gemaakt met de
vergrooting der stad; het nieuwe gedeelte krijgt
echter eerst in de tweede helft der 15e eeuw zijn om-
muring. Herhaaldelijk wordt A. geteisterd door de
traditioneele middeleeuwsche rampen: brand en pest,
overstroomingen, niet minder belegeringen en andere
oorlogsellende. In de oorlogjes van Utrecht met
Holland en Gelderland raakt de stad dikwijls betrokken,
vooral in de 15e eeuw. Ook met den bisschop van
Utrecht zelf heeft A. meermalen oneenigheid. Het
beleg door Philips van Bourgondië in 1427 wordt door
de burgerij, waaronder vooral de 300 brouwers, die
van de wallen den kokenden inhoud hunner brouw-
ketels op de belegeraars uitstorten, afgeslagen; even-
min gelukt het een leger van Maximiliaan van Oosten-
rijk (1492) A. in te nemen. Maar voor het beleg van
den Gelderschen aanvoerder Maarten van Rossum
in 1643 bezwijkt de stad; schandelijk houdt de over-
winnaar er huis, ondanks de toegezegde afkoopsom.
In 1572 wordt A. door de troepen van graaf van den
Berg bezet, in hetzelfde jaar nog door Alva hernomen,
die het zijn vrijheden en privileges ontneemt. Opnieuw
raakt de stad in handen van de partij van den opstand,
als graaf Jan van Nassau haar in 1579 inneemt;
tengevolge daarvan heeft bestuursverandering plaats
en wordt spoedig de uitoefening van den Kath. gods-
dienst te A. verboden. In den tijd van Leicester kiest
de stad zijn partij. Als Frederik Hendrik in 1629 Den
Bosch belegert, wordt van Spaansche zijde, door een
militaire campagne van het O. des lands uit, getracht,
hem daarmede te doen ophouden. Na een inval in de
Veluwe komt A. aan de beurt, dat door keizerlijke
troepen onder Montecuculi wordt ingenomen, echter
kort daarop ontruimd. Opnieuw ondervindt A. alle
gevolgen van vreemde overheersching, wanneer de
Franschen het in 1672 en 1673 bezet houden en tot
het opbrengen van zware contributies dwingen. Woe-
lingen van de burgerij tegen het stedelijk bestuur in
1703 eindigen met de terechtstelling van de leiders
der volkspartij. Onder de Republiek bestaat de Vroed-
schap van A. uit schout, twee burgemeesters, 12 sche-
penen, 12 raden, een secretaris en een thesaurier. In
de dagen van de opkomende Oudbisschoppelijke
Cleresij is A. een middelpunt van dit kerkgenootschap,
dat er een seminarie opricht. In den patriottentijd
is de stad prinsgezind; de Gedeputeerde Staten van
Utrecht trekken er zich in 1785 en 1786 met het prins-
gezinde deel dier Staten terug en beschouwen zich als
de Staten van het gewest. In de 17e eeuw ontstaan er
belangrijke tabaksplantages, die lang veel welvaart
in de stad brengen. De ontmanteling der stad begint
in 1829. In de 19e eeuw wordt A., in 1863 door ver-
binding met Utrecht en Zwolle, in 1876 met Nijmegen,
in het spoorwegverkeer opgenomen.
L i t. : Abr. van Bemmel, Beschrijving der stad
Amersfoort (2 dln. Utrecht 1760) ; W. F. N. van Rootse-
laar, Amersfoort 770 — 1580 (2 dln. 1877) ; id., Amers-
foort. Godsdienst en Onderwijs 1580 — 1680, in Arch.
Aartsbisdom Utrecht (XIII— XV, XVII, XIX— XXI,
XXIII, XXV 1885—1898). v. Campen.
Am er ij tij e, samentrekking uit Ave-Maria-tje,
in uitdrukkingen als: een amerijtje wachten, zoolang
als een weesgegroet duurt.
Ameta beteekent voor halve rekening. Deze
term wordt in den handel gebruikt, wanneer twee
personen of instellingen overeenkomen, gedurende
zekeren tijd voor gemeenschappelijke rekening trans-
acties in bepaalde artikelen uit te voeren. Wat de
eene partij (metist) koopt, wordt doorgaans door den
anderen metist verkocht. Periodiek wordt de meta-
rekening afgesloten en de winst of het verlies bepaald
en vereffend. Zulke me ta -overeenkomsten komen
vooral voor tusschen banken, welke in verschillende
landen gevestigd zijn. WUseriboer.
Ametabola (<(Gr. a = zonder, metaballein =
veranderen) worden de insecten genoemd, die zonder
gedaanteverwisseling (metamorphose) zich tot volwas-
sen dier (imago) ontwikkelen. De uit het ei sluipende
larven gelijken op de volwassen insecten, zijn echter
kleiner; nemen bij elke vervelling in omvang toe.
Tegenstelling holometabolen.
Ametabolie, > Ametabola.
Ametallisme , richting in de geldtheorie, welke
167
Amethyst — Amicis
168
ontkent, dat de goedskwaliteit van het edelmetaal
essentieel is voor de waarde van het geld en de meening
huldigt, dat de waarde van het geld niet afgeleid wordt
van de gebruikswaarde van het edelmetaal als zoodanig,
doch dat omgekeerd onder de huidige omstandigheden
het goud en het zilver hun waarde grootendeels ont-
kenen aan de mate, waarin zij als technisch hulpmiddel
in de geldstelsels der diverse landen worden gebezigd.
Sommige aanhangers dezer richting bepleiten een
algeheele „onttroning” van het edelmetaal en het
bezigen van andere technische hulpmiddelen tot waar-
borging van de waardevastheid van het geld.
Verder > geld. Kaag .
Amethyst, violette variëteit van kwarts, zeer
in trek als halfedelsteen. A. komt meestal voor in
drusen of als wandbekleeding van geoden of amandels.
A. wordt gewonnen bij Oberstein aan de Nahe, in het
Zillerdal in Tirol, in Brazilië en op Ceylon. Men dacht
vroeger dat de paarse kleur veroorzaakt werd door de
aanwezigheid van mangaanzouten, die men echter
nooit heeft kunnen aantoonen. Verschillende onder-
zoekers, o.a. Hoffmann te Weenen, hebben de aan-
wezigheid van titaan en ijzerionen kunnen vaststellen,
zoodat de ware natuur der kleuring nog zeer onzeker is.
Hol steenge.
Ametrie, zonder regelmaat, tegenstelling van
symmetrie. Rhythmisch zonder vast metrum, ge-
dichten met een „ongebonden”, vrij rhythme.
Ametrople. Men spreekt van a. van een oog, als
de stralen, die evenwijdig aan de oogas invallen,
terwijl het oog niet geaccommodeerd is, niet in een
punt van het netvlies samenkomen. Men onderscheidt
myopie of>bijziendheid en hyperopie of
hypermetropie of >verziendheid.
Amette, kard.-aartsb. van Parijs, waar hij 40
parochie- en hulpkerken stichtte en om zijn persoon-
lijkheid zeer gezien was. f 1920.
Ameydcn, Dirk, advocaat aan de Romeinsche
curie. Schrijver van Diarii (dagboeken). * 1686 te
Den Bosch, f 1656 te Rome.
L i t. : A. H. L. Hensen, Biogr. Woordenboek (II,
31—33).
Amfiteétrow, Alexander Valenti-
n o w i t s j, revolutionnair Russisch schrijver, vooral
van geestige feuilletons en van oppervlakkige tijds-
romans, die soms in ongezonde sensatieliteratuur
ontaarden (bijv. de bedenkelijke Maria Lusje-
w a). Zijn werk De Obmanows (1901), een door-
zichtige satire tegen de Romanows, bezorgde hem
verbanning naar Siberië. Ook met de Sovjets kon hij
het niet vinden en hij leeft, sinds 1920, als journalist
buiten Rusland. * 1862.
Voornaamste werken: Mensohen uit de ja-
ren ’80 ; Menschen uit de jaren *90 ; Nelly Ralntsew ;
De gele pas. (Enkele in het Duitsch vertaald.) Baur.
Amfocan, gebied, behoorende tot de onderafd.
Koepang (Timor). Bekend om den grooten uitvoer van
was.
Amharisch, de taal van Abessinië, > Ethio-
pische taal- en letterkunde.
Amhcrstia nobilis Wall., boomsoort, uit
Burma, met prachtige 1 m lange trossen van scharlaken
bloemen. Als sierboom gekweekt. Fam. der Caesal-
piniaceeën.
Amia Calva (Amia is in de oude gesch. een
vischsoort, tonijn; calva = kaal), visch uit de orde
der glansschubbigen (Ganoiden); bewoont de rivieren
en meren van N. Amerika.
Amiant (<( Gr. amiantos = rein, onbevlekt),
een variëteit van het vezelige asbest. Dit mineraal
komt o.a. voor in het Italiaansche merengebied.
Amiata, M o n t e; uitgedoofde vulkaan, 1 734 m
hoog, in het Z. van Toscane, Italië, 42° 64' N., 11°
39' O.). Trachyt kegel; kwikzil vergroeven.
Amicale getallen , > Bevriende getallen.
Amici, prisma van. Deze benaming wordt
gegeven aan 1° een prisma met als loodrechte doorsnee
een gelijkbeenig trapezium of gelijkbeenig rechthoekige
driehoek (zie fig.). Een lichtbundel LL 1 wordt bij
AA 1 en bij BB 1 gebroken, bij CC 1 totaal gereflec-
teerd, zoodat bij den uittredenden bundel W 1 onder
en boven verwisseld zijn. Wegens deze omkeering
heet het prisma ook wei omkeerprisma.
Het wordt bijv. gebruikt in den prismakijker; 2° een
combinatie van 3 prisma’s, de uiterste van kroon-,
het middelste van flintglas, waarbij, wanneer bijv.
wit licht invalt, één der kleuren zonder deviatie
uittreedt (zie fig. L V). De andere golflengten krijgen
een deviatie en treden ter weerszijden van L V uit,
zoodat dispersie optreedt. Het prisma wordt ook wel
rechtziend prisma genoemd, ’t Wordt
in sommige spectroscopen gebruikt, waarbij dan colli-
mator- en kijkeras in eikaars verlengde vallen (bijv.
bij een zakspectroscoop). Ook voor de projectie van
spectra is dit prisma zeer geschikt. RekvelcL
Amici Israël, een vereen iging van Kath.
hoogere en lagere geestelijken tot bekeering der Joden,
den 6en Juni 1926 te Rome gesticht, waaraan enkele
Nederlanders een groot aandeel hadden. Door gebed en
werkzaam apostolaat trachtten de leden hun doel te
bereiken. Van een klein, als periodiek bedoeld ge-
schriftje „Pax super Israël” verschenen twee afleve-
ringen. Bezield door een groote liefde tot de Joden,
wilden zij een nieuwe, h.i. betere opvatting omtrent
het blijvend „uitverkoren volk” onder de Kath. ver-
spreiden, maar weken daarbij van den traditioneelen
sensus ecclesiae af, waarom de vereeniging den 21en
Maart 1928 werd opgeheven door de Congr. S. Off.,
hoewel deze het bidden voor die bekeering bleef
prijzen, trouw aan de door liefde tot de Joden geïnspi-
reerde houding der Kerk, die hen ook steeds tegen-
onrechtvaardigheden verdedigde.
L i t. : M. F. v. Leer (De Standaard van Maria, 1926);
Acta Apost. Sed. (1928, 103) ; Ned. Kath. St. (1928, 129).
J. Sassen
Amicis, Edmondo de, Ital. schrijver,
socialistisch getint. Zijn reisbeschrijving (o.m. een
raak opgemerkt O 1 a n d a) is vlot, maar wat een-
tonig; zijn talrijke romans, novellen en memoires,
169
Amicitia — Ami du Peuple
170
in den gemoedelijken > Manzonistijl, kunnen met
hun beperkte probleemstelling, ondiepe psychologie
en aantrekkelijk, maar oppervlakkig optimisme, nog
slechts een gemakkelijk publiek boeien. * 21 Oct.
1846 in Oneglia, f 1908 in Bordighera.
Werken: o.m. La Vita militare, Bozzetti, schetsen
uit het soldatenleven (1868); Cuore, Hart! (1886),
brieven van een scholier uit de volksschool, een zeer
veel vertaald jongensboek ; II romanzo d’un maestro,
roman van een schoolmeester (1892). — L i t. : Brode-
vani, D. A. (Rennes 1914). Baur.
Amicitia (Lat.) = vriendschap; Laelius de
Amicitia, geschrift van Cicero over de vriendschap,
> Laelius.
Amiconi (ook Amigoni), Jacopo, schilder
en etser. * 1675 te Venetië, f 1752 te Madrid. A. leefde
in Beieren als hofschilder; verder in Engeland, Parijs
en Madrid. Slechts van 1739 — 1747 in Venetië. A. was
een vaardig en gemakkelijk scheppend meester in den
beval ligen en decoratieven trant van Seb. Ricci en
Solimena.
Werken: in het slot te Nymphenburg ; in Schleiss-
heim ; in talrijke musea in Duitschland ; in het Covent-
Garden Theater te Londen ; in de paleizen Aranjuez en
Buen Retiro in Spanje ; vele aristocraten lieten zich
door hem portretteeren. — L i t. : H. Voss, Jacopo
Amigoni u. die Anfange der Malerei der Rokoko in
Venedig (Jahrb. der Preuss. Kunstsamml. 1918, 145 —
170).
Amocron, deeltje van een dispers systeem, dat
zelfs met een ultramicroscoop niet te zien is. Oorzaak
hiervan kan zijn de te kleine deeltjesgrootte of een
te gering verschil in brekingsindex tusschen deeltje
en dispersiemiddel (oplosmiddel). E . Noyons .
Amict, liturgische schouderdoek, > gewaden,
liturgische.
Amicus en Amelius, vriendenpaar, uit de
middeleeuwsche literatuur: thema van de offervaardige
vriendschap, met de motieven van dubbelgangers:
Amicus vervangt Amelius en redt hem in een gods-
gericht; van plaats inneming bij de vrouw van den
ander; met het scheidende zwaard; van genezing van
melaatschheid door onschuldig kinderbloed. Amicus,
om zijn bedrog met melaatschheid gestraft, verstooten
door zijn vrouw, wordt genezen door het bloed van
Amelius’ kinderen, die op wonderbare wijze herleven.
Oostersch of Germaansch. Werd behandeld, in het Lat.,
in hexameters, door Rodulfus Tortarius (ca. 1090), in
een Vita; dan in ’t Fr. in een chanson de geste „Amis
et Amile” met nog andere bewerkingen, in 13e en 14e
eeuw in proza, in een mirakelspel, in een volksboek;
in het Middelhoogduitsch door Konrad van Wurzbürg
„Engelhart u. Engeltrut” en in proza; in ’t Eng. afi
„Amis and Amiloun”, in ’t Noorsch, in prozasage en
rijmend gedicht. Beide vrienden werden vereerd te
Montara (Italië), waar zij, op hun terugkeer van een
bedevaart naar het H. Land, zouden zijn overleden.
Ui tg. : K. Hofmann (Erlangen 2 1882) ; Eng. door
Kölbing (Heilbronn 1884) ; Middelhoogduitsch door
P. Gereke (Halle 1912). — L i t. : P. Schwieger, Die Sage
von A. und A. (Berlijn 1885) ; J. Bédier, Lég. Ép. (II).
V. Mierlo.
Amicus Plato, scd macjis amica veritas:
Plato is me lief, maar nog liever is me de waarheid.
Aldus luidt de Lat. vertaling van Ammonius’ zelfde
woorden over Socrates (Leven van Aristoteles). Een
zeer geliefd citaat, blijkens Luther (de servo arbitrio)
en Cervantes (Don Quijote 2. 61), van wie de eerste
zelfs Plato en Socrates tot vriend verklaart. Merk-
waardiger is echter, dat Cicero juist het tegenoverge-
stelde meent: Liever wil ik met Plato dwalen, dan met
die anderen (aanhangers van Pythagoras) de waarheid
bezitten; ook Goethe: Volg liever de meeningen eens
meesters; met hem te dwalen is u beter (Sprichwört-
lich 10). Voor dit laatste verschijnsel, > Spreekwoord.
Brouwer .
Amida-Boeddhisme, Japansche zgn. Para-
dijssekte, ook bekend als Jodo-Shoe (leer van het
zuivere land), die door vertrouwen in den vierden
Djaniboeddha Amitabha, den Boeddha van het
Onbegrensde Licht en der vierde (onze) wereldperiode,
zeker is het heil te verwerven. Alleen het aanhoudend
herhalen van de vertrouwvolle aanroeping „Namoe
Amida Boetsoe” = Hulde aan Am ida -Boeddha, is
voldoende om de volzaligheid te bereiken. Het beeld
van Amida-Boeddha is gewoonlijk het hoofdbeeld van
een Jap. tempel, in de „binnenzaal”, voorgesteld:
zittend in meditatiehouding op een lotus, dan wel
staande daarop, veelal vergezeld van de beide Bodhi-
sattwa’s Kwannon en Daiseisji. De eerste is de Chinee-
sche Kwan Jin, de tweede correspondeert met den
Bodhisattwa Mahasthanaprapta. In de Japansche
beeldhouwkunst, zoowel als in de schilderkunst komt
de Amidafiguur veel voor. Een der mooiste Amida-
beelden is het kolossale standbeeld van Kamakoera,
dat gewoonlijk Daiboetsoe (= Groote Boeddha^
genoemd wordt en dateert van 1252. In de schilder-
kunst wordt het Paradijs van Amida, waar hij troont,
orageven door ontelbare Boeddha’s, veel voorgesteld.
Vaak wordt hij ook afgebeeld als „Zonsopgang Amida”,
als wanneer hij, in een glorie van licht, boven de bergen
oprijst. Zoo op de beroemde triptiek in Kin-kin-kio-
mijoi Koerodani van Tokio.
Ten slotte zij hier nog vermeld, dat Louis Couperus
het Voorspel van zijn boek: Het Snoer der Ontferming,
aan Amida wijdt.
In de leer der Paradijssekte over de genade kunnen
wij, Christenen, zekere, ons niet onbekende tonen
opvangen. Of Christelijke invloeden op haar hebben
ingewerkt, is echter niet uit te maken. Bellon.
Amiden, > Zuuramiden.
Amidocjroep of aminogroep is de groep NH 2 j
welke in allerlei verbindingen kan voorkomen, waarbij
ze de plaats van één waterstofatoom inneemt. Inge-
voerd in koolwaterstoffen ontstaan aminen, in zuren
amidozuren en zuuramiden.
Amidol, een photographische ontwikkelaar, die
zonder alkali gebezigd kan worden; zeer geschikt voor
de tropen. Is echter niet houdbaar en kleurt zwart.
Jarenlang de meest geliefde ontwikkelaar voor den
broomverfdruk en wordt daarvoor nog veel gebruikt.
Recepten vindt men in de photographische literatuur.
Amido-organismcn of amino-organismen,
> Ammoniakorganismen.
Amidozuren of aminozuren ontstaan, wanneer
in een organisch zuur een waterstofatoom, dat niet tot
de zuurgroep (COOH) behoort, door een amidogroep
(NH 2 ) is vervangen. Enkele a. komen vrij in de natuur
voor, maar de meeste worden uit eiwitstoffen verkregen.
Kenmerkend is de reactie met kopercarbonaat, waarbij
prachtige, intensief blauwe verbindingen ontstaan.
De reactie der a. is neutraal, zij vormen zoowel met
zuren als met basen zouten. De voornaamste vertegen-
woordigers zijn glycocol, betaïne en leucine.
Hoogeveen.
Ami du Peuple, L’, Fr. dagblad, waarin Marat
op heftigen toon de revolutie propageerde. Opgericht
12 Sept. 1789 als: Publiciste parisien, joumal politique,
171
Ami du Roi — Amiet
172
libre et impartial; sinds 25 Sept. 1792: Journal de la
République fran<jaise. Marat zelf noemde zich ook wel
1’A. d. P. Blad thans in handen van den parfum -
fabrikant Coty.
Ami du Koi, L’, Fr. dagblad onder abbé Royau,
dat van 1790 tot 1792 op soms scherpen toon de mo-
narchie verdedigde. Royau stierf op het schavot,
Juni 1792.
Ami el, 1° D e n i s, Fransch tooneelschrijver;
ijveraar, met Bemard, voor een Théatre du Silence,
waarin suggestie van houding en gebaar meer bereikt
dan phrasc en declamatie. In samenwerking met André
Obey schreef hij La souriante madame Beudet en Le
voyageur. * 1888.
Voornaamste werken: Le couple ; La car-
casse ; Prés de lui ; L’ image ; Café-Tabac ; M. et Mme
Un Tel.
2° Henri-Frédéric, Zwitsersch-Fransch
schrijver en aestheticus. De na zijn dood uitgegeven
Fragments d’un joumal intime (E. Scherer, 2 dln.
1883), waarin hij sterk den invloed van de romantiek
en de Duitsche idealistische en pessimistische wijs-
begeerte blijkt te hebben ondergaan (studie in Duitsch-
land 1843 — ’48), brachten hem groote bekendheid.
Het fragmentarisch uitgegeven Dagboek schildert
den dramatischen strijd van denk- en gevoelsleven in
een uitwendig schijnbaar-kalm en bijna dadenloos
bestaan, dat schroefsgewijs wordt aangeboord in
scherp-subtielc zelfontleding. Zijn levensinzicht bouw-
de hij, op den grondslag van een eerbiedwekkend
zede lijk streven, uit hulpeloos-ontgoocheld naturalis-
me en droomerigen zekerheidshunker op. Groot was
zijn invloed op de geslachten na 1890. * 27 Sept. 1821
te Genève, f 11 Mei 1881 als hoogleeraar in de aesthe-
tica aldaar.
U i t g. : door B. Bouvier (3 dln. 1923). — L i t. :
B. Vadier, H. F. A. (1885) ; P. Bourget, Essais de psycho-
logie contemporaine (II); M. Arnold, Essays in criticism
(II) ; A. Bouvier, La religion de H. F. A. (1893) ; L. Bopp,
H. F. A. (Parijs Alcan 1926) ; A. Thibaudet (Parijs 1930) ;
E. Merian-Gena8t (Marburg 1931) ; René de Weck,
Amiel ou la noix creuse (Lausanne-Genève 1931); A.
Maranon (Parijs 1933). Baur .
Amiens, hoofdstad van het dept. Somme (Fr.,
50° N., 2° 20' O.) 27 m boven zee, 90 000 inw. (1931).
In een vruchtbare vlakte aan de Somme, beroemd
kruispunt van wegen en spoorwegen. Bisschops-
zetel. Bibliotheek. Linnen-, katoen-, zijde-industrie.
Vrede van Amiens, zie onder. In 1870 (27 Nov.)
wonnen de Duitschers hier onder Von Manteuffel.
Heere.
Voornaamste bezienswaardigheden.
De kathedraal is, volgens Viollet-le-Duc,
de Gotische kerk bij uitstek; door architectuur,
sculptuur en iconographie een der meest complete
monumenten, waarin de religieuse gedachten der M.E.
zijn blijven leven. In 1220 werd volgens plannen van
Rob. de Luzarches met voorgevel en schip begonnen;
liij werd opgevolgd door Thom. de Cormont en daarna
door diens zoon Renaud tot 1270. De bovenpartijen
der torens en de fa^ade dateeren uit de 15e eeuw,
de kapellen van hot schip van 1292 — 1376, de slanke
vieringstoren van 1529. In de 19e eeuw werd de kathe-
draal door V.-le-Duc gerestaureerd; het is de grootste
van Frankrijk. Het plan vertoont een middenbeuk
van 6 traveëen met ter weerszijde een zijbeuk met
kapellen (pas na de 16e eeuw aangebracht) ; een transept
van 3 traveëen en een koor, met vóóraan dubbelen,
achteraan enkelen omgang met een krans van 7 kapel-
len. De middenbeuk is, na het koor van de kathedraal
van Beauvais (48 m), het hoogste Gotische gewelf
(42,30 m). De muren zijn beneden vervangen door
kolommen en zijn boven hol; de vensters beslaan de
geheele breedte van de traveëen: constrcutie kon dus
Licht worden: stevigheid gewaarborgd door juist
systeem van pijlers en bogen; de geheele aanleg is
volmaakt. Hoogtepunt in de ontwikkeling van het
Gotische gewelf stelsel. Voortreffelijke ruimte -ontwikt
keling. Het koor vormt de climax: het geestelijk
centrum. De architectuur-details getuigen van een
fijnen geest. Het uitwendige is, afgezien van den lateren
aanbouw van de kapellen der zijbeuken, harmonisch;
de voorgevel echter is, bij gebrek aan eenheid en juiste
verdeeling, onrustig: alleen de portalen zijn van monu-
mentaal karakter. Het ornamentale beeldhouwwerk
is, volgens Got. principes, grootendeels ontleent aan
planten- en dierenrijk en dagelijksch leven. Vooral
belangrijk is dat der portalen en houtsnijwerk der
koorbanken. Gedurende den grooten oorlog is de kathe-
draal geducht tegen bombardement beschermd (zij
is 9 maal door bommen getroffen). Oud glas-in-lood
was er niet veel: alleen de hoofdkapel (kapel van de
H. Maagd) heeft eenige (gerestaureerde) ramen uit de
13e eeuw.
Het museum bevat beeldhouwwerken uit alle
tijden (Rodin); verder schilderstukken, w.o. van
Fr. Hals, Van Dijck en van Puvis de Chavannes, welke
de wanden versieren van den hoofdtrap en van eene
galerij: hiertoe behooren o.a. Pro Patria Ludus, een
van zijn meesterwerken. Dit geheele oeuvre werd
gedurende een bombardement losgemaakt van de
muren, waarop het geplakt zat, en in veiligheid
gebracht, welke operatie goed slaagde. Thunnissen.
Vrede van Amiens, gesloten op 27 Maart 1802
tusschen Fr. en de Bataafsche Republiek met Eng.,
vertegenwoordigd resp. door Jozef Bonaparte, Rutger
Jan Schimmelpenninck en Lord Comwallis. Ook
Spanje deelde in den vrede. De onderhandelingen waren
zeer moeilijk; de Bat. Rep. werd niet als gelijkbe-
rechtigd beschouwd, zij moest zich feitelijk neder-
leggen bij de beslissingen van Fr. en Eng. Wel heeft
onze gezant niet zonder succes de rol van tusschen-
persoon t.o.v. Eng. en Fr. vervuld. De Bat. Rep.
kreeg de koloniën terug, behalve Ceylon, haar rechten
op De Kaap werden scherper omschreven, terwijl de
aan Pruisen toegezegde schadeloosstelling van het
Oranjehuis (> Oranje-Fulda) geheel buiten haar om
geregeld zou worden. Onmiddellijk na het bekend
worden van de aan den vrede voorafgegane prelimi-
nairen van Londen en vooral na het teekenen van het
verdrag herleefde de Ned. handel. Doch het hervatten
van de vijandelijkheden in 1803 deed de econ. depressie
opnieuw beginnen.
L i t. : Colenbrander, De Bataafsche Republiek (1908,
242 vlg.). Guide Diamant, Amiens, Abbeville, enz.
(z.j.) ; A. Boinet, La Cathédrale d’Amiens (Petite mono-
graphie des grands édifices). Verberne *
Amiet, K u n o, Zwitsersch genre-, portret- en
landschapschilder. * 28 Maart 1868 te Solothurn.
Leerling van Frank Buchser in Solothurn, de Academie
te München (1887 — 1888), werkte te Parijs (Julian,
Bouguerau, Tony Robert Fleur y). Gedurende zijn
verblijf te Pont-Aven in Bretagne werkte hij met
Seguin en Em. Bemard. Onder invloed der Fransche
Neo -Impressionisten ontwikkelde hij zich tot een be-
langrijk colorist. Exposeerde op vele tentoonstellingen.
DE KATHEDRAAL VAN AMIENS.
Hoofdgevel van de kathedraal. Blik op het koor.
ANGKOR.
Het centrale deel van Angkor-Wat.
Angkor-Wat; Detail van de ommuring met poort.
Angkor-Thom. Een der reusachtige beeldhouwwerken,
die een zijde van een der torens vormen.
173
Amigoe di Cura<?ao— Amling
174
Werken: o.a. in het Mus. te Solothurn. — L i t. :
Brun Schweizes Künstlerlex., Kunst u. Künstler (IV
1906, 185—194). de Stuers.
Amigoe di Chira^ao, weekblad voor de Ned.
West-Ind. eilanden; leidend orgaan der Kath., door
Mgr. van Ewijk in Dec. 1883 gesticht. Eerste redacteur
was J. Onderwater O.P.
Amigoni, J a c o p o, > Amiconi, Jacopo.
Amimie, (< Gr. a = niet, mimeomai = naboot-
sen). Kan iemand door uitdrukkingsbewegingen van
handen of gelaat zijn aandoeningen niet meer weer-
geven, dan spreekt men van motorische a. Worden
de uitdrukkingsbewegingen van een ander niet meer
begrepen, dan heet dit sensorische a. Mimische
storingen zijn vooral sterk bij dubbelzijdige aandoe-
ningen der basale hersencentra; behalve maskergelaat
vindt men dan dwanglachen, dwanghuilen e.d.
Klessens .
Aminadab, zoon van Aram uit den stam Juda
en vader van Nohassan; Mattheus (1.4) en Lucas
(3.33) noemen hem onder de voorvaderen van Christus.
Wagen van Aminadab (voorstelling in de kunst),
waarsch. het eerst gebruikt door abt Suger van St.
Dénis (1081—1161) en steunend op verkeerd be-
grepen bijbelteksten. De voorst, verbeeldt de ver-
houding van het Oude tot het Nieuwe Verbond. In
een wagen, die de Ark des Verbonds is (met tafelen
der Wet en den Aaronsstaf), staat een kruis, waaraan
de Verlosser hangt. Erboven houdt God de Vader de
kruisarmen vast (> Genadenstoel). Om deze voorst,
heen de symbolen der vier Evangelisten, die den wagen
moeten voortbewegen (ook heeft hij vier raderen). Het
geheel beduidt wel de verkondiging van Gods Wet
door de Evangeliën.
L i t. : E. Male, L'Art religieux (I, 182 en II, 174 vlg.).
Knipping.
Amincn kunnen wij afgeleid denken van ammo-
niak (NH 3 ), waarin een of meer waterstofatomen door
een even groot aantal koolwaterstofresten zijn ver-
vangen. Al naar gelang één, twee of drie waterstof-
atomen vervangen zijn spreekt men van primaire,
secundaire of tertiaire a. De aliphatische a. hebben
technisch weinig beteekenis, daarentegen zijn de
aromatische a. van groot belang. Deze laatste worden
verkregen door reductie van de overeenkomstige
nitroverb indingen. Het zijn kleurlooze, hoog kokende
vloeistoffen of vaste stoffen, met een eigenaardigen
reuk. De primaire aromatische a. geven met sal-
peterigzuur diazoniumverbindingen en vormen mede
hierdoor de uitgangsproducten bij de bereiding van
vele kleurstoffen. De voornaamste vertegenwoordigers
zijn aniline en naphthylamine. Hoogeveen .
Aiuinezureii zijn afgeleid van tweebasische
zuren, waarin van één zuurgroep het waterstofatoom
door een NH 2 -groep is vervangen. Het zijn dus half-
of monoamiden, bijv. CONH 2 . COOH, oxaminezuur.
Aminogroep, > Amidogroep.
Aminomethaancarbonzuur, •> Glycocoll.
Aminozuren, > Amidozuren.
Amiot, JeanJoseph Marie, missionaris
in China. Door zijn volkomen bedrevenheid in het
Chineesch en Tataarsch en door zijn uitgebreide kennis
der natuurwetenschappen, wiskunde, literatuur, ge-
schiedenis en muziek is hij in de tweede helft der 18e
eeuw een der vruchtbaarste schrijvers geworden, die
onze kennis aangaande China aanzienlijk heeft ver-
meerderd. De belangrijkste van zijn werken en ver-
handelingen zijn opgenomen in „Mémoires concer-
nant 1’histoire, les Sciences, les arts, les moeurs et
les usages des Chinois par les missionnaires de Pékin”
(Parijs 1776—1789). * 8 Febr. 1718 te Toulon, f 8 Oct.
1793 te Peking. Trad in 1736 in de Sociëteit van Jesus
en vertrok in 1761 naar China, waar hij door zijn ge-
leerdheid hoog in aanzien kwam bij keizer Kien-long.
Ook na de opheffing der Soc. v. J. in 1773 bleef hij
in de missie werkzaam.
Volledige bibliographie: C. Sommervo-
gel, Bibliothèque de la Comp. de Jésus (I, kol. 294 — 303) ;
E. M. Rivière S.J., Corrections et Additions a la Bibl.
de la Comp. de Jésus (1275—1277) ; Rob. Streit, Biblio-
theca Missionum (VII, 338 — 343). — L i t. : C. de
Rochemonteix, Joseph Amiot et les derniers survivants
de la Mission fran^aise a Pékin, 1750 — 1795 (Parijs 1915).
Wessels .
Amira, K a r 1 v o n, rechtsgeleerde. * 8 Maart
1848 te Aschaffenburg, f 22 Juni 1930 te München.
Hoogleeraar achtereenvolgens te Freiburg i. B. (1876)
en München (1892). Onderwees, o.m. algemeen
staatsrecht, handelsrecht, encyclopaedie, kerkel.
recht. Bekend als rechtshistoricus. Schreef o.m.;
Grundriss des Germanischen Rechts (Straatsburg
8 1913).
L i t. : Von Schwerin schreef uitv. levensbericht in
Zeitschr. Sav. Stift, G.A. (51, XI— XLV 1931).
H er mes dor f.
Amiran, > Roman van Amiran.
Amirantcn (= Admiranten), of A d m i r a-
liteits eil., groep koraaleilandjes in den Indi-
schen Oceaan ten N. van Madagaskar; Engelsche be-
zitting; de bewoners leven van vischvangst en van den
uitvoer van phosphaten en guano; door Vasco de
Gama ontdekt.
Amir Hamza, > Maleische literatuur, >
Javaansche literatuur, daar, waar de Ménak-cyclus be-
handeld wordt.
Amis, Pfaffe, > Stricker.
Amis and Amiloon, > Amicus en Amelius.
Amisus (an t. g e o g r.), havenstad in Pontus,
teg. Samsoun. Gr. kolonie, door Milete gesticht, 662
v. Chr. Later residentie van Mithradates, door Lu-
cullus veroverd.
Amiternum, voornaamste plaats in het land
der Sabijnen (M. Italië); teg. San Vittorino, geboorte-
plaats van Sallustius.
Amitiés f ran^aiscs , vereenigingen in de
meeste Belgische steden om de vriendschappelijke
betrekkingen met Frankrijk te bevorderen. In Vlaam-
sche steden vaak bedoeld en misbruikt als strijd-
organismen tegen het VI. rechtsherstel.
Amititlan, dept. in Guatemala (M. Amer.,
14° 30' N., 90° 40' W.), ± 3 700 inw., 896 km 2 met
gelijknamige hoofdstad: 1 000 inw. Suiker, koffie.
Amitosc of amitotische kemdeeling (( Gr. a =
zonder, mitos = draad) of fragmentatie (< Lat.
fragmentum = gedeelte) of directe kemdeeling is
eenvoudige doorsnoering van de kem, zonder dat
hierbij de gewone verschijnselen van de > mitose op-
treden; ook abnormale kemdeeling.
L i t. : Dr. G. Tischler, Allgemeine Pflanzenkaryologie
(1926, 454—461).
Amling (Ambling, Ameling), KarlGustav
von, Z. Duitsch teekenaar en graveur uit de tweede
helft der 17e eeuw. In de Albertina te Weenen be-
vinden zich zijn meesterlijk uitgevoerde portretten.
Zijn talrijke gravures met Madonna’s en Heiligen zijn
vaak middelmatig en leeg conventioneel. Het be-
roemdst zijn zijn twaalf bladen met geschiedenis van
175
Amman — Ammers-Küller
176
Otto von Wittelsbach (1695 — 1701). * 1651 te Neuren-
berg, f 1702. Ontving zijn opleiding in Parijs en was
sedert zijn terugkomst in München hofgraveur van
den keurvorst, die hem in 1699 in den adelstand ver-
hief. de Jager .
Amman, hoofdstad van Transjordanië
(W. Azië, 31° 59' N., 35° 59' O.), 40 km ten O. van de
Jordaan, 5 100 inw. Groot antiek theater.
In de H. Schrift, die haar Rabbat Ammon (groot
A., hoofdstad A.) noemt (o.a. Deut. 3. 11) of kortweg
Rabba (de groote; o.a. 2 Reg. 11. 1), is zij de voornaam-
ste stad van het volk der Ammonieten. Onder David
nam Joas de stad in (2 Reg. 11 en 12), doch zij bleef een
voortdurende bedreiging voor Isr. Ptolemaeus II
Philadelphus, koning van Egypte (283 — ’45 v. Chr.),
heeft A. herbouwd, waarna zij Philadelphia genoemd
werd. Pompejus voegde de stad bij de Decapolis. Later
werd A. het middelpunt van een belangrijk Arab.
gewest. De burcht van A. en meer nog het goed bewaar-
de Rom. theater met 6 000 zitplaatsen zijn beziens-
waardig. Simons.
Amman, 1° Ca spar, (Ammon ius), Augus-
tijn. * ± 1450 te Hasselt, f ± 1524; was zeer er-
varen in de oude talen, vooral in het Hebreeuwsch
en schreef o.m. een Hebreeuwsche spraakkunst.
L i t. : N. de Tombeur, Prov. Belg. O.E.S.A. (Lov.
1727, 97). v. d. Bom.
2° J o h a n Conrad, geneesheer te Amsterdam,
* 1669 te Schaf fhausen, f 1724 te Warmond. Hij schreef
in 1692 zijn verhandeling Surdus loquens. Hierin gaf
hij een methode om den doofstomme te leeren spreken
en liplezen. Voor dien tijd was de gebarentaal in
gebruik. Nelissen.
3° Joost (Jobst, Jost, Jos), Zuid-Duitsch-
Zwitsersch schilder, etser en plaatsnijder uit de 2e
helft der 16e eeuw. Geen groot kunstenaar; zijn teeken-
stijl is verward; zelden treden zijn artistieke bedoelin-
gen helder voor den dag. * 1639 te Zürich, f 1591 te
Neurenberg. Oorspr. wilde hij glasschilder worden.
Na een verblijf te Bazel vestigde hij zich in 1561 te
Neurenberg, waar hij in het atelier van Virgil Salis
werkte. Geen schilderijen van hem bekend, wel talrijke
prenten, zooals de houtsneden in de Frankfurter
Bibel (1664) en zijn etsen in L. Transbergers Kriegs-
buch (1573). Met waterverf opgevulde teekeningen:
de inkomst van keizer Maximiliaan II in Neurenberg
(1670), waarvan de bladen aaneengelegd 16 m beslaan.
Lit. : Becker, J. A. (Leipzig 1854); Meyer Zeiler,
J. A. ; Gasz Schwcizer Künstlerlexikon ; Passavant,
Peintres graveurs ; Nogier, Monogrammisten, de Jager .
Ammanati , Bartolomeo, beeldhouwer
en architect. Als beeldhouwer is A. een
weinig zelfstandig meester, blijft hij onder den ban van
Michel-Angelo, als architect echter neemt hij
naast Alessi en Palladio een belangrijke plaats in,
speciaal voor de ontwikkeling van den paleizenbouw
van het Barok. Zijn paleizen kenmerken zich door een
zekere grootschheid, door eenvoud van dispositie. De
fa^ade is veelal slechts door horizontalen geleed en
wordt door een breede vooruitspringende kroonlijst
afgesloten; aan de hoeken, vensters en poorten maakt
hij gebruik van een krachtige rustica; omamenteele
decoraties worden zelden aangebracht. * 1511 te
Settignano bij Florence, f 1692 te Florence. Eerst
leerling van Baccio Bandinelli in Florence, vervolgens
van Jacopo Sansovino in Venetië, studeerde vlijtig
de Medicigraven van Michel-Angelo in S. Lorenzo.
Na een verblijf te Venetië, te Padua (1644— ’46) en
te Rome, keerde A. ca. 1560 voorgoed naar Florence
terug.
Beeldhouwwerken: reliëf met God den Vader
en engelen te Pisa (dom, 1536) ; Hercules in de cour
van het Pal. Venezia, praalgraf van Marco Mantova
Benavides te Padua (1546) ; fontein op de piazza della
Signoria te Florence (1571 — *75). — Bouwwerken:
Pal. Ruspoli en de fa^ade en binnenplaats van het
Collegio Romano te Rome, de ponte (brug) S. Trinitè,
de voltooiing van het door Brunelleschi begonnen PaL
Pitti ; de kloosterhof van S. Spirito ; de paleizen : Giugni,
Vernaccia, Mondragone, Pucci te Florence, Pal. Ducale
te Lucca. Na den dood van Michel-Angelo (1564) werd A.
met Vasari, Bronzino en Benvenuto Cellini door de
Academie en den groothertog aangewezen om de voor-
bereidingen te treffen voor de luisterrijke begrafenis.
A. schreef ook een theoretisch werk: „Trattato di Archi-
tectura” (kort na 1550). — L i t. : zie literatuuropgave
bij Thieme-Becker Künstlerlexikon (I) ; A. E. Brinck-
mann, Barockarchitektur in den romanischen Lëndern
(Berlijn 1919) ; A. Haupt, Palastarchitektur von Ober-
Italien und Toscana (Berlijn 1922). A. B . de Vries .
Ammcberp, > Aammeberg.
Ammer, linker zijrivier van de Isar in Opper-
Beieren; ontspringt niet ver van de Tiroler grens
1 108 m hoog; doorstroomt het kalkgebergte in een
kort lengtedal (van Graswanger), doorbreekt dan in
een smal dwarsdal het Ammcrgcbergtc (flysch), door-
stroomt de Ammergau en bereikt in het voorland het
Ammermeer. Dit verlaat zij als de bevaarbare Amper,
stroomt naar het N.O. als Dachauer Moos en bereikt
10 km boven Landshut de Isar. Lips.
Aminerbach (Amerbach), E 1 i a s N i k o -
1 a u s, musicus, * ca. 1630 te Naumburg, f 1697
ald. Werd in 1660 benoemd tot organist aan de Thomas -
kerk te Leipzig.
Werken: uitgave van twee boeken voor orgel-
tabulatuur met aanduidingen voor vingerzetting, ver-
klaring der versieringen, enz. ; Orgel- oder Instrument-
tabulatur (1571 — 1583); Ein neu künstlich Tabulatur-
buch (1575). — Lit.: R. Wustmann, Sammelb. d.
I.M.G. XI, I. Piscaer.
Ammermeer, meer in Opper-Beieren; 534 m
boven zee, 83 m diep, opp.47 km 2 . Het bekken gaat tot
op den ijstijd terug. De omgeving is schilderachtig.
Het A. wordt vrij druk bevaren. De Ammer mondt er
in uit.
Ammers-Küller, J o van, Ned. schrijfster.
* 13 Aug. 1884 te Delft, schreef eenige tooneelstukken,
maakte opgang als romancière, vooral sedert het
verschijnen van
haar drie-ge-
slachten- roman
De Opstand i-
gen, waarin de
emancipatie der
Nederl. vrouw
wordt uitge-
beeld. Haar
werk is gema-
tigd realistisch
en getuigt van
een levendige
belangstelling
voor de positie
der vrouw in de
hedendaagsche
samenleving, ’t
Is te waardee-
ren als tijdsverschijnsel, vooral wegens de weer-
gave van het tijdsbeeld. Verscheidene romans van
177
Ammerstol — Ammoniak
178
J. v. A. K. werden vertaald in het Fransch,
Duitsch en Engelsch. De schrijfster is secretaresse van
de Intern. Schrijversvereeniging P.E.N.-Club.
Werken: tooneel: Roeping (1915) ; Mijn en
Dijn (1917) ; De Spaak in ’t wiel (1920) ; Poudre de riz
(1927). Romans: De roman van een student f1914) ;
De Verzwegen strijd (1916) ; Kruispunten (1918) ;
Maskerade (1919) ; Frans van Altena’s vuurproef (1920) ;
Het huis der vreugden (1922) ; Jenny Heysten (1923) ;
Het doornige pad (1924) ; De Opstandigen (1925) ;
Tantalus (1928) ; Vrouwenkruistocht (1930) ; De appel
en Eva (1932) ; Twaalf interessante vrouwen (1933). —
L i t. : Dr. Sarnetzky, Kennen Sie Jo van Ammers-
Küller? (Bremen 1933). Asselbergs .
Ammerstol, gem. in de prov. Z.H., aan de Lek,
in het O. van de Krimpenerwaard. 1 018 inw. (1932),
waarvan 96% Ned. Ilerv. Opp. 73 ha; rivierklei,
gebruikt als weiland. Eenige zalmvisscherij en -handel;
mandenmakerijen, gevolg van griendcultuur.
Ammerzoden, gem. in Geld., in het Z. van de
Bommelerwaard, bestaat uit de kom, het dorp We 11
en de buurtschappen Slijkwell, Wellseind en Wor-
dragen. 2600 inw., waarvan 1900 Katli. en 700 Prot.
Opp. 1 341 ha (rivierklei). Land- en tuinbouw; industrie
van manden (250 arb.), steenen (25 arb.), conserven.
± 500 seizoenarbeiders in verband met land- en tuin-
bouw. Het kasteel Den Ammerzoden uit de 13e eeuw
is sinds 1874 bewoond door de zz. Clarissen. Het
kasteel te Wellis nog bewoond Ruïne van oude Kath.
kerk. De Katholieken van Aalst, Nedcrhemert (N.),
Kerkwijk, Poederoyen en Delwijnen behooren tot de
par. A.
A. bezit in het tegenwoordige klooster een
min of meer verbouwden Holl. waterburcht, waarvan
het oudste gedeelte, met twee ronde hoektorens, uit
de 14e eeuw is.
L i t. : Trienekens, Het Clarissenklooster op het
kasteel van A. (1926). Eeys.
Ammi, kruidachtig plantengeslacht van de fam.
der scliermbloemigen, waartoe de A. majus L.
> Akkerscherm behoort.
Ammianus, Marcellinus, soldaat en
Romeinsch geschiedschrijver uit den tijd van Julianus
den Afvalligen. Onpartijdig heudensch standpunt in
dien zeer partijdigen tijd. Meer subjectief dan objectief
betrouwbaar. * ca. 332 n. Chr. te Antiochië, f omtrent
het einde dier eeuw te Rome. Nam deel aan de veld-
tochten in Gallië en het Oosten, ook onder Julianus.
Sinds 390 uitsluitend historicus. Zijn werk Rerum
Gestarum, in 31 boeken, verhaalde de gebeurtenissen
sinds den dood van Domitianus (96). Het eerste ge-
deelte is verloren. Wat ons rest, begint bij 353 en behan-
delt dus hetgeen hij beleefde. Zijn stijl is rhythmisch,
doch duister. Veel wonderverhalen.
U i t g. : v. Gardthausen en v. Clark, Schanz (IV, I,
85). Slijpen,
Ammiditana, koning van Babylon uit de
eerste dyn. (1846 — ’10 v. Chr.). > Babylonië.
Ammisjjadoecja, koning van Babylon uit de
eerste dyn. (1809—1789 v. Chr.). > Babylonië.
Ammobium, stroobloemachtige tuinplant voor
drogen, zandigen grond.
Ammoeoetes, larve der > prikken, > Rivier-
prik.
Ammodylcs, > Zandaal.
Ammon (a n t. m y t h.), > Amon-Re.
A m in on, zoon van Lot en stamvader der Ammo-
nieten (Gen. 19. 38).
Ammon, Heilige, leefde te Alexandrië met zijn
vrouw als broeder en zuster, trok zich met haar toe-
stemming in het Natrongebergte terug, verder kluize-
naar. De bronnen verschillen in levensbijzonderheden.
A. was het middelpunt van talrijke anachoreten -
kolonics. Ondanks den grooten afstand bezocht de
H. Antonius hem. Deze werd op wonderbare wijze van
Ammon ’s dood in kennis gesteld.
f vóór 356 (sterfjaar van Antonius). In de Grieksche
Kerk feestdag 4 Oct.
L i t. : Acta S.S. Oct (II 1768, 413—420). J, v. Rootq.
Ammon, B 1 a s i u s, componist en zanger, uit
Tyrol afkomstig, f 1590 Weenen. Hij maakte als
discantist deel uit van aartshertog Ferdinand’s
hofkapel, werd later Franciscaner monnik. Van hem
zijn missen, twee bundels Introïtussen, vier- en zes-
stemmige motetten bekend.
Ammonal, is in het algemeen de naam voor een
springstof, die behalve ammon iumnitraat en kool,
ook fijn verdeeld aluminiumpoeder bevat. De
gemiddelde samenstelling is 70 — 72 dln. ammonium-
salpeter, 10 — 20 dln. aluminium, 3 — 10 dln. koolstof
en 15 dln. van een andere springstof (nitrotoluol,
nitronaphthaline). In Nederland heeft men den naam
a. ten onrechte gegeven aan een springstof zonder
aluminium, doch welke bestaat uit ammonium -
nitraat en trotyl of ammoniumnitraat en dinitro-
naphtaline; gebruikt in projectielen; is hygroscopisch.
Ammonia (A. liquida), vloeibare, alkalisch
reageerende vloeistof, die 10% NH 8 (ammoniak) bevat.
Met water verbindt NH S zich gedeeltelijk tot ammo-
niumhydroxyde (NH 4 OH); dit laatste is alleen in
oplossing bekend. A. wordt gebruikt o.a. tegen insec-
tenbeten. Gevaarlijk bij inwendig gebruik; tegengif:
veel drinken, liefst zure dranken, citroen, limonade,
verdunde azijn, daarna slijmerige dranken. > Ammo-
niak.
Ammonia wordt in de photographie toegepast bij
het versterken; in den broomverfdruk om den kwel-
graad der gelatine te vergrooten; in den ontwikkelaar
voor antochrome photographie.
Ammonia, koolzure, > Ammonium car-
bonaat.
Ammonia, vloeibare, > Ammonia.
Ammoniacum, > Ammoniakgom.
Ammoniak, een kleurloos gas met sterk loog-
achtigen smaak en traanverwekkenden reuk. Kook-
punt— 33 ,4° bij lat; smeltp.— 77,3°; kritische temp.
—130°; krit. druk 115 at; soort. gew. der vloeist.
0,6775 bij —35°; 1 liter a.-gas weegt bij 0° en 1 at
0,7708 g. De naam a. is afkomstig van de verbinding
salmiak (NH 4 Cl), dat men vroeger noemde Sal am-
moniacum. Reeds in de 17e eeuw maakte men hieruit
met gebluschte kalk a. vrij.
Voorkomen. In zeer kleine hoeveelheid komt
a. in de atmosfeer voor en ontstaat daar oorspronkelijk
uit water en lucht bij het doorslaan van bliksem-
stralen, waardoor in de hoogcre luchtlagen a. en water-
stof ontstaan. Wellicht is deze vormingswijze in
vroegere geologische tijdperken de voornaamste bron
geweest van ammoniak, dat zich later in verbindingen
op de aarde heeft vastgelegd. Tegenwoordig vormen
zich groote hoeveelheden a. bij het rotten van plant-
aardig en dierlijk afval. A. -verbindingen worden in
kleine hoeveelheid door vulkanen uitgestooten.
Bereiding. De groote massa a., die de techniek
noodig heeft, wordt gewonnen ofwel uit de steen-
kolen , waarin het als halfvergane eiwitstof voorkomt,
ofwel door synthese uit de elementen stikstof en water-
179
Ammoniak
180
stof. Het ruwe steenkolengas bevat ongeveer V 4 % van
de verwerkte steenkolen aan a. of a. -verbindingen.
Het wordt door wasschen met water aan het ruwe
gas onttrokken. Dit waschwater heet a.-w a t e r.
Door verhitting hiervan onder toevoeging van kalk,
om de zuren te binden, waarmede het voor een deel
verbonden is, ontwijkt NH 3 . Men leidt het gewoonlijk
in zoutzuur of in zwavelzuur, waardoor ammonium-
chloride (salmiak, NH 4 C1), resp. ammoniumsulfaat,
(NH 4 ) 2 S0 4 , ontstaat. Deze stoffen worden in den han-
del gebracht. Met kalk wordt het zuivere a. er uit
teruggewonnen. Het wordt in stalen cylinders tot een
vloeistof samengeperst in den handel gebracht. De
spanning hierin bedraagt bij 20° 8,4 at.
De synthese van a. uit stikstof en waterstof
is aan F. H a b e r gelukt en C. Bosch heeft het
roces in de techniek ingevoerd. De werkwijze komt
ierop neer, dat een stikstof-waterstofmengsel (1:3)
onder hoogen druk wordt samengeperst en aldus bij
verhooging van temperatuur met een katalysator in
aanraking wordt gebracht. Als katalysator gebruikt
men thans algemeen een geactiveerde ijzeroxydmassa.
De toegepaste drukking varieert naar de werkwijze.
Het proces Haber-Bosch werkte bij 200 at. Later
werd het proces door GeorgesClaude gewijzigd
en werkte men bij minstens 800 at. De nieuwste werk-
wijze, die ook in ons land te Sluiskil op zeer groote
schaal wordt toegepast, is volgens den Italiaan
Fauser, die weer bij 250 tot 300 at werkt. Het
bedrijf te Sluiskil verbruikt jaarlijks ongeveer
150 000 000 kWh en levert per etmaal 800 ton
ammoniumsulfaat, dat als meststof dient. Verder
zeer belangrijke productie door de Staatsmijnen te
Lutterade (L.), en de Hoogovenbedrijvcn te IJmuiden.
Door deze industrie is Nederland tot het derde kunst-
mest exporteerende land der wereld geworden.
Toepassing. Bereiding van kunstmest in
den vorm van ammoniumzouten. Ammoniak wordt
tevens gebruikt als koelmiddel, zoowel in absorptie-
als in expansiemachines. v. d. Beek .
Zwavelzure ammoniak, kunstmeststof. Berei-
ding: > Ammoniak.
AMMONIAK-FABRICATIE VOLGENS HABER-BOSCH.
In een gloeiend cokes-vimr (1) wordt lucht geblazen (2), af gewisseld door stoom (3). Het gevormde watergas (mengsei
van II 2 en CO) wordt in (4) met water gcwasschen om het van teer te bevrijden, en bewaard in (5). Vanhier komt 1
het in (6), waarin door (7) stoom wordt geblazen. In (6) bevindt zich een geactiveerde katalysator, die het CO door
middel van waterdamp oxydeert tot C0 2 , dat met water en loog wordt verwijderd. In (9) wordt de laatste hoeveel-
heid CO uitgewasschen met een ammoniakale koperchloride-oplossing. Vanuit (11) komt stikstof (uit vloeibare lucht),
dat in (10) met de gezuiverde waterstof wordt gemengd. Het mengsel gaat naar (12), waar het langs den katalysator
strijkt, die zich bevindt in een buis, welke electrisch wordt verhit. Het gevormde ammoniak condenseert voor een
deel in (13) en wordt verder in (14) in water opgenomen, terwijl het niet omgezette gasmengsel weer naar (12) gaat.
181
Ammoniakgom — Ammoniumbases
Samenstelling: Zw. amm. bestaat voor
bijna 100% uit ammoniumsulfaat. Dit bevat ruim
20% stikstof.
Gebruik: Zw. amm. werkt langzaam, spoelt
niet gemakkelijk uit en mag niet op zure gronden ge-
bruikt worden. Bles.
Ammoniakgom , Gummi resina Ammo-
nia c u m, is een gomhars, ontstaan door indrogen van
het melksap van de Perzische en Armeensche Umbel-
lifeer Dorema Ammoniacum. Er is ook Afrikaansche
a. van de Umbellifeer Ferula tingitana. A. heeft een
laag smeltpunt (45°- 55° C), bevat 2% aetherische
olie, 20% gom, 60% hars en salicylzuur. A. wordt
gebruikt voor kit en voor pleisterbereiding.
Ammoniakontwikkelaar, toestel, waarmede
door verdamping van ammonia ammoniakgas ver-
kregen wordt. Van den a. maakt men o.a. gebruik na
afloop eener formaline-ontsmetting. De ammoniak-
damp bindt het formaldehydgas, waardoor de prik-
kelende reuk van de formaline verdwijnt.
Ammoniakoplossing * > Ammonia.
Ammoniakorganismen zijn schimmels en
bacteriën, die zich voeden met NH 4 -verbindingen,
terwijl de amino- of amido-organismen beter gevoed
worden met asparagine en dgl. Verder onderscheidt
men nitraatorganismen, o.a. alle hoogere planten en
van de lagere sommige als Aspergillus glaucus;
nitrogeenorganismen, die de stikstof uit de lucht
opnemen; peptonorganismen, die niet met eiwit
gevoed kunnen worden, bijv. melkzuur- en miltvuur-
bacteriën en ten slotte eiwitorgan ismen, die alleen
met eiwit zich kunnen voeden, zooals de diphterie-
bacil. Bonman .
Ammoniak-Super , een kunstmeststof mengsel,
dat bereid wordt door menging van zwavelzure ammo-
niak en superphosphaat. Bevat gewoonlijk 7% stik-
stof en 9% phosphorzuur. Amm. super uit den handel
is meestal te duur. Zelf mengen is beter.
Ammoniakvvasschcr dient om uit het onge-
zuiverde koolgas den ammoniak te verwijderen. Het
is een toestel der zgn. natte zuivering. Meestal wordt
deze wasscher uitgevoerd als roteerende trommel, door
een aantal schotten in vakken verdeeld. De trommelas
is gemonteerd met latwerk, doorloopend in het water
gedompeld, omdat in de benedenhelft water circuleert.
Het gas strijkt in de bovenhelft langs de natte latten
en ammoniak lost gretig hierin op. Het toestel werkt
in tegenstroom, het gas van links naar rechts, het
water van rechts naar links. Men heeft ook wel was-
schers uitgevoerd als staande reservoirs, met cokes
of ringen gevuld, waarop water gesproeid wordt en
gas weer in tegenstroom doorgeleid wordt. Men noemt
ze scrubbers. Ook zijn er wel centrifugale wasschers
in gebruik. de Wilde.
Ammoniakwater, > Ammoniak.
Ammoniasmeersel, mengsel van oleïne,
sesamolie en ammonia; gebruikt bij rheumatiek ;
bederft spoedig.
Lit. : Ned. Pharm. (V).
Ammoniet is een verzamelnaam voor die groep
van de ammoniumsalpeter-springstoffen, die als
andere springstof nog aromatische nitro verbindingen
bevatten en door toevoeging van stoffen beveiliging
tegen mijngasontploffingen geven. De namen en samen-
stellingen varieeren al naar gelang de fabriek, die ze
vervaardigt. Gemiddelde samenstelling 56%— 82%
ammoniumnitraat, 4% — 10% kalisalpeter, 6% — 15%
182
trinitrotoluol, 10%— 25% kaliumchloride of natrium-
chloride en 2% — 12% meel. Hoogeveen .
Ammonieten, een Semietische volksstam ten O.
van den Jordaan. Volgens Gen. 19. 38 stamden zij
af van Ammon, den zoon van Lot. Daar deze laatste
een neef was van Abraham, waren de A. met de Israë-
lieten verwant; daarom moesten de Israëlieten hen
op Gods bevel ongemoeid laten (Deut. 2.19). Oor-
spronkelijk schijnen zij het geheele gebied tusschen
Arnon en Jabbok, tusschen den Jordaan en de woestijn,
in bezit gehad te hebben, maar in den tijd van den
inval der Israëlieten hadden zij de W. helft aan de
Amorieten moeten af staan. Hun hoofdstad was
Rabbat-Ammon. Tusschen A. en Israëlieten bestond
voortdurende vijandschap. Reeds korten tijd na den
dood van Josuë staken de A. met de Moabieten den
Jordaan over en veroverden Jericho, maar zij werden
door Aod verdreven (Jud. 3.12-30). Ook onder Jephte
hadden de Israëlieten een zwaren strijd tegen de A. te
voeren, waarbij de eersten overwinnaars bleven (Jud.
11.32 vlg.). Een nieuwe nederlaag werd den A. toege-
bracht door Saul (1 Reg. 11. 11). Toen Hanon, koning
der A., David’s gezanten op smadelijke wijze behan*
de 1de, werd hij door Joab verslagen; zijn hoofdstad
werd ingenomen en zijn broeder Sobi tot schatplichtig
koning aangesteld (2 Reg. 12. 26 — 31; 17. 27). Onder
koning Josaphat vielen de A. met de Moabieten en
Maonieten in het rijk Juda; daar echter de bondge-
nooten onderling slaags raakten, maakte Josaphat
zonder slag of stoot rijken buit (2 Par. 20. 22 — 25).
Ook de koningen Ozias (2 Par. 26. 8) en Joatham (2
Par. 27. 5) voerden tegen de A. gelukkige oorlogen.
Door Nabuchodonosor opgehitst, vielen de A. in
verbond met andere volksstammen opnieuw in Juda
(4 Reg. 24. 2). Na den val van Jerusalem veroverden
zij een deel van Juda (Jer. 49. 1 vlg.) en stonden zij
den landvoogd Godolias naar het leven (Jer. 40. 14).
Den opbouw van de muren van Jeruzalem onder Nehe-
mias trachtten zij met alle mogelijke middelen te
verhinderen (Neh. 4. 1-5). Antiochus de Groote
veroverde hun hoofdstad, maar niettemin deden zij
onder Antiochus Epiphanes een aanval op Judas
den Maccabeër, die hen versloeg (1 Mac. 5. 6 vlg.).
Volgens Justinus (Dial. c. Tryph. 119) vormden zij
in zijn tijd nog een talrijk volk, maar later vermengden
zij zich met de Arabieren. Evenals de Kanaanieten
vereerden zij Moloch (Milkom) als hun hoofdgod.
Lit.: Ed. Meyer, Die Israeliten und ihre Nachbar
stamme (Halle a. S. 1916) ; Fr. Hommel, Ethnologie
und Geographie des alten Orients (München 1926) ; E.
Kalt, Ammoniter in „Biblisches Reallexikon” (Pader-
born 1931). Keulers.
Ammonium is het radicaal NH 4 . Dit radicaal
komt voor in alle verbindingen van zuren met am-
moniak. Men neemt aan, dat bij deze reacties de stik-
stof van driewaardig vijfwaardig wordt bijv.: NH 3 -f
HC1 = NH 4 C1. De a. -verbindingen zijn geheel ver-
gelijkbaar met metaalverbindingen. Het a. is dan ook
als ion bestendig en alsdan éénwaardig. Men rekent
daarom a. wel tot de alkaliën. Het. is mogelijk om
door electrolyse van a. -zouten het a. in den vorm van
een amalgaam eenigen tijd in vrijen toestand te ver-
verkrijgen. Ook kan dit door inwerking van natrium-
amalgaan op een salmiakoplossing. A.-zouten zijn
alle in water oplosbaar, bij verhitting vluchtig en
derhalve gemakkelijk te verwijderen. v.d. Beek.
Ammoniumbases, quaternaire, zijn
verbindingen, afgeleid van ammoniumhydroxyde ,
183
Ammoniumbromide — Ammonoidea
184
NH 4 0H, waarin de waterstofatomen van de NH 4 -groep
door alkyigroepen zijn vervangen, dus NR 4 OH (R =
alkylgroep).
Ammoniumbromide, een witte, in water
zeer gemakkelijk oplosbare stof, die in de geneeskunde
veel toepassing vindt als zenuwstillend middel, meestal
gemengd met kalium- en natriumbromide. Formule
NH 4 Br. v. d. Beek.
Ammonium carhonaat, een witte, gemak-
kelijk oplosbare stof, die ontstaat uit ammoniak met
koolzuur. Het ontleedt zeer gemakkelijk, waardoor
de stof sterk naar ammoniak riekt. Vandaar de toe-
passing als zgn. vlugzout. Verder bij het analy-
tisch onderzoek, en, door de gemakkelijke gasontwik-
keling en totale vluchtigheid bij verhitting, als mid-
del om deeg te doen rijzen (bakpoeder), v. d. Beek.
Ammoniumchloride, een witte, kristallijne,
in water goed oplosbare stof, die bij verhitting su-
blimeert en dan tevens ontleedt in ammoniak en
chloorwaterstof. Samenstelling NH 4 C1. Het komt
onder den naam salmiak in den handel en wordt ver-
kregen uit ammoniak met zoutzuur of door verhitting
van ammoniumsulfaat met keukenzout. De zuivering
geschiedt door sublimeeren. Het wordt gebruikt in de
geneeskunde (salmiak -pastil les) tegen den hoest, in
chemische ververijen, in galvanische elementen, als
kunstmest, bij het vertinnen, soldeeren en galvani-
seeren. Met ijzervijlsel en een weinig zwavel geeft het
een kit voor het bevestigen van ijzer in steen. v. d.Beek.
Ammoniumehloroplatinaat, een gele, in
water weinig oplosbare stof, die zich vormt uit
platinachloride met een ammoniumzout, in tegen-
woordigheid van een weinig zoutzuur. Samenstelling
(NH 4 ) 2 PtCl*, kristalvorm octaëdrisch, is onder het
microscoop zeer goed te herkennen. De vorming de-
zer stof dienst als bewijs, dat een ammonium verbin-
ding aanwezig was. v . d. Beek.
Ammoniumnitraat, NH 4 NO„ een kleur looze,
kristallijne stof, die verkregen wordt uit ammoniak
met salpeterzuur. Lost zeer snel en veel in water op,
waarbij veel warmte wordt geabsorbeerd (koudma-
kend mengsel). Bij verhitting levert het lachgas, dat
bij operaties wordt gebruikt. Verder wordt het gebruikt
bij de bereiding van explosieve stoffen. v. d. Beek.
Ammoniumpcrsulfaat, toegepast in afzwak-
kers. > Afzwakken.
Ammonluiiiphosphaat. Het handelsproduct
is een witte stof, in hoofdzaak bestaand uit de ver-
binding (NH 4 ) 2 HP0 4 . Het wordt verkregen uit phos-
phorzuur met ammoniak en dient als kunstmeststof.
Ammoniumsalpetcr-springstoffen be-
vatten als hoofdbestanddeel ammoniumsalpeter (am-
moniumnitraat, meer dan 60%). Daarnaast kunnen
1° brandbare stoffen zooals naphthaline, hars, pek,
vetten, kool, 2° andere springstoffen, zooals aroma-
tische nitroverb indingen, nitroglycerine, nitrocellulose
en 3° anorganische verbindingen, zooals nitraten,
chloriden, sulfaten aanwezig zijn. Het zijn veiligheids-
springstoffen, weinig gevoelig voor slag of stoot, met
een geringe ontledingswarmte en lage detonatie -
temperatuur. Ze worden in den mijnbouw veelvuldig
gebruikt, omdat zij minder gevaar voor mijngasont-
ploffingen opleveren dan buskruit en dynamiet. In
Duitschland heeft men do verschillende a. s. als
ammoniet I — VII geklassificeerd.
L i t. : Escales, Ammoniumsalpetersprengstoffe (1909);
Scharroo, Springstoffen (1914) ; Kast, Spreng- und
Zündstoffe (1921). Hoogeveen.
Ammoniumsulfaat, een witte, kristallijnen
stof, niet zonder ontleding smeltbaar, van de samen-
stelling (NH 4 ) 2 S0 4 . Wordt gebruikt als kunstmeststof
en komt als zoodanig meest in den handel onder den
naam van zwavelzure ammoniak. > Ammoniak.
Ammoniumsulfide, een kleur looze, kristal-
lijne stof van onstabiele samenstelling. Ze ontstaat
uit ammoniakwater door inleiden van zwavelwater-
stof. De kleurloozc oplossing wordt in de analytische
scheikunde gebruikt (> Analytisch onderzoek). Door
toevoegen van zwavel ontstaat het zgn. gele zwavel-
ammoniura, dat ook bij de analyse wordt gebruikt.
De samenstelling van beide stoffen wordt weergegeven
door de formules (NH 4 ) 2 S en (NH 4 ) 2 S x . v. d. Beek.
Ammonius Saccas, stichter van het Neo-
platonisme, leeraar van Plotinus, Herennius, Longi-
nus en waarschijnlijk ook van Origenes. 242. Hij liet
geen geschriften na.
Ammonoidea (= ammonieten = ammonsho-
ren), onderorde der Tetrabranchiata (> Cephalopoda),
marine weekdieren, alleen als fossielen bekend. De
a. leefden vanaf het Devoontijdperk tot aan het einde
van het Krijt. Op grond van hun gelijkenis met den
recenten Nautilus worden zij tot de Tetrabranchiata
gerekend, hoewel van den inwendigen bouw der a.
zeer weinig bekend is. Zij varieeren in grootte van
enkele cm tot meer dan een m. De a. bezitten een
meestal plat spiraalsgewijze opgerolde kalkschaal,
door tusschenschotten in kamers verdeeld, evenals bij
het nog levende geslacht Nautilus het geval is. De
oprolling is involuut, als de laatste winding
de vorige geheel omsluit, of e v o 1 u u t, nl. als alle
windingen van buiten bezien zichtbaar zijn. Afwijk
kende vormen treden in de Krijtformatie op, bijv.
Scaphites en Baculites, langgestrekte vormen, die doen
denken aan de Nautiloidea uit het Palaeozoicum
(Orthoceras, Endoceras). De versiering der schaal kan
zeer sterk varieeren; ribbels, knobbels e.d. zijn de
meest voorkomende wijzen van versiering der schaal.
De 8 i p h o ligt bijna altijd excentrisch, terwijl de
siphonaaltrechters meestal naar voren
gericht zijn. In jeugdige stadia evenwel zijn deze
trechters naar achter gericht. De woonkamer (de laatste
kamer) omvat soms l 1 ^ omgang en is soms afgesloten
door een chitineus deksel. Bestaat dit operculum uit
een stuk, dan heet het a n a p t y c h u s ; uit twee
stukken bestaande noemt men het aptychus.
Het belangrijkste determinatiekenmerk is de sa-
tuur, de lijn, volgens welke de kamerwand de schaal
snijdt. Aan de sutuur onderscheidt men lobben en
zadels, nl. bochten resp. naar achter en naar voren
gericht. Bij de oudste a. is de sutuur eenvoudig, met
weinige, niet onderverdeelde lobben en zadels (Cly-
menidae en Goniatitidae), bij de Ceratitidae uit de
Triasformatie zijn de lobben getand en de zadels glad;
bij de nog jongere a. zijn lobben en zadels sterk onder-
verdeeld (■> Pinnacoceras, Phylloceras). Deze over-
gangen in de sutuur ziet men eveneens in de ontogene-
tische ontwikkeling. Van de a. met een ingewikkelde
sutuur is de embryonale schelp als bij de Goniatitidae,
gaat met den groei geleidelijk over in de ceratitische
sutuur en wordt ten slotte zuiver ammonitisch. De
Goniatitidae en Ceratitidae zijn dus klaarblijkelijk
halten in den ontwikkelingsgang der a. Merkwaardig
is, dat tegen het uitsterven der a. bij sommige weder
de ceratitische sutuur te voorschijn komt (atavisme).
Met de embryologie der a. hebben vooral Branco en
Hyatt zich bezig gehouden. Men kan drie typen van
Ammonoidea
1. Goniatites rotatorius. Kolenkalk. 2. Phylloceras heterophyllum. Lias. 3. Ceratitea nodosus. Muschelkalk.
4. Scaphites Spinigor. Senoon. 5. Schloteimia angulata. Lias. 6. Embryonaalkamer van een latisellate ammoniet.
7. Sutuurlijn van Pinacoceras. Metternichi. 8. Embryonaalkamer van een asellate goniatiet. 9. Embryonaal-
kamer van een angustisellate ammoniet.
187
Ammonsalpeter — Amnion
188
embryonaalkamers onderscheiden, nl.: asel late, lati-
sellate en angustisellate embryonaalkamers. De eerste
is zeer eenvoudig, de tweede vertoont reeds een eenigs-
zins gegolfden wand, terwijl de laatste al een vrij sterk
gegofiden eindwand bezit. Asellaat zijn de Clymenidae
uit de Devoonformatie en de oudere Goniatitidae;
latisellaat zijn de jongere Goniatitidae en eenige andere;
angustisellaat zijn de meeste mesozoische a.
De eerste a. treden op in het Onder-Devoon; in de
Triasformatie geraken zij tot grooten bloei. Met het
begin der Juraformatie treden vele nieuwe vormen op,
hetgeen zich in de Krijtf onnat ie herhaalt. Aan het
einde van het Mesozoicum sterft de geheele onderorde
uit, zoodat men moet aannemen, dat ingrijpende
veranderingen in de bestaansvoorwaarden moeten
hebben plaats gehad. In de verschillende formaties
in Nederland komen a. voor. Uit de Carboonformatie
zijn > Gomaliten bekend. Uit de Krijtf ormatie in
Z. Limburg kent men o.a. de geslachten Baculites,
Scaphites, Pachydiscus. Uit de Juraformatie van den
Achterhoek kent men het geslacht Schlotheimia.
De a. zijn in het algemeen goede gidsfossielen. Zij
bezaten op grond van hun pelagische levenswijze een
groot verspreidingsgebied. Daar bovendien de evolutie
bij deze dieren zeer snel was, zijn de a. bij uitstek
geschikt om als gidsfossiel te dienen. De strati-
graphie van het Mesozoicum berust voor een groot deel
op het voorkomen dezer marine fossielen.
L i t. : Leopold von Buch, Ueber Goniatiten (Abhandl.
Berl. Akad. 1832) ; id., Ueber Ammoniten (ibid. 1832) ;
id., Ueber Ceratiten (ibid. 1849); F. Quenstedt, A. der Jura
(Tübingen 1858) ; G. Meneghini, Monographie des
fossiles du calcaire rouge ammonitique de Lombardie
et de 1’Appennin central. Paleontologie Lombarde
(Milaan 1867 — 1881) ; Reynés, Monographie des ammo-
nites (1879) ; Die Ammoniten des Schwabischen Jura
(I — III Stuttgart 1883 — 1889) ; Philip pi, Die Ceratiten
des ob. deutschen Muschelkalks (Pal. Abh. N.F. IV
(8) 1901). Hofsteenge .
Ammonsalpeter = kunstmeststof, die 26%
stikstof bevat. A. is een zeer goede meststof, trekt
water aan (droog bewaren!) en vormt soms kluiten.
Bereiding: mengen van ongeveer gelijke
deelen zwavelzure ammoniak en salpeterzure ammo-
niak. Bles .
Ammophila, > Helm; > Graafwespen.
Amnesie (< Grieksch a = zonder, mnèsis =
herinnering), geheugenverlies over een bepaald tijds-
verloop. Na een heftige emotie, na een val op het hoofd,
na een mislukte poging tot zelfmoord enz. kan een a.
ontstaan, welke zich over beide richtingen kan uit-
strekken (d.w.z. zoowel over een tijdsverloop, vooraf-
gaande aan een ongeval, als over een hierop volgend).
Geleidelijk ziet men de a. meestal inkrimpen, terwijl
de geheugenstoornis, over den tijd aan een ongeval
voorafgaand, geheel kan verdwijnen. Carp.
Amnestie (N e d. R e c h t) is de straffeloosheid,
die de wet in bijzondere omstandigheden aan bepaalde
categorieën van delinquenten kan waarborgen. .Art. 68,
waarin van a. sprake is, bepaalt uitdrukkelijk, dat zij
slechts b ij de wet kan worden toegestaan. A. is
wél te onderscheiden van de gratie, die door den koning
verleend wordt. Van de a. verschilt deze, doordat zij
slechts individueel werkt. Op goede gronden is dan ook
beweerd, dat het zgn. gratiebesluit (K.B. van 4 Nov.
1919), na het eindigen van den oorlog, ongrondwettig
was. Immers, de hierbij aan alle militaire delinquenten
collectief verzekerde straffeloosheid was geen gratie,
mocht dus niet bij K.B., maar was a., en had daarom
bij de wet moeten verleend worden. Over de begrenzing
van het begrip a. tegenover gratie, zie in het bijzonder
Weekblad van het Recht 10488 en 10489. Stoop .
(Belg. Wet g.). De Belgische grondwet spreekt
niet over amnestie, hoewel deze in België eveneens
voorkomt. Geen wet bepaalt uitdrukkelijk, hoe ze kan
toegestaan worden, haar verleening als in Nederland
ligt in de bevoegdheid der wetgevende macht. Deze
heeft, zich steunende op de grondwettelijkebeginselen,
sedert 1831 van dit recht gebruik gemaakt. De a.
wordt door de rechtsleer omschreven als een algemeene
verklaring, krachtens dewelke opgeheven worden
alle strafrechterlijke gevolgen van een bepaald delict
of een groep delicten ten gunste van alle veroordeelden
en niet veroordeelden, vervolgden en nog niet ver-
volgden, bekenden en nog niet bekenden, die zich
daaraan hebben schuldig gemaakt. Voor den wereld-
oorlog werd ze veelal toegestaan voor militaire mis-
drijven. Het amnestie vraagstuk heeft zich na den
oorlog, bijzonder naar aanleiding van het Activisme,
scherp gesteld. In dagbladen en tijdschriften, in amnes-
tiecomité’s, propaganda vergaderingen en in beide
Kamers werd ze dikwijls zeer vinnig omstreden. Bij de
wet van 28 Aug. 1919 werd a. verleend voor zekere
vóór 4 Aug. 1919 gepleegde misdrijven van gemeen
recht; zoovele uitzonderingen en beperkingen komen
er echter in voor, dat men bezwaarlijk van amnestie
kan gewagen. De wetten van 31 Oct. 1919 en 28 Juni
1921 betreffen militaire misdrijven. Tallooze wets-
ontwerpen en voorstellen werden ingediend, inzonder-
heid op wat men geheeten heeft: „Bestuurlijke Amnes-
tie”, d.w.z. a. voor administratieve feiten gepleegd
gedurende den oorlog door ambtenaars of werklieden
der staats- of vergunde diensten. Na lange en zeer
heftige behandeling der verschillende ontwerpen en
een dreigende regeeringscrisis, werd de wet van 19 Jan.
1929 aangenomen „over het verval van vervolging
tot straf en van de straffen betreffende sommig
misdaden, gepleegd tusschen 4 Aug. 1914 en 4 Aug.
1919”. — Deze wet, bkend als „De Clement iewet”,
voorziet hoegenaamd geen amnestie, o.m. wordt
uitdrukkelijk bepaald, dat „de titels, graden, openbare
ambten, bedieningen en diensten, waarvan de veroor-
deelden ontzet werden, hun niet worden terugge-
geven”. In 1930 had men, ter gelegenehid van het
eeuwfeest van den Belg. Staat, een algemeen a. ver-
wacht; slechts zeer beperkte genademaatregelen
werden getroffen. De Ministerraad heeft sedert begin
1932 een voorstel van bestuurlijke a. op het getouw;
uit de persberichten blijkt, dat de te amnestieeren
ambtenaars in reeksen worden ingedeeld volgens den
graad hunner plichtigheid.
Intusschen blijft het vraagstuk niet onberoerd
in de pers en de politieke partijen.
L i t . : Prof. E. Vliebergh, Beginselen van Strafrecht;
Prof. de Hoon, Grondbeginselen van het Belg. Strafr.;
Repertoire prat. du droit beige, 5e Amnistie. — In de
wapenstilstandsove reenkomst van Compiègne en het
verdrag van Versailles komt een amnestie-clausule voor.
Deze clausule heeft aanleiding gegeven tot uitgebreide
pennetwisten. Zie A. Jonckx „ Belgica iures comtemp-
trix”, waarin het activistisch standpunt wordt uiteen-
gezet. V. DesseL
Amnion ( < Gr. amnion = schaal, waarin het offer-
bloed werd opgevangen), het binnenste vruchtvlies
bij de embryonen van reptielen, vogels en zoogdieren
(amniota). Om het embryo vormt het a. een dunwan-
digen zak, waarbinnen het embryo, gedompeld in een
vloeistof (vruchtwater), vrij beweeglijk ligt opgesloten
189
Amnionholte — Amoeben
190
en tegen ongunstige beïnvloedingen wordt beschermd.
De aanleg van het a. geschiedt reeds vrij spoedig,
nadat de eiklieving heeft opgehouden en gaat uit
van het embryo zelf, wanneer zich van hieruit vóór,
opzij en achter dubbel-bladvormige plooien ontwikke-
len, die om het embryo heen naar elkander toe groeien
en met elkander versmelten (zie afb.). Daar iedere
A = amnion ; All •= allantois ; D = dooierzak ; SB =
Serosa van v. Baer.
plooi uit een binnen- en buitenblad bestaat, worden
er om het embryo twee omhulsels gevormd, waarvan
het buitenste de serosa levert, die zich tegen den
binnenkant van het eioppervlak uitbreidt, en het bin-
nenste het a., dat de a. -holte vormt, waarin het embryo
gelegen is. Bij de geboorte scheurt het a. open en treedt
het embryo naar buiten. — A. (geneeskundig),
> Lamsvlies. Voor afb. ook > Embryo. Willems %
Amnionholte, > Amnion.
Amniota worden die dieren genoemd, die tijdens
hun embryonale ontwikkeling een amnion, serosa en
allantois vormen. Hiertoe behooren de reptielen,
vogels en zoogdieren. De overige gewervelde dieren
(amphibieën en visschen), die deze embryonale organen
missen, worden anamnia genoemd.
Amniotische strengen, > Lamsvliesstrengen.
Amnisiades of Amnisides, nymphen van
de bron en rivier Amnisus op Kreta.
Amnon, oudste zoon van David, werd door
Absolom gedood.
Amoeben (^ Gr. amoibein = afwisselen) zijn
micro -organismen uit de groep der protozoën, dus een-
cellige wezens, die tot de laagste groepen van het
dierenrijk behooren.
Ze bestaan uit protoplasma, waaraan meestal een
heldere buitenste laag (ectoplasma) en een korreliger
binnenste gedeelte (endoplasma) wordt onderscheiden
en in dit protoplasma vindt men een of meer kernen,
vaak met een duidelijk kemlichaampje (karyosoom,
nucleolus) erin.
De a. bewegen zich actief voort door het vormen
van uitstulpingen (pseudopodiën), welke zich ergens
aan vasthechten, waarna de rest van het cellichaam
volgt. Voedselopname geschiedt door resorptie van
opgeloste stoffen, ofwel doordat de pseudopodiën
zich om vaste voedingsstoffen heen leggen en deze
dan in het cellichaam mee terug nemen, waar ze verder
verteerd worden. In velerlei omstandigheden, veelal
ongunstig voor de a., kan het ectoplasma een vrij
vaste celmembraan vormen (pellicula), waarbij een
ronde of ovale vorm ontstaat, die meestal veel kleiner
is dan de a. zelf. Deze ,, cyste” heeft een veel grooteren
weerstand tegenover schadelijke invloeden dan de a.
zelf. In deze cysten vindt men kernen, vacuolen,
veelal met een glycogeenachtige stof gevuld en andere
insluitsels, die voor bepaalde vormen min of meer
kenmerkend zijn. Uit de cysten ontwikkelen zich in
gunstige omstandigheden weer de gcw T one a. en zoo
is er kringloop, die voor vele soorten kenmerkend is.
De verschillende soorten a. worden onderscheiden
door hun grootte, het aantal en den vorm der kernen,
de samenstelling van het protoplasma en de daarin
opgenomen soort vaste bestanddeelen, verder door
vorm, grootte en inhoud van de cysten, die bij de
verschillende soorten duidelijke verschillen vertoonen.
A. worden vaak in de darmen van mensch of dier
gevonden; sommige ervan hebben ziekmakende
eigenschappen, andere zijn volkomen onschuldig.
De belangrijkste pathogene a. is de ent-amoeba histo-
lytica, die de a. -dysenterie veroorzaakt. Deze a.
onderscheidt zich van andere door de grootte (ca. 15-30
li), den kemvorm en het feit, dat ze roodebloedlichaam-
pjes in zich opneemt, wat de meeste andere a., die er
verder op lijken, niet doen. De cysten ervan hebben
meestal 4 kernen, zijn 10-15 // groot en bevatten
191
Amoebendysenterie— Amor en Psyche
192
soms een glycogeenvacuole en ijzerhoudende glinste-
rende brokjes en balkjes (chromidiën).
Een andere bekende, en bij den mensch veel voor-
komende a. is de ent-amoeba coli, die meestal grooter
is dan de vorige (nl. 20-40 p) en voor den mensch
onschade lijk is. Deze a. vreet nooit roode bloedlichaam-
pjes; de cysten bevatten 2 of 8 kernen, zijn grooter
dan die van de ent-amoeba histolytica en bevatten
meestal geen vacuolen of chromidiën. Behalve deze
twee soorten zijn er nog een zeer groot aantal, die in
den darm, de mondholte en soms ook in de vagina
bij den mensch gevonden kunnen worden en meestal
geen ziekmakende eigenschappen bezitten. De onder-
scheiding tusschen de verschillende soorten is niet
altijd gemakkelijk. Wyers.
Amoebendysenterie, > Dysenterie.
Amoeboïde beweging, een voortbeweging,
gelijkend op die van een amoebe. Men treft deze
beweging o.a. ook aan bij de witte bloedlichaampjes.
> Beweging.
Amoedarjja, in de oudheid Oxus, 2 600 km lange
rivier in Turkcstan (Azië, 40° N., 62° O.), door-
loopt een steppegebied; langs de oevers strooken loof-
woud. Zij verliest veel water door bevloeiing (katoen-
bouw) en mondt met een groote delta uit in het Aral-
meer.
Amocnomanie, een gemoedstoestand, geken-
merkt door een licht-ziekelijke opgewektheid, welke
door de omstandigheden niet gewettigd wordt.
Amoentai, hoofdplaats der gelijknamige onder -
afdeeling van de res. Zuider- en Oosterafd. van Bomeo;
warm en vochtig klimaat.
Amoer, rivier in Oost-Siberië, (50° N.,
136° 50’ O.). 4 600 km, waarvan 3 900 km bevaarbaar;
stroomgebied 2,2 mill. km 2 (Mongolië en Mantsjoerije).
Veel verkeer, maar de monding is ondiep en een half
jaar met ijs bedekt. Het verkeer gaat dan via Wladi-
wostok. Zeer vischrijk; veel houtvervoer naar China.
Amoerang, hoofdplaats der onderafdeeling
A. aan de Amoerang -baai, aan de N. kust van Celebes
in de afdeeling en residentie Menado. De onderafdee-
ling telt 117 000 zielen, onder wie 200 Europeanen,
1 800 Chineezen en 100 andere vreemde Oosterlingen.
Amoerbaan, spoorbaan aan den linkeroever
van de Amoer. 2 000 km lang, deel van de Transsi-
berische baan.
Amoergebicd in N.O. Azië, behoort tot de
Sovjetrep. van het Verre Oosten. Bekken met venen,
langs de kust een gebergte. Invloed van de moessons
in den zomer, veel regen; de winter is koud. Veel
loofwoud; het moerassige oevergebied heeft veel wei-
den; veeteelt. Landbouw door de Russen en Chineezen;
weinig uitvoer. Goud, zilver, lood, zink. Heere.
Amoerroe, > Amorrheeën.
Amoers, Jan, > Amours, Jan.
Amok, term, gebruikt in de psychiatrie (rassen-
psycho -pathologie), psychische stoornis, welke bijna
alleen bij Maieiers voorkomt ; het woord is dan ook aan
het oud-Javaansch ontleend. De amokmaker geraakt
door een hevige gemoedsbeweging in een toestand van
vertwijfeling, hij grijpt plotseling zijn kris en valt in
blinde woede ieder aan, die hem in den weg komt.
Na korten tijd (enkele dagen tot enkele uren) eindigt
deze toestand gewoonlijk in een stupor, soms in zelf-
moord. Er zou naderhand amnesie voor den aanval
bestaan. Steunend op twee duidelijke gevallen, rekent
Kraepelin de a. tot de epilepsie; Bleuler meent, dat
een psychogene factor in het spel is, daar hetzelfde
psychische syndroom zich bij de verschillende patiën-
ten op eentonige wijze herhaalt. Boelen.
Amomum, kruidachtig plantengeslacht van de
fam. der Zingiberaceeën in tropisch Afrika en Azië.
De A. cardamon L, een Indische soort, levert
een geurigen balsem. De zaden van de A. c. worden met
sirih gekauwd, terwijl deze ook dienen als Inlandsch
geneesmiddel.
Ainon, koning van Juda (639 — 638), bevorderde
den afgodendienst en viel als slachtoffer eener samen-
zwering (4 Reg. 21. 19—26).
Amon, Blasius, > Ammon, Blasius.
Amonines, Belg. gem. in de prov. Luxemburg;
ten N. van Laroche; opp. 1 091 ha; 348 inw.; mocras-
achtige weiden; landbouw; bosschen; houtzagerij;
klein oud kasteel bij het gehucht Blier.
Amon-Re, Amon, de verborgene, Egyptische
god, ontstaan uit de identificatie van Amon, stads-
god van Thebe (Luxor) en van den zonnegod Re of
Ra. Toen Thebe onder de 18e dynastie tot hoofdstad
van het land verheven werd, groeide ook het aanzien
van A. R. Talrijke hymnen en gebeden, die ons zijn
bewaard gebleven, en de grootsche tempeiruïnen van
Luxor, Thebe en Kamak leggen nog getuigenis af van
het groote aanzien, dat hij genoot. Hij werd dan
beschouwd als de koning der góden en als bron van alle
leven vereerd. De Grieken identificeerden hem met
Zeus als Zeus-Ammon, de Romeinen met Jupiter als
Jupiter-Hammon.
L i t. : •> Egyptische godsdienst. Bellon.
Amontons, G u i 1 1 a u m o, natuurkundige,
* 31 Aug. 1663 te Parijs, f 11 Oct. 1705, heeft kook-
punt van water definitief als vast punt van de tempe-
ratuurschaai vastgelegd.
Amor, > Eros.
Amorboog , alsmede de amorboog met strop zijn
zeer moeilijke scho n-
heidsfiguren in het
schaatsenrijden.
1 en 2 stellen den ge-
wonen amorboog voor,
3 den amorboog met
strop.
Amor en Psyche
De in den Hellenis-
tischen tijd ontstane
legende van A. en P.
komt hierop neer: P.
was een schoone ko-
ningsdochter. A., die
haar lief had, bracht
haar naar een afgelegen
plaats, waar hij in lief-
de met haar vereenigd
leefde. Zij kon haar
minnaar echter nooit
zien. Door haar zusters liet P. zich echter ver-
leiden A. in het gelaat te zien. Dit bracht een scheiding
tusschen beiden teweeg, en eerst na lang zoeken en
veel lijden vond P. haar minnaar, die haar trouw was
gebleven, terug. Door Apulejus is aan deze legende
een symbolische beteekenis gehecht: A. is een machtige
daemon, die de menschelijke ziel, vaak in veel lijden,
naar de gelukzaligheid brengt (iets dergelijks reeds in
Plato’s Symposion).
Voorst, in de kunst. In de antieke kunst
veelal als schoone jongeman, ook wel als kind met
vleugels, pijlkoker en boog voorgesteld, komt in den
193
Amoretti— Amorim
194
Hellenistischen tijd ook voor, terwijl hij P. omarmt.
P. is dan niet zelden een jong meisje met vlinder-
vleugels. In de Christel, kunst worden A. en P. bij den
wijnoogst voorgesteld of op een weide, bloemen pluk-
kend in gezelschap van putti. Daarin behoeft men
slechts een puur versieringsmotief te zien zonder
dieperen zin, maar het is zeer wel mogelijk, dat aan de
voorstelling der omhelzing Christ. symbolisme is ten
grondslag gelegd: de verrijzenis des vleesches en de
uiteindeüjke vereeniging met Christus, den Minnaar
der zielen, in de hemelsche zaligheid.
L i t. : Leclercq, Manuel d’Archéol. Chrét. (1907, 144
vlg.). Knipping.
Amoretti, Giovanni Vittorio, ItftL
letterkundig historicus, schrijver van idealistische
essays en godsdienstig getinte, wijsgeer ige poëzie.
* 1 Mei 1892 te Porto Maurizio, hoogleeraar te Pisa.
Werken: Eterno Ritorno (1922); G. Boine e la
letteratura contemporanea (1922) ; A. W. Schlegel (1923);
Hölderlin (1926) ; Junges 1 taliën (Wege nach Orpüd n.
18, 1930). Baur.
Amorcuse, C o 1 ij n d e, > Keyart, > Colijn.
Amoreuskeyt, Dboeck der, verscheen in
1580 te Antwerpen, met allerlei werk van rederijkers
„int amoreuse”. Den Handel der A., versche-
nen in 1621 op naam van J. B. Houwaert, bevatte een
viertal klassieke spelen, uit oudere hss. overgenomen:
„Aeneas en Dido” van Jacob van Mol van Antwerpen,
„Narcissus en Echo” van Colijn Keyaert, „Marsen
Vernis” van zekeren Smeecken, „Leander en Hero”
van een onbekende. V. Mierlo .
Anioryos, eiland der Cycladen (Gr.), opp. 135
km* en tot 663 m hoog; ruim 4 500 inw. Producten:
tarwe, wijn, olijven. Hooidstad Chora of Amorgos.
Haven aan de N. kust: Limen of Vathy.
Amorie ten, Amorrheeën.
Amorie van der Hoeven, 1° Herman
Agatho des, bekend convertiet, Indisch specia-
list van de R.K. partij in de Tweede Kamer. * 22 Juli
1829 te Amsterdam, f 13 October 1897 te Den Haag.
Zoon van den Remonstrantschen hoogleeraar Abr. des
A. v. d. H. Broeder van den welsprekenden Rem.
predikant Abr. des A. v. d. H. Jr. en van den jurist-
philosoof Martinus des A. v. d. H. Tusschen 1851 en ’69
was hij advocaat en journalist in Indië. Na jaren van
twijfel ging hij, vooral getroffen door de geschriften
van Bossuet en Lacordaire, in Sept. 1867 tot de Kath.
Kerk over. In 1868 repatrieerde hij en eenige jaren
daarna publiceerde hij zijn ontroerend en wel-doordacht
bekeeringsverhaal, dat verdiende in onzen tijd opnieuw
te worden uitgegeven. In Juni 1875 werd hij tot lid
der Tweede Kamer gekozen voor het hoofdkiesdistrict
Breda. Als zoodanig onderscheidde hij zich door die
voorname welsprekendheid, die een merkwaardige
trek vormt in zijn familie. Herhaaldelijk trad hij in
het krijt voor de belangen van het Indische volk, te
midden waarvan hij zoo lang had geleefd. In Juni 1885
volgde zijn benoeming tot lid van den Raad van State.
Zoowel zijn ernstig zoeken naar de Waarheid,
gevolgd door een vinden daarvan in de Moederkerk,
alsook zijn parlementaire werkzaamheid in het belang
van de missie en van de verheffing van den inlander,
hebben hem gemaakt tot een sieraad der Kerk in
Nederland.
Werken: Het streven der Indische radicalen (1869);
Mijn terugkeer tot de kerk van Christus (1871), ook in
het Engelsch vertaald (Londen 1877) \ Het eeuwige
Pausdom (1872) ; De cirkelgang der menschheid (1875) ;
voorts vele artikelen in „De Waohter” en „Om® Waoh-
ter”. — L i t. : Dr. H. J. A. M. Schaepman, Menschen en
Boeken (V, 52—55) ; Gerard Brom, Romantiek en
Katholicisme in Nederland (I, 229 — 231). Taal.
2° Martinus des, universeel geleerde, vooral
jurist en philosoof, welsprekend redenaar, tragisch
zoeker naar waarheid. * 20 Febr. 1824 te Rotterdam,
f 13 Oct. 1868 te Amsterdam. Broeder van den con-
vertiet H. A. des A. v. d. H. Studeerde te Amsterdam
en te Leiden, promoveerde in 1845 in Leiden in de
rechten en in de letteren. De klassieke letteren hadden
aanvankelijk zijn liefde. Vestigde zich na zijn promotie
als advocaat te Amsterdam, legde zich op de bestudeering
van juridische kwesties toe. Verschillende bijdragen van
hem op dit gebied werden in tijdschriften geplaatst;
welsprekend pleitbezorger. In 1848 werd hij aan het
Athenaeüm tot hoogleeraar in de Rechtswetenschap
benoemd. Tegelijkertijd legde hij zich toe op de
beoefening der wijsbegeerte. Hij trachtte een synthese
te leggen tusschen de idealistische wijsbegeerte en
de gematigd-orthodox-Protestantsche richting, waar-
in hij was opgevoed. Daarbij vertoonde hij ook
een zekere neiging tot het Katholicisme; in 1854
verzekerde hij, dat hij het standpunt der Kerk huldigde
inzake de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Uit
hetzelfde jaar dagteekent zijn fijne werkje : Over het
wezen van den godsdienst en haren
invloed op het staatsbestuur. Van
1854 tot ’55 hield hij te Amsterdam lezingen over de
geschiedenis der wijsbegeerte, welke zeer de aandacht
trokken. Hij neigde in dien tijd het meest over naar de
philosophie van J. G. Fichte. Scherp bestreden door
zijn vriend, Mr. I. da Costa, die oordeelde, dat bij
v. d. H. het positieve Christendom in het gedrang
kwam. Na het overlijden van zijn vader (1855) werd
v. d. H. veel meer teruggetrokken en zijn houding
t.a.v. het Christendom werd steeds meer sceptisch.
Hij bleef voordrachten houden, doch ten gevolge van
zijn eenzelvigheid en zijn negatief standpunt oogstte
hij niet veel bijval meer. Hij verviel tot absoluut
nihilisme. De band met Da Costa werd verbroken. In
1866 moest de overspannen zwoeger naar een krank-
zinnigengesticht worden overgebracht. Wèl is hij
daaruit hersteld teruggekeerd, doch zijn veerkracht
was gebroken, en op 13 Oct. 1868 overleed hij plotse-
ling. Nog kort vóór zijn heengaan had hij aan zijn
broeder Herman te kennen gegeven, dat hij niet zeker
was van de onsterfelijkheid der ziel. Herman wijdde
aan zijn nagedachtenis in het boekje „Mijn terugkeer
tot de kerk van Christus” ontroerende bladzijden.
L i t. : Mr. H. P. G. Quack, Martinus des Amorie van
der Hoeven (1869) ; Gerard Brom, Romantiek en Katho-
licisme in Nederland (I, 227 — 229). TaaL
Amorim, Francisco Gomes de,
Portugeesch schrijver en dichter, één der voornaamste
figuren uit de Portugeesche romantiek. * 1827 te
Avelomar, f 1891 te Lissabon. Na een veelbewogen
jeugd vertrok hij naar Brazilië, om in 1848 naar zijn
land terug te keeren op aansporing van zijn leermeester
Almeida-Garrett. Hij schreef niet minder dan twaalf
drama’s, waarvan Odio de ra$a wel het meest bekend
is. Ook in zijn lyrisch werk (o.m. Cantos matutinos,
1858) en zijn historische romans (o.m. O amor da patria,
1879) toont hij zich een groot kunstenaar. Ter eere
van Almeida, voor wien hij een zeer groote bewonde-
ring had, schreef hij de Memorias de Garrett (3 dln.,
Lissabon 1881—1888).
L i t. : E. von Reinhardstöttner, Auisatze und
Abhandlungen (1887). Üteenhojf .
u. 7
195
Amorium— Amortisatieplan
196
Amorium (a n t. g e o g r.), stad in Groot-
Phrygië, ten Z.W. van Pessinus.
Amor misericordioso , > Hart, Godsvrucht
tot het H.
Amor oniuia vindt = de liefde overwint alles.
Voor deze algemeene spreuk, vgl. Cor. 1. 13. Vooral
vers 8 — 10; 13.
Amoros, Don Francisco, Spaansch overste,
die in Spanje en Franklijk de gymnastiek in voerde.
Kan beschouwd worden als de stichter van het gym-
nastiekonderwijs in Frankrijk. * 1770, f 1848 te Parijs.
Hij stichtte te Madrid een militaire gymnastiekschool,
waar volgens de methode Pestolozzi les gegeven werd.
Uit Sp. verdreven vluchtte hij naar Parijs en richtte
er een gymnastiekschool op, waarmee hij veel succes
oogstte/ In 1830 verscheen van zijn hand Manuel
d’éducation physique, gymn. en morale, dat den
grondslag voor een officieele handleiding legde. Aerts.
Amorpli noemt men den physischen toestand van
een stof, waarin, zelfs bij microscopisch onderzoek,
geen kristalvormen worden waargenomen. De a.
stoffen staan als zoodanig tegenover de kristallijne
stoffen, waarvan de moleculen, aan zich zelf overge-
laten, zich volgens zeer bepaalde mathematische
figuren rangschikken. De a. stoffen worden verdeeld
in vloeistoffen en gassen, al naar gelang de moleculen
elkaar sterk aantrekken of zeer weinig aantrekken.
Bijna alle a. stoffen zijn ook isotroop, d.w\z. ze hebben
in alle richtingen dezelfde eigenschappen (-> Aniso-
tropie). Sommige stoffen echter, zooals glas en gelatine
onder spanning, alsook dierlijke en plantaardige
weefsels, alhoewel a., maken een uitzondering op
dezen regel. v. d. Beek/ D 'Olieslager.
Amorpha, stiuikachtig plantengeslacht van de
fam. der vlinderbloemigen, komt voor in N. Amerika.
De A. fruticosa L. of > Indigobloem wordt als sier-
struik gekweekt.
Amorpht* koolstof, > Koolstof.
Amorplu'ii, vormloozen, een van de 8 karakter-
typen van G. Heymans. A. zijn niet emotioneel, niet
actief, hebben geen secundaire functie.
Amorphophallus , kruidachtig plantengeslacht
van de fam. der aronskelkachtigen, met dikken wortel-
stok, die slechts een enkel groot blad geeft en een enkele
bloeiwijze met groote bloeischeede en van zeer onaan-
genamen reuk, weshalve men ze in Indië wel lijken -
bloem noemt. Eenige soorten worden als sierplant
gekwoekt. De a. groeien in tropisch Azië.
Amorrheeën of Amorieten (( Ass.
Amoerroe = Westelijk, West land). De ligging van
het land Amoerroe moet in het Syro-Palest. gebied
gezocht worden. Het volk der A., dat ca. 2600 v. Chr.
in de gesch. intreedt, was oorspr. een bedouïnenvolk,
ten tijde van Sargon I (ca. 2600 v. Chr.) reeds in voort-
durend contact met de beschaving van het Twee-
stroomenland. Ca. 2060 v. Chr. bemachtigt een A.
dynastie den troon van Babylon, dat onder Hammoe-
rabi tot het toppunt van macht komt. Met den val
dezer dyn. (ca. 1760) is ook de invloed van den stam
gebroken. De A. vormen met de Kananeeën (de weder-
zijdsche afbakening dezer ethnol. termen in de H.
Schrift staat nog niet geheel vast) de yóór-Israël.
bewoners van Palestina. Nog tijdens den intocht der
Isr. bestonden meerdere kleine A. -staten aan beide
zijden van de Jordaan (vgl. o.a. Num. 21 en Jos. 10).
Indien het Boek der Schepping (10. 16) de „Emori”
(= A. ?) onder de Chamieten rangschikt, hangt dit sa
men met het niet uitsluitend ethnologisch schema der
bijb. „volkerentafel.” De stamgod der A. is Amoerroe,
doch boven hem staat Adad.
L i t. : Fr. Böhl, Kanaanaer und Hebraer (Leipz. 1911,
31 vlg.) ; E. Dhorme, in Revue Biblique (1928, 1930 en
1931) ; B. Maisler, Unters. zur alt. Gesch. und Ethno-
graphie Syriens und Pal&stinas (I Giessen 1930, 1-53).
Minder juist : A. T. Clay, The Empire of the Amorites
(New Haven 1919). Simons.
Amort, Eusebius, Augustijn, universeel
geleerde, beroemd Zuid-Duitsch theoloog uit de 18e
eeuw. * 15 Nov. 1692, f o Febr. 1775 in het klooster
Polling. In 1709 Augustijn, studies te Ingolstadt,
professor aan het kloosterseminarie Polling. Had zich
tot levenstaak gesteld: vernieuwing van het geestelijke
en godsdienstige leven in Beieren, meer beoefening van
de positieve wetenschappen aan de universiteiten,
natuurwetenschap, bronnenstudie, critische methode,
ontwikkeling van het gewone volk, meer wetenschap-
pelijke diepgang in de moraal. Schreef meer dan 70
werken; met den H. Alfonsus de Liguori de grondlegger
van het Aequiprobabilisme. Lid van de Beiersche
Academie van Wetenschappen.
L i t. : H. Hurter, Nomenclator literarius theologiae
catholicae ( 3 V, 228 — 232). J. v. Rooij
Amortisatie, > Amortiseeren; (voor belastingen)
> Overdracht.
Amortisatiekassen zijn van Staatswege in
het leven geroepen instellingen, w r elke tot doel hebben
staatsschulden te delgen, hetzij door afkoopen hetzij
door aflossen. De middelen daartoe ontvangen ze
van den Staat, meestal in den vorm van jaarlijks op
de Staatsbegrooting uitgetrokken bedragen. De oor-
sprong van deze kassen ligt in Engeland, doch in
verschillende landen is het denkbeeld in toepassing
gebracht. In geen enkel land hebben deze kassen liet
beoogde resultaat gehad, nl. vermindering van de
staatsschuld, hetgeen o.a. te wijten is geweest aan het
onverantwoordelijk beheer. Berucht is de geschiedenis
van het > Amortisatiesyndicaat. Wüsenboer.
Amortisatieplan geeft aan, hoe de aflossing
eener schuld zal geschieden, wat betreft bedrag, wijze,
en verdere voorwaaiden. Bij ongelijke aflossingen
onderscheidt men: 1° willekeurige ongelijkheid, zooals
bij vele leeningen van publiekrechtelijke lichamen,
bijv. aflossing van 1932 — 1936 25 000 gld. p. j.; van
1937—1941 30 000 gld. p. j.; enz. ; 2° aflossing volgens
annuïteitensysteem. De periodiek gelijke voor vol-
doening bestemde som (> Annuïteit) bevat een deel
rente en een deel aflossing; behalve deze deelen geeft
het a. p. het schuldverloop aan. De samenstelling
voor een leening, groot 100 000 gld. 1 Jan. ’32 aan-
gegaan tegen 6% rente, aflossing aan het einde van
ieder jaar in 10 annuïteiten, elk groot 12 950,46 gld.,
is als volgt :
Vervaldag
Schuld
voor
aflossing
Rente-
deel
Aflos-
singsdeel
Schuld
na
aflossing
31 Dec. ’32
31 Dec. ’33
31 Dec. ’34
gld.
100 000,—
92 049,54
83 701,56
gld.
6 000,—
4 602,48
4 186,08
gld.
7 950,46
8 347,98
8 765,38
gld.
92 049,64
83 701,66
74 936,18
enz.
Uit de splitsing op 31 Dec. *32 van het le rente-
bedrag 5 000 gld. en dus de le afl. 7 950,46 gld., volgt
het restant schuld op dien datum 92 049,64 gld. Het
tweede rentedeel op 31 Dec. ’33 is 6% daarvan of
197
Amortisatiesyndicaat — Ampelius
198
4 602,48 gld. en aldus volgt de verdere samenstelling.
Op andere wijze geschiedt dezelfde samenstelling,
doorjiit het eerste aflossingsbestanddeel het tweede
door vermenigvuldiging met 1,05 (1-f^) af te leiden.
Ware bedoelde leening gesplitst in 100 obligaties van
1 000 gld., dan ware aflossing alleen mogelijk in ronde
sommen van 1 000 gld. De berekening voor het a. p.
luidt dan: 31 Dec. ’32. Rentedeel 6 000 gld.; aflos-
singsdeel 7 950,46 gld., waarvan voor afl. 7 obl.
7 000 gld. en ongebruikte afl. 950,46 gld.; restschuld
93 000 gld. Voor 31 Dec. ’33: annuïteit 12 950,46 gld.
-f ongebruikte afl.’32 950,46 gld. -f 1 jaar rente a 5%
over die ong. afl. 47,52 gld. is totaal beschikbaar
13 948,44 gld. Hiervan is rentedeel 5% van 93 000
gld. of 4 650 gld. ; rest dus aflossingsdeel 9 298,44 gld.,
waarvan 9 000 gld. voor afl. 9 obl. en ongebruikt 298,44
gld.; rest schuld 84 000 gld. Aldus te continueeren en in
kolommen in te deelen, ontstaat het a. p. Bij een niet-
rentedragende premieleening zou o.m. van een gelijk
a. p. zijn uit te gaan, waarbij de rente zou dienen
tot uitkeering van premies. Eenzelfde samenstelling
zou o.m. kunnen gebruikt worden bij rentedragende
premieleeningen, door het verschil tusschen de an-
nuïteit van den werkelijken rentevoet en die van de
uitgekeerde rente te bestemmen voor premies.
L i t. : Schlimbach, Politische arithmetik ; van Over-
eem, Leerboek Handelsrekenen (I). v. Ketel.
Amortisatiesyndicaat , naam van de in
1822 gereorganiseerde amortisatiekas van 1816 (de
eerste Ned. amortisatiekas is van 1796), toen met deze
kas werd vereenigd een syndicaat, dat opgericht was
in verband met de regeling van de Ned. staatsschuld
in Mei 1814 (> Uitgestelde schuld). Doel: vermin-
dering van den zwaren schuldenlast door inkoop van
nationale schuldbewijzen. Het a.s. kreeg daartoe de
beschikking over vsch. staatsinkomsten. Ook gebruikte
het de rente van de ingekochte schuldbewijzen, welke
een steeds ruimer vloeiende bron van inkomsten moest
worden. De hooge verwachtingen werden niet ver-
wezenlijkt. Het a.s. heeft zijn doel gemist, zoowel door
het snelle tempo, waarmede de schuld toenam, als
door wanbeheer, nog bevorderd door het geheim -
blijven van de zaken van het a.s. Ook ging het zijn
bevoegdheden te buiten. Voor koning Willem I was
het a.s. mede een middel om de geldmiddelen aan de
contróle der St. Gen. te onttrekken. Het a.s., welks
werking voor ’s rijks geldmiddelen zeer fataal gewor-
den is, werd opgeheven in 1842. Verberne.
Amortiseer en beteekent te niet doen of delgen.
Door buffers wordt de schok van aanstootende
wagons geamortiseerd ; bij het biljartspel
wordt de stoot op den speelbal geamortiseerd door de
overdracht van de vaart op den aangespeelden bal: de
speelbal blijft daardoor op de plaats van aanraking
liggen. Economisch wordt deze term gebruikt:
1° om het als het ware onttrekken van goederen uit
het openbaar verkeer aan te duiden: het vermogen
in de doode hand is geamortiseerd. 2° Om aan te
duiden, dat de belastingdruk niet verhaalbaar is. Dit
kan alleen bij zakelijke belasting of bij eene als zoo-
danig werkende: bij invoering drukt deze uitsluitend
op de huidige eigenaars; voor de toekomstige is ze
geamortiseerd (grondbelasting, couponbelasting).
Volkomen amortisatie vindt alleen plaats voor zooverre
geen verhaal mogelijk is. 3° Voor het > aflossen van
schuld of geleend kapitaal, hetzij dit geschiedt door
betaling van het geheel of in gelijke of ongelijke perio-
dieke afdoeningen of door inkoop van de schuld-
bekentenissen (obligaties) of kapitaalbewijzen (aan-
deelen).
L i t. : Pierson, Staathuishoudkunde (II) -/Bordewijk,
Theorie der Belastingen en het Ned. Belastingwezen.
v. Ketel.
Amory, Thomas, half krankzinnig Engelsch
schrijver van Memoirs (1755) in 2 dln., en een vervolg
daarvan: The Life of John Buncle, Esq. (1756 en
1766); zonderling, onsamenhangend, maar hier en
daar zoo levendig, dat Hazlitt dacht aan the soul
of Rabelais. * 1691, f 1788. Pompen.
Amos, 1° de derde der kleine profeten. Hij
was herder van beroep, maar werd tijdens de regeer ing
van Jeroboam II, koning van Israël (783 — 743), door
God tot het profetenambt geroepen.
2° Amos, b ij b e 1 b o e k, behoort tot de ver-
zameling Kleine Profeten. Werd in het Hebreeuwsch
opgesteld door den profeet Amos, voorname lijk voor en
tegen het Noordrijk Israël. Behalve het opschrift
(1. 1) en den epiloog (9. 8b-17: de messiaansche
belofte) onderscheiden we in het boek A. 3 deelen:
a) een serie anathemen (1-2) tegen de omlig-
gende volkeren van Damascus, Gaza, Tyrus, Edom,
Ammon, Moab, tegen Juda, en vooral tegen Israël.
b) Een serie berispings - en bedreiging s-
reden, vooral tegen Israël (3-6). Dit 2e deel
schildert Israëls misdaden, terwijl het le deel eer de
straffen beschrijft, de gevolgen van de misdaden. Om
de orde te herstellen in enkele tekstverschuivingen,
plaatst A. Van Hoonacker 8. 4-14 na 4. 3;
en 7. 9-17 na 4. 13. c) Een serie zinnebeeldige
visioenen omtrent Israël (7 — 9. 8a) : de
sprinkhanen, het vuur, het lood, de mand rijpe vruch-
ten, Jahve naast het altaar. Ten onrechte erkende de
Graf-Wellhausiaansche critische school in Amos
een der stichters van den Israëlietischen monotheïs-
tischcn godsdienst, en ontkende zij de echtheid van de
heerlijk-contrasteerende messiaansche belofte van den
epiloog, welke troostend en opbeurend het zwaar-
drukkend boek van den vloekproleet sluit. Ook aestho-
tisch-literair staat het bijbelboek A. zeer hoog; zijn
taal is bizonder krachtig en beeldrijk.
L i t. : A. van Hoonacker, Les douze Petits Prophètes
(Parijs 1908) ; Touzard, Le Livre d’Amos (Parijs 1909) ;
F. L. Ceuppens O.P., De Kleine Profeten (Brugge 1928).
Brana.
Amougies, > Amengijs.
Amours, Jan, Cisterciënser uit de abdij van
Vlierbeek, bij Leuven, die in 1443 opdracht kreeg van
de overheid dier stad de spelen „Van O. L. Vrouwen
Miraculen” en „Van de drie Ierarchien” samen te stel-
len.
Lit. : Van Even, Onbekend VI. dichter (Gent 1897).
V . Mierlo.
Amoy (Chineesch Hja-moen), havenstad in de
Chin. prov. Foekiew (24° 30' N., 118° 10' O.), 197 000
inw. (1929). Chin. universiteit. Veel emigratie.
Ampas, het vaste overblijfsel (residu) na uit-
persing of uitkoking van plantaardige stoffen; ver-
handelbaar afvalproduct der suikerfabrieken op Java.
Ampelidacecën , > Wijnstokachtigen.
Ampelidae, > Zijdestaarten.
Ampelius, L u c i u s, schreef onder Hadrianus
of Antoninus Pius een Liber memorialis, gericht aan
zekeren Macrinus, een werkje van encyclopaedisch
karakter: cosmographie, geographie, euhemeristische
godenleer, historie.
199
Ampelographie— Amphiaraüs
200
Ampelographie (<[ Gr. ampelos = wijnstok),
wetenschappelijke beschrijving van druiven, die hier
weinig wordt beoefend.
Ampelopsis, geslacht van slingerplanten, ge-
lijkend op den wijnstok en van dezelfde fam. Gekweekt
als sierplant. A. quinque-folia R. et Sch., > Wilde
Wingerd.
Ampelus (<Gr. ampelos = wijnstok), myth.,
lieveling van Dionysus personificatie van den wijnstok.
Ampenan, havenplaats aan de W. kust van
Lombok, voornaamste van het eiland, met een in den
Z.O. moesson goede, in den W. moesson vaak slechte
reede. Landingsplaats der Lombokexpeditie (1894)
en beginpunt van den grooten weg, die via de hoofd -
§ laats Mataram en het lustverblijf Narmada dwars
oor het eiland loopt naar de O. havenplaats Laboean
Hadji. Couvreur.
Ampère, practische eenheid van stroom -
sterkte = I Coulomb /sec = 3 X 10® electra statische
eenheden per sec. De internationale A. is de stroom, die
1,11800 mg zilver afscheidt per sec aan de kathode
van een zilvervoltameter.
Ampère, l°André-Marie, Fransck wis- en
natuurkundige, * 22 Jan. 1776 te Lyon, f 10 Juni 1836
te Marseille. Toonde reeds als kind grooten weten-
schappe lijken aanleg,
ontwikkelde zich zon-
der leermeesters in
wiskunde , natuur-
wetenschappen, let-
terkunde enphiloso-
phie. Was eerst lee-
raar te Ain-k-Bourgen
te Lyon, 1804 repeti-
tor, 1809 professor
aan de Ecole Poly-
technique te Parijs,
1808 inspecteur der
universiteiten, 1824
professor aan het
Collége de France.
Hij schreef over wis-
kunde (waarschijnlijkheidsrekening, reeks van Taylor,
oplossing van een partieele differentiaalvergelijkingvan
de 2e orde), mechanica (bewijs v. het principe der virtu-
eele snelheden ; toepassingen van de variatierekening),
optica (theorie van de breking) philosophie (syste-
matiek der wetenschappen). Zijn hoofdwerk ligt op het
gebied van electriciteit en magnetisme. In 1820
ontdekte hij de krachten, die electrische stroomen op
elkaar en een magneet op een stroom uitoefenen; hij
werd daardoor de grondlegger der electrodynamica.
Hij verduidelijkte het begrip electrische stroom en
voerde de grootheid stroomsterkte in, welker eenheid
naar hem genoemd is. Hij vereenigde electriciteit en
magnetisme tot één gebied door zijn theorie der
moleculairstroomen ter verklaring van de magnetische
verschijnselen.
L i t. : de verhandelingen over electrodynamica zijn
yereenigd in de deelen II en III van Collection de Mé-
moires relatifs k la Physique, van 1884 tot 1891 uig.
door de Soc. fran$. de Phys. Verzameling van artikelen
over zijn leven en werken in een num. spéc. de la Revue
Gén. de 1’Electr. (Nov. 1922). Dijksterhuis.
Regels van Ampère, > Zwemregel, Rechter-
h&ndregel.
2e Jean-Jacques, Fransch criticus en be-
oefenaar van de vergelijkende literatuurstudie in haar
vroegsten, eclectischen en sierlijk-oratorischen vorm;
zijn veelzijdige Europeesche, ja cosmopolitische belang-
stelling vond echter haar neerslag niet in het gedroom-
de synthetische werk. * 12 Aug. 1800 te Lyon, f 27
Maart 1864 te Pau. In 1833 hoogleeraar bij het Collége
de France, 1847 lid van de Académie fran^aise.
Werken: De 1’histoire de la poésie (1830) ; Histoire
littéraire de la France avant [le 12e siècle (3 dln. 1840
vlg.) ; Histoire de la littérature fran^aise au moyen-&ge,
comparée aux littératures étrangères (1841); La Grèce,
Rome et Dante (1848) ; Mélanges (1867). — L i t. : Potton
(1867) ; Sainte-Beuve, Nouveaux Lundis (XIII, 1868) ;
Correspondance et souvenirs (2 dln. 1875). Baur .
Ampèremeter, -> Wijzer instrumenten, Elec-
trodynamometer, Galvanometer.
Ampèreseeunde = 1 coulomb.
Ampèrcvvinding . Het aantal a. van een spoel
is het product van het aantal windingen (mits alle
in denzelfden zin gewikkeld) en het aantal ampères,
dat door die windingen stroomt. Het aantal a. be-
paalt de magnetomotorische kracht in een magnetisch
circuit. De magnetom. kracht is nl. 0,4 jz ( = 1,26)
maal het aantal a. Elenbaas.
Ampezzo of II a y d e n, dallandschap in de
Dolomieten, prov. Belluno (Italië). Het A.-dal is
16 km lang; loopt Noordwaarts, vanaf de vroegere
Oostenrijk — Italiaansche grens. Belangrijk toeristen-
verkeer; ook houthandel. Voornaamste plaats: Cortina
d’Ampezzo, de wintersportplaats bij uitnemendheid
der Ital. Alpen.
Ampezzo of Cortina d’A m p ez zo, 1 224 m,
laats in de Dolomieten (46° 34' N., 12° 7' O.),
inds 1919 Italiaansch, bewoond door Ladiners.
Veeteelt, houthandel, druk verkeer. Veel toerisme
(wintersport).
Ampferer, Theorie van O., behoort tot
de zgn. onderstroomingstheorieën
(> Geotectonische theorieën). In beginsel uitgesproken
in 1906. Hij neemt stroomingen in de magmazone aan,
zgn. thermische massastroomingen,
welke de continentale schollen door frictiekoppeling
meevoeren. Onder de depressies van de aardkorst
toevloeiing van materiaal, onder de culminaties
afvloeiing. De eerste vormen drukzones, zgn. V e r -
schluckungszonen, de tweede rekzones. Over
de oorzaak der strooming laat hij zich vrijwel niet uit.
In 1919 de theorie uitgebreid. Ook buiten plooiings-
gebieden onderstroomingen, die groote continentale
verschuivingen veroorzaken. In twee diametraal tegen-
over elkaar liggende gebieden resp. stroom vanuit
de aardkern naar aardopp. en omgekeerd. S. Tromp
Amphiaraüs (Gr. m y t h.), zoon van Oïcles
en Hypermestra, vader van Alcmaeon en Amphi-
lochus; ziener, gunsteling van Zeus en Apollo, met
vele deugden begiftigd. A. nam deel aan de Calydoni-
sche jacht en den tocht der Argonauten. Hij verdreef
Adrastus uit Argos, verzoende zich later met hem en
huwde diens zuster Eriphyle. Den tocht tegen Thebe
wilde hij niet meemaken, daar hij den ongelukkigen
afloop voorzag. Polynices kocht Eriphyle om met een
gouden halssieraad; zij dwong A. den tocht mee te
maken. A. vertrok, na zijn zoon Alcmaeon te hebben
opgedragen, voor den dood van zijn vader wraak te
nemen op zijn moeder. Voor Thebe leden de aanvallers
de nederlaag. Ook A. vluchtte, Zeus opende de aarde
voor hem; A. verdween in de aardspleet. Hij werd een
goddelijk profeet en had een droomorakel bij Thebe
en bij Oropus. David f.
mm
AMPHIBIEËN
1. KAMSALAMANDER (VROUWTJE). 2. KLEINE WATERSALAMANDER (MANNETJE). 3. BAND-
SALAMANDER (MANNETJE). 4. TRITURUS VULGARIS (VROUWTJE). 5. TRITURUS VITTATUS
(VROUWTJE). 6. TRITURUS CRISTATA (MANNETJE).
201
Amphibia — Amp hlbiën
202
Voorstelling in ae kunst. Bekendste
voorstelling A.’s uittocht naar Thebe en afscheid van
Eriphyle (op de verloren geraakte kist van Cypselos;
6e eeuw en eenigszins anders op een Korinthische vaas
uit denzelfden tijd, nu te Berlijn): A. is op het punt
den wagen te bestijgen , maar wendt zich nog eens toor-
nig naar zijn vrouw Eriphyle, die het verraderlijke
halssieraad in de hand houdt. Knipping,
Amphibia, > Amphibiën (Palaeozoölogie).
Amphibiën (<( Gr. amphi = dubbel, bios =
leven) (zie platen), tweeslachtige dieren, klasse der
gewervelde dieren. Leven zoowel in het water als op
het land en dan bij voorkeur in vochtige omgeving,
daar de slijmerige huid niet bestand is tegen uitdroging.
In de jeugd leven zij als larve in het water en ademen
dan door kieuwen. Bij het volwassen worden door-
loopen zij een metamorphose, waarbij de kieuwen ver-
dwijnen, de longen zich ontwikkelen en ook pooten
ontstaan. Behalve in de longen, heeft ook uitwisseling
van koolzuur en zuurstof plaats door de vochtige huid.
Daar de ribben ontbreken, kan de luchtverversching
in de longen niet plaats hebben door bewegingen van
de borstkas, maar heeft zij plaats door vergrooting en
verkleining van den mondinhoud. Door samenknijpen
van de flanken wordt de inhoud van de longen in
de mondholte geperst, het gasmengsel wordt daarna
weer ingeslikt, waarbij de flanken weer uitzetten.
Bij het duiken kunnen de dieren voldoende zuurstof
verkrijgen door de huid. Duurt het duiken lang, dan
kan het zuurstofgehalte van de lucht in de longen zelfs
tot 0% dalen, zonder dat het dier behoefte krijgt
om adem te halen. Ook kan een gedeelte van het
longhaarvatennet worden afgesloten, waardoor het
zuurstofverbruik beperkt wordt. Het hart heeft twee
boezems en slechts één kamer, waardoor zuurstof -
houdend en koolzuurhoudend bloed in de kamer
wordt gemengd. Een algeheele bloedmenging zal
echter worden verhinderd, doordat in de kamer
uitstekende spierbalken nissen vormen, waarin aan
de rechterzijde voornamelijk het uit de rechter-
boezem stammende koolzuurhoudende bloed, en aan
linkerzijde het uit de linkerboezem ” stammende
zuurstofhoudende bloed zal worden 'opgevangen.
Doordat de samentrekking van de kamer van
rechts naar links verloopt en daarmee overeen-
stemmend een spierbalkje in de conus arteriosus
van rechts naar links verschuift, krijgen huid en
longen het overwegend koolzuurhoudend bloed en
kop en aorta het overwegend zuurstofhoudend bloed.
De a. hebben twee achterhoofdknobbels, ribben
ontbreken of zijn slechts zwak ontwikkeld, zooals bij
salamanders. Een heup- en schoudergordel verbinden
achter- en voorpooten met den romp. De eieren zijn
omgeven door een geleiachtige stof en worden óf in
snoeren (pad) of in plakkaten afgezet. Vuursalamanders
en Alpensalamanders (•> Salamanders) zijn eier-
levendbarend. De pipa draagt de eieren in wratten
op den rug, de vroedmeesterpad draagt de eieren aan
de achterpooten. Tot de A. behooren drie orden:
1° Kikvorschachtigen of staart looze A., Anura;
2° Salamanderachtigen of staartdragende A., Urodela;
3° Wormsalamanders of Gymnophionen.
Uitgestorven zijn de Stegocephalen. A. komen in
de geheele wereld voor, behalve in de Poolgebieden,
daar zij niet kunnen leven in gebieden, waar de gemid-
delde jaartemperatuur lager is dan 0°C. Daar de' huid
noch bestand is tegen de inwerking van zouten, noch
tegen droogte, zijn zeeën, zoutwatermeren en woestij-
nen hindernissen voor hun verspreiding. Polynesië
is arm aan A.; alleen op de Fidzjieilanden komt de
Comufer voor, op N. Zeeland Liopelma. In Australië
komen van de A. alleen de padden voor, uitgezonderd
op het schiereiland York, waar een echte kikvorsch
(Rana papua) leeft. In Middel- en Zuid-Amerika leven
de wormsalamanders, en komen van de kikvorsch-
achtigen vooral de Cystignathidae (> Kikvorsch)
voor. In het N. gematigd gebied ontbreken de Cystig-
nathidae en de wormsalamanders; hier leven de
salamanders en de Discoglossidae (> Kikvorsch-
achtigen).
In het Palaeo tropisch gebied ontbreken de salaman-
ders en komen vooral de echte kikvorschen en de worm-
salamanders voor. Op Madagaskar ontbreken de worm-
salamanders weer.
L i t. : Brehm’s Tierleben VI, Der Frosch (Brehm
Verlag, Berlijn 1930) ; Fr. Werner, Die Reptilien und
Amphibiecn (2 dln. Sammlung Göschen) ; F. Werner,
Amphibia ; Kükenthal-Krombach, Handbuch der Zoö-
logie (VI-2) ; G. Kingsley Noble, The Biology of thê
Amphibia (Me. Graw Hill Book Company, New York
en Londen 1931) ; Dr. R. Hertwig, Lehrbuch der Zoologie
(Uitg. Fischer, Jena). v. d. Poel .
Palaeozoölogie. Van de A. (Amphibia, zie plaat)
zijn fossiele vertegenwoordigers bekend der Urodela
en der Anura. Behalve de geslachten dezer orden
kwamen van het Carboontijdperk tot den Trias a.
voor, die in vele opzichten van de recente vormen af-
weken, en die bijeen gebracht worden in de orde der
Stegocephali (<^ Gr. stegos = bedekking, kephalè =
kop). Deze merkwaardige orde vertoont vele vormen,
die zich aan bijzondere levensomstandigheden hebben
aangepast; phy logenet isch doen zij aan de Cotylosauria
denken (> Reptilia).
Orde 1: Stegocephali. Salamander- of hage-
disachtige dieren, voorzien van een staart. De grootste
vormen bereikten de grootte van een krokodil. Zij
bezaten^eeirkoppantser en vaak een uit beenschubben
Bovenaanzicht van den schedel van Branchiosaums
amblystomus Credner (Stegocephaal). m =* maxilla,
n = nasalia, f »= frontalia, pf — prefrontalia, p ~ parie-
talia, fo = foramen parietale, so = supraoccipitalia, o -
orbita, sc - scleroticaalring en scl.plaat, fp -=* post-
frontalia, po => postorbitalia, j — jugaüa, st — supratem-
poralia, sq — squamosa, e — epiotica.
203
Amphibiën
204
1. JavaanBche vliegkikvorsch (Rhacophorus Reinwardti). 2. Springkikvorsch (Rana Agilis). 3. Pad (Bufo
Vulgaris). 4. Knoflookpad (Pelobates Fuscus). 5. Graskikvorsch (Rana Temporaria).6. Blindwoeler (Ichthyphis
Glutinosus). 7. Pipa (Pipa Americana). 8. Reuzensalamander (Megalobatrachus Maximus). 9.Vroedmeesterpad
(Alytes Obstetricans). ± Yi der ware grootte. Reuzensalamander 1/6 der ware grootte.
1. Chirotherium Barthi. Bondzandsteen. 2. Andrias Schcuchzeri. Keuper. 3. Branchiosauris Salamandroides.
Perm. 4. Schedel van Mastodonsaurus giganteus. 5. Palaeobatrachus. Mioceen. 6. Arohegosaurus Decheni. Perm.
207
Amphibievliegtuig— Amphilochius van Iconium
208
bestaand buikpantser. De beenderen in het koppantser,
die bij de andere a. ontbreken, zijn (zie afb.) supra-
occipitale (so), epiotica (e), supra temporale (st), post-
frontalia (fp). postorbitalia (po) en jugalia (j). Tus-
schen de parietalia bevindt zich het foramen parietale
(fo). Rondom de oogen ligt dikwijls een scleroticaal-
ring (sc), op de oogleden vaak een oogplaat. Bij de
keel bevinden zich behalve drie tot den borstgordel
behoorende keel-borstplaten. een interclavicula en
twee claviculae. De beenderen die de mondholte
om sluiten zijn vaak van tanden voorzien. Naar de wijze
van verbeen ing der wervels worden de Stegocephali
verdeeld in de volgende onderorden:
Phyllospondyli. De chorda is aan de
ventrale zijde met dunne beenplaten bezet. De dentine
der tanden is niet geplooid. Zij leefden gedurende het
Carboon- en het Pcrmtijdperk. Branchiosaurus.
Lepospondyli. Wervels bestaande uit zand-
loopervormige beenstukken. Carboon -Perm.
Temnospondyli. Wervels samengesteld uit
gescheiden beenstukken, een basaal hypocentrum en
twee pleurocentra. Carboon -Onder -Trias. Archego-
saurus.
Stereospondyl i. Wervels massief en amphi-
coel, soms in het midden doorboord. Het dentine der
tanden is geplooid. De slijmkanalen tusschen orbita
en de neusgaten vormen een lyra. Carboon -Trias.
De vormen uit de Carboonformatie bezitten een buik-
pantser, de vormen uit de Triasformatie niet. Masto-
donsaurus, een der grootste a.; de schedel heeft een
lengte van ± 1 m. De voetsporen dezer dieren werden
onder den naam Chirotherium beschreven.
Orde 2: U r o d e 1 a. Fossiele overblijfselen dezer
dieren zijn zeldzaam en worden vanaf het Krijt aan-
getroffen. Het belangrijkste fossiel, Andrias Scheuch-
zeri Tschudi, werd gevonden in het Boven -Mioceen
van Oeningen bij het Bodenmeer. Oorspronkelijk
werd dit fossiel door Scheuchzer beschreven onder
den naam Homo diluvii testis. Scheuchzer beschouwde
het nl. als een overblijfsel van een mensch, die bij den
zondvloed was omgekomen.
Orde 3: Anura. Komen fossiel voor vanaf de
Boven -Jura (Malm). De fossielen wijken weinig af
van de recente vormen. Palaeobatrachus.
L i t. : D. M. S. Watson, A Sketch Classification of
the Prejurassic Tetrapod Vertebrates {Proceedingp of the
Zoological Society, Londen 1917) ; id., The structure,
evolution, and origin of the Amphibia (Philosophical
Transactions of the Royal Society, 1920). Eofsieenge.
Amphfhievlicfjtuin, vliegtuigtype met dubbel
landingsgestel, waardoor het a. in staat is, zoowel op
het land als op het water neer te strijken en daarvan op
te stijgen.
Amphibische planten kunnen zoowel in als
buiten het water leven, bijv. de ongelijkbladige water-
ranonkel. De vormen in de beide milieu ’s verschillen
dikwijls veel, vooral de bladvormen. In het water zijn
de bladeren meestal smal of in smalle slippen verdeeld,
terwijl zij in de lucht breed en onverdeeld zijn. Ook
kunnen de bladstelen en strengelleden zeer lang worden
of kort blijven in verband met de waterstand.
Bonman.
Amphiboliet, kristallijn gesteente, in hoofdzaak
bestaande uit groene amphibool (> Hoomb lende);
in kleinere hoeveelheden treden nog op veldspaat,
granaat en accessorische bestanddeelen.
Amphibool, > Hoomblende
Amphibrachys, driesilbige versvoet, bestaande
uit één betoonde silbe tusschen twee onbetoonde.
Schema ^ — w.
Voorb. Als sorgefmijn herteLeTsl inden! (G*Gezelïe,
Tijdkrans I. De oude brevier).
Amphjclea (a n t. g e o g r.), stad in Phocis.
Amphicoel (( Gr. amphi = aan beide zijden,
koilos = hol) noemt men de wervels van visschen,
eenige amphibieën en reptielen, die aan beide zijden
(voor en achter) concaaf (uitgehold) zijn en waarin zich
nog resten der > Chorda bevinden.
Amphicrates, oud-Grieksch rhetor, een der
vertegenwoordigers van het Asianisme, schreef in
gezwollen stijl een (verloren) reeks biographieën van
beroemde mannen. A. verliet in 86 v. Chr. zijn geboor-
testad Athene en nam zijn intrek aan het Parthische
hof, waar hij zich later zelfmoordde.
Amphictyonic, verbond van Gr. staten, die
als amphictyonen, omwoners, een centraal heiligdom
beschermden. De schrijvers vermelden meerdere
derge lijke amphictyonieën; de oorsprong is onbekend ;
volgens sommigen vóór de komst der Hellenen in
Griekenland. Deze statenbonden vermochten niet den
vrede onder de Gr. stammen te handhaven, maar het
barbaarsche oorlogsrecht werd door beperkende
bepalingen verzacht. De meest bekende was de A.
van Delphi, welke 12 Gr. stammen als leden telde.
Teder lid bracht in den raad der Amphictyonen twee
stemmen uit. Twee vergaderingen: één in de lente en
één in den herfst. Het praesid iaat berustte bij de Thessa-
liërs. De A. had de zorg voor de heiligdommen van
Delphi en de Thermopylen, voor de wegen om Delphi
en voor de Pythische spelen. De amphictyonen waren
verplicht tot gewapende hulp om zoo noodig uitvoering
der besluiten van den raad door te zetten. Politieke
kwesties waren uitgesloten: toch verhaalt de geschie-
denis van drie Heilige Oorlogen. Gewichtig was
de door de A. bewerkte versmelting van het Aegine-
tische en het Attische muntsysteem en het slaan van
algemeen-Gr. munten. De Delphische A. had geringe
politieke beteekenis, doordat vele Gr. stammen er
niet toe behoorden en de voornaamste, Athene en
Sparta, in den raad heel weinig invloed hadden.
Philippus van Macedonië kreeg zitting in den raad in
plaats van de Phociërs (346 v. Chr.) en veranderde
de samenstelling van den raad. De Aetoliërs hadden
later grooten invloed in de Delphische A. Augnstug
bracht verandering in de samenstelling van den raad;
na de Antonijnen hoort men niet meer van de Del-
phische Amphictyonie. Davids.
Amphicyon, geslacht der Camivora uit het Mio-
cene tijdperk. A. wordt wel beschouwd als de stamvorm
der honden en der beren.
Amphidasis, > Berkenspanner.
Amphidromie ( < Gr. amphi = dubbel,
dromos = baan of loop) ontstaat, in dien twee staande
golven, welke niet gelijktüdig den 0-stand passeeren
en wier knoopenlijnen elkaar snijden, gaan interfe-
reeren. Door curven voor te stellen.
Amphiqastriën, > Doosvruchtleverm ossen.
Amphilochiërs (a n t. g e o g r.), Gr. stam,
ten O. van de Ambracische Golf; hoofdstad: Argos.
Amphilochicum. -> Amphilochus.
Amphilochius van Iconium, Heilige, vriend
der drie groote Cappadociërs. Leerling van den rhetor
Libanius, daarna advocaat in Konstantinopel, ver-
volgens kluizenaar en 373 bisschop van Iconium.
Verdedigde vooral de ware Godheid van den H. Geest.
209
Amphflochus— Amphitryon
210
Werken: 333 jambische verzen, vermaningen aan
een jongen vriend Seleucus ; 7 preeken en een verhande-
ling tegen verkeerde ascese. — L i t. : Bardenhewer,
Gesch. d. altkirchl. Lit. (III, 220 vlg.). Franses.
Amphflochus (Gr. m y t h.). 1° Zoon van
Amphiaraüs en Eriphyle. Nu eens stelt de sage
hem voor als helper van Alcmaeon bij den moeder-
moord, dan weer als deelnemer aan den tocht tegen
Thebe of Troje. Als ziener sticht hij met Calchas en
Mopsus verschillende steden en orakels op de kust van
Klein-Azië.
2° Zoon van Alcmaeon en Manto, stichter
van Amphilochicum Argos in Acarnanië. Soms worden
deze twee in de sage verwisseld. Davids.
Amphimacer, driesilbige versvoet, bestaande
uit een onbetoonde silbe tusschen twee betoonde. Komt
zeer weinig voor in het Ned. ; schema — ^ — . Ook wel
creticus genoemd naar het eiland Kreta, waar deze
versvoet zeer geliefd was.
Amphimcdon, een der vrijers van Penelope,
door Telemachus gedood.
Amphimixie (Gr. = vermenging), vermenging
van de ouderlijke erfmassa’s tijdens de bevruchting.
Amphineuren , > Keverslakken.
Amphinomc (Gr. m y t h.). 1° Een N e r e I d e.
2° Gemalin van Aeson, moeder van Iason.
Toen Pelias Iasons geslacht wilde verdelgen, doodde
zij zichzelf, na Pelias, staande aan zijn eigen haard,
te hebben vervloekt.
Amphfon (Gr. m y t h.). l°Zoon van Zeus
en tweelingbroeder van Zethus. A. en Zethus zijn een
soort Boeotische Dioscuren. Zethus is krachtig en ruw,
A. is de musicus. Hij bouwt de muren van Thebe met
behulp van zijn lier; op de tonen daarvan voegen de
steenen zich te zamen. A. en Zethus nemen wraak op
Dirce voor de vernederende behandeling, die hun
moeder Antiope van haar heeft ondervonden. Zij bin-
den Dirce aan de hoorns van een wilden stier. > Far-
nesische stier. Amphions echtgenoote was Niobe.
2° Een Argonautuit Pellene in Achaia.
Davids.
Amphioxus, > Lancetvischje.
Amphipoden, > Vlookreeften.
Amphipolis (ant. geogr.), Atheensche
kolonie, gesticht onder Pericles 436 v. Chr., hoofd-
stad van het Attische Thracië, gelegen aan de
rivier Strymon ; 424 v. Chr. veroverd door den
Spartaan Brasidas, die 2 jaar later als overwinnaar
sneuvelt in den slag bij A. tegen den Athener Cleon,
die eveneens valt; 357 v. Chr. door Philippus van
Macedonië veroverd; begin der verwikkelingen tus-
schen hem en de Atheners; werd in 168 v. Chr. Ro-
meinsch; ook ten tijde van St. Paulus een belang-
rijke plaats (vgl. Act. 17. 1). Thans het dorp Neochori
(= Nieuwstad) aan de Stroema. Davids .
Amphlprostylus, een term in de Gr. architec-
tuur, gebruikt voor een tempel met een zuilenportiek
alleen aan den vóór- en den achterkant. > Grieksche
tempel.
Amphisbaena (<( Gr. amphi = aan beide zijden,
bainein = gaan), slangvormige hagedis met langge-
rekt lichaam, onbeschubde huid, kleine oogen met
vergroeide oogleden; de ledematen ontbreken of zijn
rudimentair. Zij leven onderaardsch en zoeken hun
voedsel in nesten van mieren en termieten, wier lar-
ven zij vnl. eten. Een groot aantal soorten leeft in
Midden- en Zuid-Amerika, de overige zijn verspreid
over tropisch Afrika enjde landen om de Midd. Zee.
A. is een geslacht van de fam. der ringhagedissen
(Amphisbaenidae), orde der hagedissen (Lacertilia).
Willem.
Amphissa (ant. g e o g r.), stad in Locris Ozolis,
teg. Salona. In 339 v. Chr. beschuldigden de bewoners
van A., aangezet door de Thebanen, de Atheners in den
raad der Amphictyonen van heiligschennis in Delphi.
De Ath. afgevaardigde Aeschines beschuldigde A.,
dat het aan Apollo gewijd grondgebied bezat. Aan-
leiding tot den derden Heiligen Oorlog (339 v. Chr.).
Davids •
Amphistefjina (fossiel), > Foraminiferen.
Ampliistomum (^ Gr. amphi = aan beide
zijden, stoma = mond), inwendig parasitisch levende
zuigworm met één vóór en één achter aan het lichaam
voorkomenden zuignap, waarvan de laatste het grootst
is. De meeste soorten komen voor in het darmkanaal
van gewervelde dieren o.a. a. conicum bij herkauwers,
a. (paramphist.) subclavatum bij kikkers, a. hominis
bij den mensch (vooral in Indië). A. is een geslacht
van de orde der zuigwormen (Trematodes). Willem.
Amphiterium , fossiel zoogdier uit het Dogger
(> Juraformatie) van Engeland. Onder den naam A.
worden ook wel zoogdieren samengevat, wier plaats
in het systeem nog onzeker is.
Amphithcater (geologie), > Keteldal.
Am phf theater is in de Rom. architectuur eén
gebouw, waarbij rondom een meest elliptische arena,
trapsgewijze zitplaatsen zijn gebouwd, hier en daar
onderbroken door gangen waardoor men langs een
trap buiten het gebouw kon komen. Soms werd het a.
in een bergkom gebouwd, in de steden (Rome enz.)
echter werd het meestal omsloten door een muur,
met drie of meer verdiepingen bogen, waarvan dan
de onderste als ingang dienden. Het oudst bekende a.
is dat van Pompeji (80 v. Chr.); in Rome werden reeds
onder Caeser (46 v. Chr.) tijdelijke houten a,’s ge-
bouwd, waarvan sommige later door steenen vervan-
gen werden. Het groote a. is het onder Vespasianus en
Titus gebouwde Colosseum (80 n. Chr.) Verder nog a.
te Ar les, Capua, Catania, El Djem (N. Afrika),
Fréjus, Nimes, Pola, Pozzuoli (Puteoli), Syracuse,
Verona, enz. Knipping.
Amphitheater van Nimes.
Amphithéatre morainique, > Gletsjers.
Amphitricha ( ( Gr. amphi = beide, thrix —
haar) zijn bacteriën met twee zweepdraden aan het
lichaam.
Amphitrite (Gr. m y th.), dochter van Nereus
of van Oceanus, gemalin van Poseidon; godin der zee.
Amphftpyo (Gr. m y t h.), zoon van Alcaeus,
koning van Tiryns, en Astydamia; hij doodde bij onge-
luk of opzettelijk zijn schoonvader Electryo en trok
met Alcmene, zijn vrouw, naar Thebe, waar Creon
hem van bloedschuld reinigde. A. ondernam een
tocht tegen de Taphiërs; tijdens zijn afwezigheid werd
Alcmene, door Zeus, moeder van Heracles. > Plautus.
Davids.
Amphitryon, titelheld van Molière * s
211
Amphiuma means— Ampulle
212
gelijknamig spel (13 Febr. 1668), dat op Plautus’
Amphitruo teruggaat. Hierin (III. 3. 13) noo-
digt Jupiter (onder den naam van A.) Blepharo te ont-
bijten; dit gaf nu aan Molière de volgende versregels in:
Le véritable Amphitryon / Est l’Amphitryon oü 1’on
dine. Vrij vertaald: Je ware gastheer / is die, waarbij
men dineert (Amphitryon 3. 5). In het Fransch, en
van daar uit in de moderne talen, werd hij spreek-
woordelijk als type van den royaal onthalenden, dik-
wijls ook geëxploiteerden gastheer. Ook vrouwelijk
gebruikt als zelfstandig type -naamwoord: u n e
Amphitryonne.
L i t. : Kr. Nyrop, Grammaire historique de la langue
fran^aise (IV 1913, §496). Baur/ Brouwer.
Amphiuma means, > Aalsalamander.
Amphora, een in de Oudheid gebruikelijk kruik-
vormig vaatwerk, van twee hengsels voorzien, met
dikken buik en nauwer wordenden hals, met of zonder
voet. Diende om voorraden te bewaren, of om te
meten en vooral in den latercn tijd als pronkstuk.
Bekend zijn de met olie gevulde panatheneïsche a.,
welke aan de overwinnaars der spelen geschonken
werden. Knipping.
Amphotere electrolyten zijn stoffen, die
zoowel als zuren reageeren en dus met basen zouten
vormen, alsook als basen zich gedragen en du 3 met
zuren zouten vormen. Zoo vormt bijv. Al(OH) s met
zoutzuur een zout A1C1 S en met natriumhydroxyd
een zout Na 3 A10 s . Andere voorbeelden zijn Zn(OH) 2 ,
amidozuren enz. In de physiologie spelen a.e. een
groote rol. " A. Claassen.
Amphotere reactie is de reactie van amphotere
electrolyten.
Amphotere vormingen zijn die gesteenten,
die onder den invloed van hooge temperatuur en met
medewerking van water ontstaan. Het zijn meestal
vulkanische tuffen en conglomeraten. Zij ontstaan uit
vulkanische asch, zand en lapilli, die met behulp
van water tot een vast gesteente verkitten.
Amphrysus (ant. geogr.), rivier in Thessa-
lië; daar weidde Apollo de kudden van Admetus.
Amplificatie (Lat. uitbreiding, welsprekend-
heid) is het overvloedig en door-en-door bespreken
van een argument, hoofdgedachte, enz. eener rede-
voering, met het doel, den toehoorders het belang
der zaak, de kracht der bewijzen duidelijk te maken,
en hun gemoed zoo te beïnvloeden, dat zij besluiten
te doen, wat de redenaar wil. De a. moet aan het
geraamte der rede vleesch en bloed, leven en kracht,
gloed en schoonheid geven. De middelen, welke zij
aanwendt, zijn vooral: uitvoerige beschrijving, beelden
en vergelijkingen, stijlfiguren, affecten. De keuze
dezer middelen moet met overleg en vernuft, over-
eenkomstig het te bereiken doel geschieden. Een
gevaar, dat niet altijd vermeden wordt, is het af dwalen
van het onderwerp der redevoering, v. d. Eerenbeemt .
Amplitude (o c e a n o g r a p h i e) is de grootste
verhooging of verlaging, ten opzichte van den
middenstand, die een getij kan veroorzaken.
* Getijden. Wissmann.
Amplitudo (m e c h.) of slingerwijdte is de
grootste uitwijking uit den cvenwichtsstand. -> Tril-
lingen.
Meteorologische amplitudo. Dit is het ver-
schil tusschen den hoogsten en den laagsten stand van
den thermometer, van den barometer, in een etmaal,
een maand of een jaar. De dagelijksche thermometri-
sche a. is op het vasteland, bij onbewolkten hemel, ong.
15° C. De dagelijksche barometrische a. is in de warme
luchtstreken door hare regelmaat gekenschetst (2,8 mm
te Batavia). " V . d. Broeck .
Ampsagas (ant. geogr.), rivier op de grens
van Mauretanië en Numidië.
Ampsanctus, L a c u s, meer in het land der
Hirpini in Samnium, waaruit verpestende dampen
opstegen. Hier werd de godin Mephitis vereerd.
Ampsin, Beg. gem. in de prov. Luik, ten N.O.
van Hoei; opp. 571 ha; 2 677 inw. Maasvallei; ertsen;
groeven van zand en van kalksteen; scheikundige
fabrieken. Oudheidkundige vondsten: le cimetière
des Sarrasins.
Ampsivarii ofAmsivarii, naburen van de
Friezen tot 68 n. Chr. aan den benedenloop van de
Eems, door de Chaucen verdreven. Daarna is hun
woonplaats onbekend, tot ze in de 4e eeuw zich ver-
toonen als een Frankische stam.
Ampt, Abraham, tijdens de inlijving van ons
land bij Fr. commissaris van politie te Den Haag.
* 1780 te Venlo, f 1867 te Den Haag. Bleef oprecht
Nederlander. Bezat in zijn zeer delicate functie zoo-
wel het vertrouwen van zijn chefs als van de Haagsche
aristocratie en volksklasse. Door het beleidvol redi-
geeren van zijn rapporten, die door de Fr. autoriteiten
zeer gewaardeerd werden, bereikte hij, dat in Den Haag
geen vervolgingen geschiedden om staatkundige rede-
nen, zelfs niet na den opstand van April 1813. Bij den
opstand van 17 November 1813 schaarde hij zich
onmiddellijk aan de zijde van Van Hogendorp en
zijn medestanders en was een der eersten, die zich
in het openbaar met de Oranjecocarde vertoonden.
Hij bleef aan het hoofd van de Haagsche politie,
eerst als (voorloopig) commissaris voorde rust en dc
veiligheid in de stad, en later als directeur van poli-
tie, tot zijn eervol ontslag in 1860. Verbeme .
Ampullaria, > Kogelslak.
Ampulle wordt in de o u d-C h r i s t. 1 i t u r-
g i e genoemd een fleschje of kannetje om water en
wijn voor het H. Misoffer te bevatten, of om olie voor
de zieken en voor allerlei soort zalvingen met kerke-
lijk karakter te bewaren. Daarnaast bestaan de zgn.
pelgrimsampullen, welke bestemd waren om olie op
te nemen uit de lampen, die bij martelaars- en belij-
213
Ampullina— Amratian
214
dersgraven brandden: bekend zijn de Mennas -a. uit
N. Afrika, over de heele oude wereld verspreid, de a.
uit Jerusalem, waarvan koningin Theodelinde een
aantal naar Italië bracht, die nu ten deele in den schat
Ampulle van Monza.
Voorst.: boven’: Kruis van Christus en gekruisigde
moordenars; onder: Vrouwen bij Christus’ graf.
Ampulle van Monza.
Voorst.: Christus en de ongeloovige apostel Thomas.
van Monza *s kathedraal bewaard worden. Kunsthist.
zijn deze laatste van belang door de vroeg-Christelijke
voorstelling van de Geboorte, de Madonna, de HH.
Vrouwen bij het Graf,deongeloovigheidvanden Apostel
Thomas, e.d. Bij de graven der martelaren werden niet
zelden door verwanten en geloovigen a. geplaatst,
die reukwerken of wijwater bevatten.
Bloed-a. (phialae cruentae) zijn er ongetwijfeld
geweest, maar of men in speciale gevallen en vondsten
met bloed-a. te doen heeft, is nog niet vastgesteld.
> Vaten, liturgische.
L i t. : Kraus, Realencyclop. des Christl. Altertums
(II, 522 vlg.); Dictionn. d’Archéol. Chrét. et de Lit.
(I, 1722—78). Knipping .
Ampullen heeten ook thans nog de schenkkan-
netjes voor wijn en water, die gebruikt worden bij
de H. Mis.
Ampullen in de geneeskunde zijn glazen
fleschjes van verschillenden vorm, eindigende in een
lang uitgetrokken gedeelte, dat na vulling dicht -
gesmolten wordt. Zij dienen om injectievloeistoffen
steriel te bewaren en moeten daarom vervaardigd zijn
van glas, dat geen alkali af geeft.
Ampullina, een tot de Naticidae behoorende
brakwaterslak. A. komt reeds voor in de Tertiair -
formatie, o.a. in Z. Amerika en in Indië.
Amputatie is in het algemeen het verwijderen
of af zetten van een lichaamsdeel, in het bijzonder
het afzetten van ledematen op een plaats buiten de
gewrichten. (Geschiedt het afzetten m een gewricht,
dan spreekt men van exarticulatie.) Deze misvor-
mende operatie wordt slechts verricht, als het betref-
fende lid op geen wijze te behouden is, of als het leven
van den patiënt zonder a. met de grootste waarschijn-
lijkheid verloren zou gaan. De amputatie geschiedt
volgens vaststaande, klassieke regels, die tot doel
hebben de functie van den amputatiestomp zoo
goed mogelijk te doen zijn. Zoowel aan arm als
been moet de stomp pijnloos zijn en goed bewogen
kunnen worden. De armstomp moet een event.
-► prothese pijnloos en krachtig kunnen bewegen, de
beenstomp moet met behulp der prothese een zekeren,
pijnloozen steun aan het lichaam bieden.
Is het zieke lichaamsdeel niet schadelijk voor het
geheele lichaam, dan is het verwijderen ervan geen
amputatie, maar > verminking. Krekel,
Ampyx, > Trilobieten.
Amrah, > Amratian.
Amram, 1° z o o n van Caath en kleinzoon van
Levi. 2° V a d e r van Moses en Aaron.
Amraoti, > Amarawati.
Ainraphel, koning van Sennaar, nam als bond-
genoot van den Elamitischen koning Chodorlahomor
deel aan een krijgstocht tegen Kanaan (Gen. 14). Hij
wordt vaak vereenzelvigd met den uit de Babylonische
opschriften bekenden Hammoerabi, koning van
Baby Ion.
Lit.: P. Dhorme, Hammurapi-Amraphel (Revue
biblique, 1908, 205—226); A. Condamin, Abraham et
Hammurapi (Etudes 1908, 485 — 501). Keulers .
Amratian of Amrah-cultuur, een der laat-
Neolithische culturen van Opper-Egypte (4500 v.
Chr.). Steen-kopertijd.
Amri, koning van Israël (884 — 873 v. Chr.),
bouwde de nieuwe hoofdstad van Israël, Samaria.
Amribnal As, Arab. veldheer, die met succes
in Syrië en Palestina streed, en van 640 tot 642 Egypte
veroverde. Na den moord op kalief Osman ver-
215
Amri— Amstel
216
klaarde hij zich voor Moeawija. Toen deze laatste
in 661 tot kalief werd uitgeroepen, benoemde hij
A. tot stadhouder van Egypte, welk ambt A. tot zijn
dood in 663 (664?) heeft vervuld. v. Eaaren.
Amritsar, 1° district in de provincie
Pendsjaab, Voor-Indië, 1000 000 inw.; landbouw
(tarwe, maïs, rijst, katoen en suikerriet).
2° Voornaamste handelsstad van de Pen-
dsjaab (74° 60' O., 31° 30' N.), 160000 inw., waarvan
de helft Mohammedanen, 2/6 Hindoes en 10% Sikhs.
G. de Vries.
Amsdorf , Nikolaus von, medereformator
van Saksen. * 1483 te Torgau, f 1666 te Eisenach.
Eerst student, sinds 1511 professor in de theologie
aan de universiteit te Wittcnbcrg. Hij was een der
eerste en trouwste volgelingen van Luther, vergezelde
hem naar Leipzig en Worms en hielp hem bij de bijbel-
vertaling. In Maagdenburg en vele steden van N.
Duitschland verkondigde hij de nieuwe leer. In 1541
benoemde keurvorst Johan Frederik hem tot bisschop
van Naumburg met verdrijving van den door het kapit-
tel rechtmatig gekozen bisschop Julius von Pflug, maar
ondanks Luther ’s zgn. consecratie moest hij in 1547
voor Julius weer zijn plaats ruimen. Strenger en conse-
quenter in zijn opvattingen dan Luther, voerde hij
een feilen strijd tegen de nieuwe stroom ingen van het
Lutheranisme. De werken verklaarde hij niet slechts
voor nutteloos, maar zelfs voor schadelijk ter zalig-
heid. Die afwijkende meeningen brachten hem er in
zijn latere jaren toe tegenover Wittenbergs universi-
teit en uitgave van de werken van Luther te Jena
voor de oprichting van een universiteit en een nieuwe
uitgave van zijn werken te ijveren. De bibliotheek van
Weimar bezit 5 deelen Amsdorf iana.
L i t. : Kawerau in Realenz. (1 1896, 464 — 467); Grisar,
Luther passim. Een apart uitgegeven biographie bestaat
tot heden niet. Wachters.
Amsinekia, kruidachtig plantengeslacht; fam.
der ruwbladigen; 15 soorten in W. N. Amerika.
Amsivarii, > Ampsivarii.
Amstel, belangrijk vaar- en boezemwater, onge-
veer tusschen Uithoorn en Amsterdam; dcol van den
gewicht igen waterweg Amsterdam — Rotterdam via
Amstel, kasteel, oorsprong van Amsterdam.
De Heeren van A. behoorden tot de Utr. ridderboor-
tige ministerialen. Als oudste van dit geslacht wordt
in 1105 Wolfert genoemd, die door vsch. Gijsbrechten
opgevolgd werd. Zij trachtten zooveel mogelijk van den
bissch. van Utr. onafhankelijk te worden. In 1285
nam Gijsbrecht IV van A. zijn land als leen van Floris
V van Holl. aan en verbrak daardoor den band met
het bisdom ; in 1317 werd deze breuk definitief.
Lit. : H. Brugman8, in het Achtste Jaarboek der
vereeniging Amstelodamum (1910, 41—115). Post.
Voornaamste heeren van Amstel: 1° E g-
b e r t, de eerste met zekerheid bekende heer van A.
Hij komt voor in oorkonden vanaf 1131 tot omstreeks
1176, en geraakte herhaaldelijk in conflict met zijn
heer, den bisschop van Utrecht, wegens het aan zich
trekken van Utrechtsche goederen en inkomsten.
2° G ij s b r e c h t I, zoon van den voorgaande,
komt voor in oorkonden van 1176 en 1188.
3° G ij s b r e c h t II, zoon van den voorgaande,
breidde langs vreedzamen weg zijn bezit uit, en wordt
betiteld als ridder, niet meer als ministeriaal, waar-
mee het kenteeken van zijn onvrije afkomst verloren
ging. In 1227 zw r aar gewond in een krijgstocht tegen
den kastelein van Koevorden, moet hij niet lang daarna
gestorven zijn. Zijn zoon was Gijsbrecht IIL
4° Gijsbrecht III sterft vermoedelijk in
1252. Waarschijnlijk werd onder hem de dam in den
Amstel gelegd, waarvan Amsterdam zijn naam ont-
leent.
5° G ij s b r e c h t IV, zoon van den voorgaande,
Zegel en tegenzegel van Gijsbrecht IV van
Amstel, hangende aan een zoenschrift van
27 October 1285, in het Algemeen Rijksar-
chief te Den Haag.
de held van Vondel’s drama, zette de oude politiek
van zijn huis voort: met Holland tegen Utrecht. Doch
in 1280 keerde zich Floris V van Holland tegen hem;
217
Amstel — Amsterdam
218
hij werd met zijn broeder A r e n t in Zeeland in
gevangenschap gehouden, doch in 1285 in zijn be-
zittingen hersteld, thans als leenman van Holland.
Hij nam deel aan de samenzwering tegen Floris V van
1296, moest naar Vlaanderen vluchten en vestigde zich
later in de Betuwe. In 1303 wordt hij voor het laatst
genoemd. Na hem komen achtereenvolgens nog voor
Jan, Willem, en Jan van A., met welken
laatste het huis van A. uitsterft.
Lit. : H. Brugman8, zie boven; Van Spaen, Historie
der Heeren van Amstel enz.; de Wdbkn. van Van
der Aa en Kok. Gorris.
Amstel, 1° G o z e w ij n van, bisschop, >
Gozewijn van Amstel.
2° J a n v a n, gen. De Hollander, belangrijk Ned.
schilder van godsdienstige en genre-stukken uit het
2e kwart van de 16e eeuw. Ook genoemd Brunswijker
monogrammist. * in Holland, f kort na 1543 te Ant-
werpen, waar hij sinds 1527 woonde.
Tot Jzijn fcwerk en ^rekent men een Intocht van
Christus te Stuttgart, een Kruisdraging te Parijs, een
Kruisiging te Bazel, een Spijziging der aimen te Bruns-
wijk, een Ecce Homo te Amsterdam en een te Rome,
Kaartspelers te Berlijn, terwijl vermoedelijk ook een
Vlucht naar Egypte (1543) te Leipzig hierbij gerekend
moet worden. — Lit.: F. Winkler, Altniederl. Malerei
(1926). de Jager .
Amsteldiep, een der wateren in de Waddenzee,
N. van Wieringen; vóór de 19e eeuw een deel van den
waterweg Amsterdam — Noordzee.
Amstélien, onderafdeeling van het Plioceen
(> Tertiairformatie) in Nederland en Engeland. Bij
een diepboring bij Amsterdam werd op 350 m diepte
de basis van het A. nog niet bereikt. De dikte van het
A. in Nederland is minstens 150 m. De mollusken-
fauna bestaat gedeeltelijk uit nog levende en aan de
Hollandsche kust voorkomende vormen als Litorina
litorea, Mactra solida, Donax vittatus, Cardium edule,
gedeeltelijk uit aan de Hollandsche kust niet meer
levende schelpdieren. Hof steenge.
Amstelkring, Museum, voormalig Kath.
Kerkgebouw, ’t Haantje (Ons Lieve Heer op Solder),
gelegen aan den O.Z. Voorburgwal 40 te Amsterdam.
Volgens den geschiedschrijver Jan Wagenaar werd het
huis in 1661 inwendig tot een Kath. kerk vertimmerd.
Vermoedelijk zou echter reeds 83 jaar vroeger het
gebouwtje als een geheim zolderkerkje dienst hebben
gedaan. Het is een typisch en zeldzaam voorbeeld
van de oude zgn. „huiskerkjes,” waarin de Kath.
Amsterdammers van het laatste kwart der 16e eeuw,
gedurende de 17e en een groot gedeelte der 18e eeuw,
m de dagen der strenge plakkaten, de Heilige Gehei-
men vierden. Het vertoont in zijn voorgevel het
karakteristieke voorbeeld van het eenvoudige Amster-
damsche heerenhuis uit den tijd van Hendrick de
Keyser en is inwendig op vernuftige wijze en met
betrekkelijk weinig middelen vertimmerd tot kerk.
Door de welwillende medewerking van den Z. E. Heer
J. H. van Bom, eersten pastoor van St. Nicolaas-
binnen (f Nov. 1893) en de milde bijdragen van vele
Amsterdamsche Kath. kon „Amstelkring” het inte-
ressante kerkje in 1887 aankoopen. Sedert werd het
gebouw als museum ingericht. Hierin zijn opgesteld
behalve vele stukken fraai oud kerkgeraad, meubels,
enkele schilderijen o.a. van Joost van Cleve, Jacob
de Wit en Gerrit Bleker en verschillende sculptures,
ook vitrines met borduur- en kantwerk, oude gravures,
een aantal fragmenten van oude kerken en gebouwen
en enkele oude grafzerken. de Stuers.
Amstelland, hoogheemraadschap, van Amster-
dam Zuidwaarts tot in de provincie Utrecht, omvat
verschillende kleinere waterschappen. Het beheert
de dijken, sluizen en bemaling. Er liggen enkele droog-
makerijen in, zooals de Bijlmermeer- en Diemermeer-
polder. De wateren in A. vormen A.’s boezem, in
het O. begrensd door den Vechtboezem, in het W
door den Rijnlandboezem. Amstel, Drecht, Kromme
Mijdrecht, de ringvaarten van de droogmakerijen, enz.
zijn de voornaamste wateren van dezen boezem.
Loozing vindt plaats via het stads water van Amster-
dam en het IJ op Noordzee en IJselmeer, ook recht-
streeks op het IJselmeer. van der Meer,
Amstclmeer, boezemwater ten Z. van den >
afsluitdijk van N. H. naar het voormalige eiland
Wieringen.
Amstelveen, dorp, grenzende aan Amsterdam,
in de N. H. gem. > Nieuwer-Amstel.
Amstenrade, gem. in Ned. Limburg, D/a uur
ten Z. O. van Sittard, omvattend Amstenrade-dorp,
Treebeek en Hommert. 1 511 inw. (1932), bijna uit-
sluitend Kath. Leven hoofdzakelijk van mijnbouw,
nering en een klein gedeelte van landbouw. Prachtig
kasteel met park, gebouwd ± 1776 door architec-
ten Picard en Soiron. Wandschilderingen van de
Lovinfosse. Inwendig onlangs gerestaureerd. Zetel
der graven van Geleen en Amstenrade (Huyn, Salm-
Dietrichtstein,De Ligne, Willems, Marchant d ’Ansem-
bourg). Eigenaar graaf M. de Marchant et D’Ansem*
bourg.
Amsterdam (zie platen), oorspronkelijk Ara*
stelredam, Lat. A m s t e 1 o d a m u m, op 52°
22' N., 4° 54' O., hoofdstad van Ned. (niet zetel van
de regeering). De gem. A. ligt in de prov. N. Holl., is
de volkrijkste (niet grootste) gemeente, tevens eerste
handels- en industriestad des lands, en ook belangrijk
cultureel middelpunt. Patroon der stad : H. Nicolaas.
Grootte. 1 Jan. 1932: 17 465 ha; zonder wateren
14 976 ha; het eigenlijke stadsdeel beslaat ruim 4 000
ha, het landelijke gebied ruim 10 000 ha. Het grond-
gebied is herhaaldelijk vergroot: tusschen 1612 en
1670 kreeg A. den bekenden halvemaan vorm. Na
1860 begon de nieuwe uitbreiding; de laatste ver-
grootingen waren de annexaties van 1896 met 1 143 ha
en van 1921 met 12 825 ha.
Door den slappen laagveenbodem moeten alle
bouwwerken onderheid worden; de heipalen worden
13 & 16 m in den grond gedreven.
Klimaat, > Klimaat Ned. Een filiaal van het Kon*
Ned. Met. Inst. te De Bilt, tevens belast met den
stormwaarschuwingsdienst, bevindt zich aan den
kop van de Handelskade.
Bevolking. Op 1 Jan. 1932 had A. 766 263 inw.,
waarvan 369 819 m. en 396 444 vr. Dit getal bedroeg
in 1622: 105 000; in 1795: 217 000; in 1859: 243 000;
in 1909: 566 631; in 1920: 647 427; in 1930: 749 469.
De annexatie van 1896 vermeerderde het aantal inw.
met 29 003; die van 1921 met 35 739.
In 1920 was 66% der bevolking in A. geboren, 30%
in overig Eur. Ned., 0,3% in overzeesch Ned. In
1930 en 1931 bedroeg de totale vestiging 73 310; het
totale vertrek 67 273. Alzoo een vestigingsoverschot
van 6 037. Naar de forensen -gem. trokken 17 187 ; uit
die gem. kwamen 12 463, dus een vertrekoverschot
van 4 724. Opvallend groot is het aantal verhuizingen
binnen de gemeente: in 1930 36 817 gezinnen en
51 235 „éénloopende” personen, totaal 186 783; voor
1931 waren die getallen 39 331, 53 306 en 194 714.
Amsterdam
Teekening A. N. W. B.
De nummers op den plattegrond verwijzen naar bezienswaardigheden, de pijltjes naar fraaie stadsgezichten De
voornaamste bezienswaardigheden zijn : 1. Nieuwe of St. Catharinakerk. 2. Oude of St. Nicolaaskerk. 3. Zuider-
kerk. 4. Noorderkerk. 5. Westerkerk. 5a. Nieuwe Luthersche Kerk. 7. Paleis, vroeger stadhuis. 8. Stadhuis
vroeger Prinsenhof. 11. Burgerweeshuis. 14. Begijnhof. 16. Universiteit. 18. St. Anthoniepoort, later Waag’
19. Schreierstoren. 20. Munttoren. 21. Montelbaanstoren. 52a. Koloniaal Instituut. 54. Artis. 55. Aquarium. 56. Beurs
221
Amsterdam
222
Godsdienstverdeeling. In 1920 was
45,8% Prot., 22.7% Kath., 10,1% Israëliet, 0,1%
Oud-Roomsch en 21,3% onkerke lijk. In 1930 was
34,4% Prot., 22% Kath., 8,6% Israëliet, 0,1% Oud-
Roomsch en 34,9% onkerkelijk. In 1932 waren er 17
kerkgenootschappen, die openbare eerediensten hielden
in 117 kerkgebouwen. Daarnaast bestonden tal van
religieuze vereenigingen, waarvan de meeste geen
eigen gebouw hadden. In totaal waren er ± 275 dienst-
doende geestelijken of leeraren, waarvan ± 160 Kath.
Het geboortecijfer is dalende: 1920 23 per
1 000 inw., 1927: 19 per 1 000 inw. (3,5% onwettig),
1931: 16, 64 per 1 000 inw. (4% onw.).
Het sterftecijfer is dalende: 1920: 10,8 per
1 000 inw., 1927: 9,2 per 1 000 inw., 1931 : 8,94 per
1 000 inw. De kindersterfte is inA. relatief
laag: 1927: 4,1% van de kinderen, in 1926 geboren;
dit cijfer was voor het Rijk 5,9%. De sterfte aan
tuberculose bedroeg in 1920 ruim 14% van het totaal
aantal sterfgevallen, in 1927 9,6%, in 1931 7,5%.
In de gem. zijn 19 begraafplaatsen, waarvan 4 Kath.
Het aantal huwelijken bedroeg in 1922: 7 327,
in 1927: 6 064, in 1931: 6 261. Het aantal echtschei-
dingen was in diezelfde jaren 447, 592 en 686.
In „De toekomstige bevolkingsaanwas” (Amsterdam
1932), voortzetting van de rapporten over de grond-
slagen voor de stedebouwkundige ontwikkeling van
A., maakt ir. W. A. de Graaf, dir. van Publieke Wer-
ken, de veronderstelling, dat de groei der bevolking
van A. na 1970 vrijwel tot stilstand zal komen en dan
± 900 000 zal bedragen; als richtsnoer voor uitbrei-
dingsplannen denkt hij zich een bevolking van
± 1 100 000 in het jaar 2 000.
Het aantal woningen bedroeg 31 Dec. 1931 204 561,
waarvan 1 464 hofjeswoningen. Er was dat jaar een
vermeerderingsoverschot van 3 694. Van woning-
bouwverenigingen en gem. kwamen 1 970 woningen
klaar. Onbewoonbaar werden verklaard 890 woningen.
De zaak der volkshuisvesting is voor A. een ingewik-
kelde en nog niet geheel opgeloste moeilijkheid; zoo
bijv. dienen er niet alleen in totaal voldoende goede
woningen te zijn, ook in elke huurgroep dienen er
genoeg te zijn. Een andere kant van dit probleem is
de huisvesting van ongehuwden. De oudste instelling
is wel het hospitium voor mannen in de St. Jozefs-
gezellenvereeniging, waarnaast voor Kath. vrouwen
Huize Lydia en Sint Lidwina bestaat. Een gebouw
bezitten ook het A(msterdamsch) T(ehuis) V(oor)
A(rbeiders) en de A(msterdamsche) M(aatschappij)
V(oor) J(ongemannen), de Persisvereeniging voor
Christ. vrouwen, en het neutrale ,,Het Nieuw r e Huis”.
Stadsplan. A. ontstond aan de samenvloeiing van
Amstel en IJ, dankte daaraan ook den halvemaan -
vorm, die zoo lang karakteristiek voor de stad was.
Het begin der stad dient gezocht te worden bij den
dam in den Amstel (Amstelredam), gelegd om be-
veiligd te zijn tegen het zeewater en gebouwd, niet
bij den mond van den Amstel, maar iets Zuidelijker,
een weinig O. van de tegenwoordige Koopmansbeurs.
Er waren sluizen in. Noordwaarts werd de Amstel
bedijkt, vormde een geschikte haven, kreeg den naam
Damrak (rak = water); Zuidwaarts ontstond de naam
Rokin (Rak-in of Binnenxak). De Warmoesstraat
kreeg een verlengde in de Nes; in het W. werd de
Nieuwendijk aangelegd, met als verlengde de Kalver-
straat, die in haar naam de herinnering aan de vee-
markt bewaart. Verdere uitbreiding is te volgen in
den aanleg eerst van den Oude Zijds Voorburgwal
in het O., en Nieuwe Zijds Vbw. in het W., daarna van
den Oude Zijds Achterburgwal in het O., en Nieuwe
Z. Abw. in het W. De groei der stad eischte geregeld
nieuwe uitlegging der grenzen. Merkwaardig zijn de
vele nauwe straten en stegen in O.-W. richting, die
op plaatsgebrek wijzen. Dan wordt in 1612 besloten
tot een uitbreiding, die de stad 3 x zoo groot zal
maken. In de volgende jaren graaft men van den Amstel
uit Westwaarts de vier hoofdgrachten: Prinsen-,
Keizers-, Heeren- en Singelgracht, die Oostwaarts
haar verlengde vinden in de Nieuwe Prinsen-, Nieuwe
Keizers- en Nieuwe Heerengracht en Singelgracht •
Boogvormig omgeven zij het oudste gedeelte en komen
(of kwamen) uit in het IJ. De bochten in de Singel-
gracht herinneren nog aan de oude bolwerken. De
vele grachten maakten A. tot een eilandenstad, het
Venetië van het Noorden. Die vele eil. waren onder-
ling verbonden door hooge bruggen, waarvan vele
verdwenen, als ondoelmatig voor het moderne ver-
keer. De mooie grachten met hun forsche boomenrij,
de fiere patriciërshuizen en andere grootsche bouw-
werken er langs, schonken A. een zeer schilderachtig
stadsschoon. Zeer beroemd is de „Bocht van de
Heerengracht” (bij Nieuwe Spiegelstraat). De bouw
van de Jordaan dateert uit ouderen tijd en ver-
stoort in het halvemaan-plan de straalvormige
ontwikkeling van verkeersstraten naar het centrum.
Deze bouw T bleef bewaard tot het midden der vorige
eeuw. De groei der stad deed daarna buiten de grach-
ten nieuwe woonwijken ontstaan, vaak wel met een
eigen karakter, maar niet gebouwd volgens vast plan,
dikwijls met verwaar loozing van alle aesthetische
eischen en berucht door den „revolutiebouw”. Ge-
lukkig is dat thans geheel veranderd, zoodat de
nieuwste wijken een geheel ander en meestal heel wat
fraaier aspect vertoonen. Men denke ook aan de tuin-
dorpen: Watergraafsmeer, Oostzaan, Nieuwendam.
Aan den overkant van het IJ kw T amen groote industrie-
complexen en woonwijken, die een ernstig, nog onop-
gelost verkeersvraagstuk schiepen: de verbinding der
beide door het IJ gescheiden stadsdeelen, voorloop ig
door een uitgebreid pontverkeer bewerkstelligd.
Bruggen en /of tunnels zullen mettertijd gebouwd
moeten worden. Beide hebben hun groote bezwaren.
Misschien dat een verder voortgaande verplaatsing
der zeehavens van het Oosten naar het Westen — A.
is van Zuiderzeestad Noordzeehaven geworden — de
oplossing van dit probleem vereenvoudigt.
Evenals in alle groote steden wordt ook in A. de oude
stad steeds meer zuiver w e r k gebied, steeds minder
w o o n gebied. Overdag heerscht er een groote drukte,
’s avonds is het er betrekke lijk rustig, hier en daar
zelfs verlaten. De bevolking gaat wonen aan de ran-
den, deels in de stad, deels er buiten (de laatste groep
zijn de forensen; zij wonen in het Gooi of in de duin-
streek ten N., W. en Z. van Haarlem). Een gevolg is,
dat in het oude stadsdeel scholen, kerken, ontspan-
ningsgelegenheden, enz. buiten gebruik raken, vaak
renteloos staan en in de nieuwe wijken soms niet vol-
doende aanwezig zijn. Een ander gevolg is, dat op de
spitsuren ’s morgens en ’s avonds aan verkeerswegen,
-middelen en -politie zware eischen worden ge-
steld. Dringend noodig zijn groote, breede verkeers-
wegen van de randen naar het centrum (en óm de
stad voor het doorgaand verkeer), wat vooral in de
binnenstad met haar nauwe, kronkelende straten
haast onoverkomelijke moeilijkheden oplevert; mo-
derne verkeerseischen komen hier ook gemakkelijk
223
Amsterdam
224
in botsing met het streven naar ongerept behoud van
het historisch gegroeide, waaraan A. zoo rijk is. Ieder
nieuw verkeersplan voor de oude stad brengt de ge-
moederen in heftige beweging (demping Vijzelgracht,
Rokin, enz.).
Bezienswaardigheden. Een stad van dergelijke
grootte, bevolking, beteekenis en historisch verleden
biedt uiteraard een reeks van bezienswaardigheden.
Groote beperking in de opsomming is dan ook nood-
zakelijk. Reeds genoemd werden de oude stad in het
algemeen, nieuwe woonwijken, tuindorpen. Typische
buurten in het centrum zijn: de Jordaan
in het W., waar alle straten naar bloemen zijn ge-
noemd, en de Jodenbuurt in het O. (de Israë-
lieten verspreiden zich thans over A.; vele vaak pit-
toreske buurtgedeelten werden opgeruimd). Een rustig
plekje — dierbaar aan het Roomsche hart — te mid-
den van de grootsteedsche drukte is het B e g ij n h o f
(zie geschiedenis). Onder de parken is het be-
kendst het V o n d e 1 p a r k, daarna het O o s t e r-
enSarphatipark, IJ-bosch (vroeger Vlie-
genbosch geheeten) en Volewijkspark (inte-
ressante aanleg). Aan het Nieuwe Diep is een
park in aanleg, waarvan een deel gereed is (1932).
Hier zij ook vermeld Natura Artis Ma-
gistra, kortweg Artis, de bekende dierentuin met
aquarium, en de Hortus botanicus met vele
in- en uitheemsche planten. A. telt vele mooie, oude
en nieuwe bruggen: genoemd worde de Magere
Brug over den Amstel, daarnaast de nieuwste aan-
winst over hetzelfde water: de Berlagebrug.
Onder de gebouwen neemt het K o n. P a 1 e i s,
voormalig stadhuis, gebouwd van 1648 — ’55 door
Jacob van Campen, een eerste plaats in; vervolgens
is vermeldenswaard: het Waaggebouw op de
Nieuwmarkt, een oude stadspoort, later van een dak
en een zevenden toren voorzien: thans is er het A m-
sterdamsch Historisch Museum onderge-
bracht. Bekend zijn ook de Oude kerk, uit de
14e eeuw. de Nieuwe kerk, uit de 16e eeuw, de
West er- en de Zuiderkerk. De eerste twee be-
waren vele historische herinneringen: zoo bezit de
Nieuwe kerk de graftomben van de helden ter zee De
Ruyter, Van Galen, Van Speyck en Kinsbergen ; de Wes-
terkerk met den hoogsten toren van A. en de Zuiderkerk
zijn scheppingen van Hendrik de Keyser. Tot de oude
bouwwerken van A. behooren nog deSchreiers-
enMontelbaanstoren, en Ons-Lieve-
Heer-op-Solder, een voormalig bedehuis,
herinnering aan den tijd, dat de Roomschen alleen in
het verborgene hun bijeenkomsten konden houden;
het heet thans Museum > Amstelkring, en
toont, hoe de Kath. vroeger hun geloof beleefden.
Van de nieuwe gebouwen vallen niet het minst op
dr. Cuypers’ scheppingen: het R i j k s Museum,
gebouwd van 1877 — ’86, met schilderijen van oude en
nieuwe meesters, een prentenkabinet, een historische
verzameling, enz. ;het Centraal Station —
in 1889 in gebruik genomen — deVondelkerk
en de S t. W i 1 1 i b r o r d u s k e r k, het grootste
Katholieke kerkgebouw van A. Verder van andere
bouwmeesters : de Nederlandsche Bank, voltooid
in 1869, het Hoofdpostkantoor van 1898,
de Stadsschouw burg en het Concert-
gebouw. Het Stedelijk Museum, in
1895 voltooid, schepping van A. W. Weissman, bevat
schilderijen en beeldhouwwerken, vooral van den
nieuwsten tijd. Verder: hetScheepvaarthuis,
zetel van stoomvaartmijen, het Kon. Kolo-
niaal Instituut met zijn Koloniaal Museum,
en het gebouw van de N e d. Handel M ij.,
architect De Bazel; de Koopmansbeurs
van Berlage en de Effectenbeurs van ir. Jos.
Cuypers.
Behalve de reeds genoemde musea verdienen een
bezoek het Rembrandthuis, het Scheepvaart
Museum, het Ne d. Schoolmuseum, het
Veiligheidsmuseum, het Museum
van den Arbeid en het Persmuseum.
Economisch. Inleiding. Ontstaan als vis-
schersdorp, in 1300 tot stad verheven, is Amsterdam
thans uitgegroeid tot een der belangrijkste handels-
steden ter wereld, tot een der voornaamste Noordzee-
havens. Hoewel nu ook de industrie tot groote ontwik-
keling is gekomen, is het toch de handel geweest,
die A. zijn macht en aanzien gaf. Die handel — uiter-
aard klein begonnen — breidde zich snel uit en was al
gauw internationaal. De ligging van A. was gunstig:
aan een binnenzee, dus vrij veilig tegen stormen en
zeeroovers, te midden van plassen en laagveenmoe-
rassen, daardoor ook van de landzijde moeilijk te
naderen. Ook de voorrechten, door Holl. graven en
andere vorsten verleend, bevoordeelden A. Zoo wordt
al in de 14e eeuw de stad de grootste haven van Hol-
land — speciaal door den Oostzeehandel — is dan reeds
de groote concurrent en wordt later de opvolger van
Lübeck; A. is dan de markt van graan, bier, vlas en
hout, grootendeels uit de Oostzeelanden aangevoerd
en voor een deel naar Duitschland over den Rijn
doorgevoerd. In de 16e en 16e eeuw wordt de handel
steeds grooter. De sluiting van de Schelde op het einde
der 16e eeuw bracht vooral A. voordeel. Honderden
Zuid -Nederlanders, waaronder veel groote kooplieden
en industrieelen trokken naar deze stad: A. nam de rol
van Antwerpen over.
De komst der Portugeesche Israëlieten kort daarop,
waaronder weer veel groothandelaren, bracht ook
verderen vooruitgang, speciaal van een nieuwen tak:
den handel op de Middellandsche Zee, waar A. een
belangrijk deel van Venetië ’s rol overnam.
Bij het zoeken van den zeeweg naar Indië om de N.
liet ook A. zich niet onbetuigd en de eerste volbrachte
tocht om de Z. was op touw gezet door kooplieden van
A. In de Vereenigde Oost-Indische Compagnie had A.
de leiding en werd dè markt der koloniale waren.
Naast de Indiëvaart bleef hoogst belangrijk de uit-
wisseling van waren tusschen de Oostzeelanden, die
hout, graan, vlas, visch en ertsen leverden en de
Middellandsche -Zeestreken, waaronder de Levant
afzonderlijk genoemd moet worden, die zuidvruchten,
wijn en zout opbrachten ; een vrachtvaart, grooten-
deels in handen van Nederlanders, vooral van A.
Deze stad was dè markt van al die waren, waarvan
ook een deel naar Duitschland (Keulsche Vaart)
verhandeld werd en een ander deel in de Nederlanden
bleef. In 1608 werd de Beurs gesticht (voorheen handel
in de open lucht), al spoedig de drukste ter wereld.
Daarnaast kreeg A. zijn Bank van Leening, die ook
voorschotten gaf op handelsvoorraden. De in 1609 op-
gerichte Bank van A. — bekend om haar soliditeit —
was deposito-, giro- en wisselbank (opgeheven 1819).
De effectenhandel kwam in dezen tijd ook sterk op.
De visscherij bleef van beteekenis, speciaal werd m
de 17e eeuw de walvischvangst belangrijk.
Vanouds was A. tevens bekend door zijn nijver-
heid. De handel vroeg schepen, bracht veel grond-
225
Amsterdam
226
stoffen op de markt: daardoor scheepsbouw, verwerking
van koloniale waren, van hout, daarnaast textiel-
nijverheid en boekdrukkerijen. Ongeveer 1600 ontstaat
ook de diamantslijperij — een verplaatsing van Ant-
werpen — een aanwijzing voor den toenemenden
rijkdom der stad (die eveneens tot uiting komt in den
bouw van de vele patriciërshuizen in de 17e eeuw).
De komst van veel nijvere Zuid-Nederlandsche en
later Fransche vluchtelingen bevorderde den bloei
der industrie niet weinig. Het vertrek later van veel
industrieelen en arbeiders — naar het buitenland ge-
lokt — had natuurlijk een omgekeerde uitwerking.
Groot was in de Gouden Eeuw de invloed van A.
op alle gebied, niet het minst op politiek. Het dankte
dit aan zijn economische machtspositie. Deze periode
— minder schitterend dan wel algemeen aangenomen
is — wordt gevolgd door een tijd van achteruitgang in
de volgende decennia, die minder groot is dan velen
denken. Er is zelfs nog vooruitgang op bepaald gebied
en wel in den geldhandel: A. wordt het financieel
middelpunt van de wereld, de geldschieter van Europa.
Hier worden door de Eur. staten de leeningen geplaatst.
Toch is er op ander gebied wel degelijk achteruitgang.
De goederenhandel vermindert, vooral ook, doordat
andere (Eng.) landen dien ovememen. De groei van
Pampus bedreigt ernstig den weg over de Zuiderzee;
zullen scheepskameelen de zwaargeladen schepen op
den duur nog over de ondiepte heen krijgen? De wind-
handel brengt ook zijn rampen.De O.I.C. gaat achteruit.
Dan komt de Fransche tijd, die vrijwel alles stillegt.
Hamburg en Bremen komen op. De eerste helft van de
19e eeuw blijft nog een stille periode, ondanks alle
pogingen tot verbetering (o.m. N. Hollandsch Kanaal).
In de 2e helft volgt dan de kentering. A. gaat sterk
vooruit. Wat de stad nu beteekent, zal het beste blijken
uit een korte bespreking van de bronnen van bestaan
in 1931, voorzoover de gegevens aanwezig zijn. Daarbij
mag niet vergeten worden, dat dit jaar als crisisjaar
geen gemiddeld beeld geeft.
De middelen van bestaan. De beroepstel-
ling van 1920 wees uit, dat ongeveer 286 000 pers.
een beroep uitoefenden; daarvan was in de nijverheid
werkzaam 40% » in handel en verkeer 37%, in land-
bouw bijna 1%, in de overige beroepen 22%. In de
Kamer van Koophandel en Fabrie-
ken voor Amsterdam vinden industrie,
handel en verkeer hun vertegenwoordiging. Het gebied
van de Kamer omvat de gem. A., Broek in Waterland,
Landsmeer, Diemen, Nieuwer Amstel, Ouder Amstel
en Uithoorn. De taak en afdeelingen der Kamer zijn
als overal. Deze Kamer heeft een 12-tal vaste commis-
sies ter voorbereiding van bepaalde zaken. Het Han-
delsregister werd in 1931 vermeerderd met
1860 inschrijvingen, zoodat op 31 Dec. totaal 40 608
zaken ingeschreven stonden; van 1 114 zaken werd de
opheffing ingeschreven. Behalve de secretaris enadj.-
secr. werken hier 43 ambtenaren.
Handel. Het aantal personen, uitsluitend werk-
zaam in handel, bank- en credietwezen bedroeg in
1920 14% van hen, die een beroep uitoefenden, te
weten: 30 984 m., 9 204 vr., samen 40 188 pers.
Een onderverdeeling leerde o.m. het volgende; in win-
kels 16 666, op kantoren 10 463, kooplieden 6 006,
reizigers en handelsagenten 6 678, venters 2 933.
Groothandel. Deze concentreert zich voor
goederen en granen in de Koopmansbeurs, voor geld
in de Effectenbeurs. De tabakshandel zetelt in de Nes,
in en rond Frascati.
De goederenhandel is voornamelijk eigen handel,
veel minder doorvoerhandel, al stijgt A.’s aandeel in
het Rijnverkeer. Die eigen handel is op de éérste plaats
koloniale handel; vervolgens is de handel met de
Oostzee- en Middellandsche-zeelandcn van beteekenis;
van den handel met de werelddeelen is die met Noord-,
Midden- en Zuid-Amerika en met West-Airika het
belangrijkst.
Van enkele producten is A. de grootste wereldmarkt:
tabak, kinabast, peper; voor andere een der grootste:
koffie, thee, kapok.
Hier volgen eenige gegevens over 1931 (de tusschen
haken geplaatste getallen zonder jaartal hebben
betrekking op 1930).
Tabak. Van den Sumatra-aanvoer ging naar A.
± 90% of 189 000 pak (219 000) van ± 78 kg. De
kwaliteit was niet best. 8% werd uitgevoerd naar de
V.S. De Vorstenlanden leverden 136 630 pak (147 804)
van beste kwaliteit, waarvan 20% naar Frankrijk
(regie) ging en ruim 6% naar de V.S. Besoeki zond
248 000 (243 700) pak. Dan werd tabak aangevoerd
uit de Ver. Staten, Brazilië en Paraquay, uit Turkije
en andere landen. De Java-tabak werd deels in
Rotterdam geveild.
Kinabast. InA. komt alleen kinabast uit Ned.
Indië aan de markt. De aanvoer was 6 700 000 kg
(8 900 000). Omgezet werd 112110 kg (142 037)
kinabast met 2 802 kg (3 386) zwavelzure kinine.
Koffie. Amsterdam is de 3e koffiemarkt van
Europa (Le Havre le, Hamburg 2e). De aanvoer was
1 667 346 balen (1 416 008), afgeleverd werd 1 486 347
balen (1 606 049). De voorraad op 31 Dec. was 262 979
balen (191 981). Groote hoeveelheden werden door den
Ned. handel rechtstreeks naar vreemde havens ver-
scheept. Op de termijnmarkt werden 367 600 balen
(808 600) omgezet.
T h e e. De aanvoer was 20 771 000 kg (18 769 000),
de invoer 11 812 000 kg (14 207 000), de uitvoer
7 360 000 kg (8 282 000). Van den export ging naar
Duitschland ± 26%, naar en via Eng. 46%.
Geveild werd 14 600 000 kg (1 600 000) Ned. Ind.
thee. De voorraad op 31 Dec. was 4 022 000 kg
(3 081 000). Het binnenlandsch verbruik van thee
was 11800 000 kg (11200 000), waarvan 81%
(bijna 82%) van Ned. Ind. herkomst.
Kapok. Voorraad 1 Jan. 1 168 pak è, 60 kg.
Aanvoer 123 946 pak (ruim 60% van Java), verkoop
123 694 pak, voorraad 31 Dec. 1 609 pak. De aanvoer
in 1930 was ruim 112 000 pak. Van den verkoop werd
63 320 pak (60 960) uitgevoerd, voornamelijk naar
Duitschland.
Hout. A. is ook een belangrijke houtmarkt.
Aanvoer 611 631 ton (627 010), afgevoerd 16 213 ton
(24 187). In de houthaven werd gelost 147 066 (199 334)
standaards eikenhout, 104 634 (147 028) stuks grenen
balken, 12 438 (21 330) stuks eiken balken, 91 624
(109 948) heipalen, 167 486 (91 606) sparren, 266 129
(92 036) slippers, 1 176 telegraafpalen, 2 364 ton
mijnstutten.
Cacaoboonen. Aanvoer 84 632 ton (89 761)
of 16% (18 %) van de wereldproductie. Uitvoer
31 964 ton (28 388). Ned. had noodig 67 000 ton
(schatting).
Voor granen was de aanvoer 432 000 (478 000)
ton of ± 9% van den totalen aanvoer (Rotterdam
is voor den graanhandel veel belangrijker).
Rubber. De aanvoer was 7 060 (3 629) ton,
de afvoer 6 876 (3 234) ton.
n. 8
227
Amsterdam
228
Steenkool. Totale aan voer 1 396 732,
(1 476 120) ton. Totale uitvoer 297 796 (279 055) ton.
Duitschland, vervolgens Engeland, daarna Polen
(sedert 1928) voeren de meeste buitenlandsche kolen in.
Gebunkerd werd 421 402 (456 200) ton.
T i n. Aan voer vrijwel uitsluitend uit Ned. Indië;
afvoer hoofdzakelijk naar Duitschland. Ver. Staten en
Groot Brittannië. Aanvoer in A. 9 568 (9 764) van den
21 364 (22 311) ton totalen aanvoer. Afvoer was_4 982
(4 416) van den 18 480 (22 474) ton totalen afvoer.
Vee en vleesch, > Veemarkt (in dit artikel).
Zaden. Handel wordt vooral gedreven in lijn-
zaad, karwijzaad en blauwmaanzaad. Lijnzaad kwam
voor 99% uit Argentinië. Aanvoer 419 000 000 kg
(254 000 000).
Zuidvruchten. Sinaasappelen 765 700 kisten
(617 210). De aanvoer van Braziliaansche sinaasappe-
len nam toe: 12 770 kisten. Daarnaast was er aan voer
van alle soorten zuidvruchten.
Aardolie. Aanvoer 116 127 (122 037) ton
petroleum, 140 795 (106 549) ton benzine, 65 043
(69269) ton stookolie, 48 758 (39468) tongasolie. De
afvoer was: 10 409 (14 964) ton petroleum, 4 717
(7 657) ton benzine, 29 756 (37 498) ton stookolie,
8 029 (7 760) ton gasolie.
Verder is er nog een belangrijke handel in c o p r a,
huiden en vellen, specerijen en vele
andere goederen.
De opslag van al die waren wordt bewerkstelligd
door een aantal zgn. veemen, die op vele plaatsen in
de stad pakhuizen bezitten, waarvan enkele voor
roducten, die een speciale bewaring eischen (kina,
ananen, enz.). Ook zijn er gemeentelijke opslagplaat-
sen: Oude en Nieuwe Entrepot. Voor het hout is in het
W. een nieuwe haven, groot 91 ha, bedoeld zoowel
als los- en ligplaats voor zeeschepen als voor berging
van balken en masten. Daar is ook een gemeentelijk
Petroleum Entrepot, groot 16 ha.
Tusschenhandel. Hiervoor zijn een aantal mark-
ten ingericht, o.a. groentenmarkt: omzet
3 521 975 gld. (3 394 391 gld.), fruitmarkt:
omzet 5 303 080 gld. (5 352 419 gld.), aardappelmarkt:
omzet 3 961 701 gld. (2 935 166 gld.). Van den fruit-
aanvoerwasde helft binnen-, de helft buitenlandsch.
Van de groenten kwam 67% uit den omtrek. De aard-
appelen kwamen voor 79,7% uit Zeeland, voor 1,8%
uit het buitenland. In aanbouw is voor deze artikelen
een groot modern markthallencomplex. Bekend is
ook de bloemenmarkt op den Singel, omzet
239 000 gld. (333 000 gld.), dan de zgn. brand-
stoffenmarkt, op verschillende plaatsen langs
grachten, omzet 3 333 000 gld. (2 293 000 gld.).
Zeer belangrijk is de veemarkt, verbonden
aan het abattoir. De eigenlijke marktdag is
Maandag. Aanvoer in 1931: varkens 86 998 (66 328),
runderen 31 360 (29 971), paarden 6 102 (6 997),
kalveren 34 082 (33 083), schapen 2 643 (3 146),
lammeren 730 ( 1025), totaal 161 915 (139 550).
Hier komt ook het buitenlandsch vleesch ter keuring:
ingevoerd werd versch vleesch uit Denemarken,
bevroren uit Argentinië, Uruquay en Australië, totaal
5 500 000 kg, waarvan afgeleverd aan A. 1 416 000 kg;
ook werd 684 000 kg buitenlandsch vet aangevoerd.
Geslacht werden aan het abattoir 197 059 (179 672)
dieren.
Ten slotte dienen genoemd te worden de bekende
algemeene dagmarkten (o.a. de Nieuwmarkt, Waterloo-
plein) en weekmarkten (o.a. Amstelveld).
Kleinhandel. De omvang is niet in cijfers weer te
geven. Een winkeltelling in 1926 kwam tot 18 058
winkels, waarvan o.m. 2 389 kruidenierszaken,
1 446 café’s en lunchrooms, 1 366 winkels voor klee-
ding enz.; daarnaast 39 warenhuizen.
Bank- en Credietwezen. Van den geldhandel is
middelpunt de Effectenbeurs, eigendom van
de Vereen iging voor den Effectenhandel. De opbrengst
van de beursbelasting was in 1929 8 531000 gld.,
in 1930 4 721000 gld. en in 1931 4 138 000 gld.
Van ouds is in A. het bankwezen geconcentreerd;
filialen en agentschappen van de banken zijn ver-
spreid over het land. In 1814 kwam hier de Ned. Bank.
Genoemd moet ook worden de Ned. Handel Mij. van
1824. Andere belangrijke zgn. algemeene banken zijn
de Amsterdamsche Bank, Twentsche Bank, Rotter -
damsche Bankvereeniging, Jncasso-Bank en Bank-
Associatie. Ook de belangrijke koloniale banken hebben
hier haar zetel. De gem. richtte in 1916 een eigen
girokantoor op. Er zijn meerdere spaarbanken. De
twee belangrijkste zijn de Rijkspostspaarbank (die
hier ook haar zetel heeft) en de Spaarbank voor de Stad
Amsterdam. De R. P. S. had op 31 Dec. 364 101
(275 800) inleggers of 16,4% (14,7%) van het geheele
land, met een ingelegd kap. van 66 800 000 gld.
(47 600 000 gld.) of 12,9% (13,6%) van het totaal
ingelegd kapitaal. De tweede bank telde op 31 Dec.
126 469 (122 595) inleggers met een inleg van 37 539 000
gld. (36664000 gld.). Dan is er in A. een uitgebreid
verzekeringswezen (transport-, brand-, levensverzeke-
ring). De Rijksverzekeringsbank is hier gevestigd.
Tevens hebben hier verschillende hypotheekinstellin-
gen haar zetel.
Verkeer. Volgens de beroepstelling (1920) was
23% van hen, die een beroep uitoefenen, bij het
verkeer betrokken, dat zijn dus ± 65 000 pers.
Haveninrichtingen. De zeeschepen bereiken
A. door het Noordzeekanaal. Tot 1825 was de
TABEL I
Havenbeweging van Amsterdam.
De inklaringen in de haven van Amsterdam in
de laatste jaren toonen het volgende beeld:
Tijd-
perk
Aan-
tal
sche-
non
Bruto
inhoud
in m 8
Netto
inhoud in
register-
ton
Herleiding:
2,83 m 8 =l reg.
ton en voorts
bruto -getal
ptii
gedeeld door
1931
3.758
25.814.135
6.446.024
1,67491
1930
3.935
26.693.272
5.631.492
1,67
1929
3.974
26.951.249
5.685.923
1,67
1928
3.870
26.084.473
6.503.053
1,67
1927
3.318
21.977.676
4.636.647
1,67
1926
3.199
19.792.537
4.182.196
1,672
1925
2.999
18.625.543
4.013.087
1,64
1924
3.016
18.101.186
3.836.546
1,667
1923
3.041
16.862.121
3.555.292
1,675
1922
2.860
15.079.493
3.196.099
1,667
1921
2.571
13.591.221
2.892.891
1,660
1920
2.184
9.185.020
1.988.466
1,632
1919
1.366
6.047.416
1.285.862
1,662
De bruto inhoud van een ingoklaard schip bedroeg
in 1931 gemiddeld 6 869 m 3 tegenover 6 784 m 3 in 1930.
229
Amsterdam
230
weg langs Texel en over de Zuiderzee; tot 1876 door
het N. Hollandsch Kanaal. Bijgevolg liggen de
meeste havens Oostelijk: zoo o.m. de Handelskade
van 1881 met 2 200 m kade lengte; het IJ-eiland van
1902, dat met de Ertskade 4103 m kade heeft; de
Zeeburgerkade van 1914 en Bomeokade van 1916,
met samen 1 200 m kade. Die kaden hebben alle veel
loodsen en ± 300 kranen, zoowel gemeentelijke als
particuliere. Verder zijn er particuliere graan- en
kolenelevators en grijpkranen. De nieuwe havens
komen Westelijk: zoo de Coenhaven, grootendeels
klaar en al druk gebruikt als bunkerhaven. De petro-
leum- en nieuwe houthaven liggen daar ook. Westelijk
van de spoorlijn A. — Zaandam zijn gronden aange-
kocht voor verdere havenuitbreiding.
Zeescheepvaart (zie tabel I). De haven
werd in 1931 bezocht door 3 768 (3 936) schepen met
een bruto inhoud van 26 814 136 m 3 (26 693 272),
meest schepen van eigen lijnen of vaste lijnen van
elders. Per 1 000 netto registerton werd aangevoerd
798 000 kg (787 000) lading.
Met 138 (128) zeeschepen arriveerden 8 632 (8 497)
passagiers. Voor indeeling naar de lading, zie tabel II.
TABEL II
Indeeling der aangekomen schepen naar de lading.
Aard der lading
Aantal aangeko-
men zeeschepen
in de jaren
1930
1931
Stukgoed a )
1.868
1.849
Steenkolen en cokes
307
278
Hout
384
291
Granen, zaden, meel
110
132
Petroleum, benzine
42
79
Gasolie
5
9
Stookolie
8
9
Creosoot
—
2
Smeerolie
12
6
Stookolie en smeerolie ....
4
4
Phosphaat
20
11
Cacaoboonen
4
10
Erts
26
26
Tabak
4
Overige en gemengde ladingen 2 )
737
686
Totaal
3.620
3.290
In ballast
320
335
Uitsluitend om te bunkeren. . .
96
133
Totaal-generaal. . . .
3.936
3.768
1) Hieronder begrepen passagiersschepen, die stuk-
goederen meebrengen.
2) Onder „overige” ladingen te verstaan: ladingen,
niet bestaande uit de in dezen staat vermelde artikelen.
Onder „gemengde” ladingen te verstaan : ladingen
bestaande deels uit stuk-, deels uit massagoed.
De meeste schepen kwamen uit Gr. Britt. en Ierland
1 169 (1 193), Duitschland 683 (641), Zweden 176
(226), Ned. Indië 136 (168), uit de beide Amerika ’s
337 (327), waarvan uit West-Indië 71 (113), uit Polen
126 (103), Frankrijk 124 (118).
Van de schepen waren 1766 (1907) onder Ned.,
697 (766) onder Eng., 660 (677) onder Duitsche,
262 (266) onder Zweedsche, 169 (166) onder Noorsche
vlag.
Het aantal uitgaande schepen was in 1931 3 728
(3 912) met een bruto inhoud van 27 390 000 m 3 .
Per 1 000 netto registerton werd uitgevoerd 467 000 kg
(480 000); de kans op een retourlading was dus niet
groot. Met 163 (148) zeeschepen vertrokken 10 220
(16 604) passagiers. Voor indeeling naar de lading,
zie tabel III.
TABEL III
Indeeling der vertrokken schepen naar de lading.
Aard der lading
Aantal vertrokken
zeeschepen in de
jaren
1930
1931
Stukgoed (zie tabel II) . . .
2.174
2.014
Phosphaat
44
71
Creosoot
20
19
Suiker
1
3
Steenkolen en cokes ....
69
70
Hout
1
4
Zwavelzuur
2
9
Graan
14
20
Restant-ladingen
259
257
Overige en gemengde ladin-
gen (zie tabel II) ....
141
140
Totaal
2.715
2.607
In ballast
1.102
986
Na uitsluitend te hebben ge-
bunkerd
95
135
Totaal-generaal . .
3.912
3.728
Het aantal opgelegde schepen bedroeg 1 Jan. 1931:
26, 1 Jan. 1932: 66. Voor de vloot van A., zie
tabel IV.
De Stoomvaart Mij. Nederland onderhoudt
de verbinding met Ned. Indië door een 14-daagschen
mail- en passagiersdienst en verschillende vracht-
diensten. De route der mailschepen is A.-Southampton
-Algiers-Genua-PortSaid-Suez-Colombo-Sabang-Bela-
wan -Singapore -Tan dj oengpriok. De K.P.M. en de
Java-Ch ina - Japa n-lijn hebben hun zetel
in A. De eerste onderhoudt in 60 geregelde lijnen de
verbindingen tusschen de eilanden van den Ned. Ind.
Archipel (heeft ± 66% van dat verkeer in handen),
onderhoudt verder de maande lijksche Java-Australië-
lijn, de 14-daagsche Deli-Straits-Z.China-lijn, de
14-daagsche Deli-Rangoon-lijn, de maandelijksche
Java-Siara-lijn en ten slotte de Molukken -Saigon lijn;
de tweede bewerkstelligt de verbindingen Java-
Filippijnen -Japan (om de 14 d.), Java-China (14 d.),
Java-Saigon (14 d.), Celebes-O.Bornco-Hongkong-
China-Japan (om de 6 weken). De K.N.S.M. onder-
houdt o.a. de volgende diensten: 14-d. pass. dienst
A.-Cura<jao-Limon (Colon-lijn), 3-wek. pass. dienst
A. -Paramaribo -New York (Suriname -lijn), 14 d. pass.
dienst A.-Panamakanaal-Westkust Zuid-Amerika (Z.
Pacific-Ujn), 14-d. vrachtdienst A.-West-Indië-Guate-
mala (Guatemala-lijn), 14-d. vrachtdienst A.-Cura<?ao-
Cartagena (Cura$ao-lijn); dan heeft zij vaste verbin-
231
Amsterdam
232
TABEL IV
De te A. ingeschreven zeevloot was op 1 Jan. 1932
over de volgende reederijen verdeeld :
R e e d e r ij Aantal schepen Bruto reg. ton
1931 1930 1931 1930
Stoomvaart Maatschap-
pij „Nederland” ... 42
Koninklijke Paketvaart
Maatschappij 1 ) . . . 144
Koninklijke Nederland-
sche Stoomboot Mij 84
Koninklijke Holland-
sche Lloyd 16
Java-China-Japan-
Ujn x ) 16
Holland-Afrika-lijn . . 13
Stoomvaart Maatschap-
pij „Oostzee” .... 11
Nederlandsche Stoom-
vaart Maatschappij
„Oceaan” 6
Hollandsche Stoomboot
Maatschappij .... 16
Stoomboot Maatschap-
pij „Hillegersberg” . 5
Stoomvaart Maatschap-
pij „Noordzee” ... 3
Berghuys’ Kolenhan-
del 1
44
368.686
378.716
145
288.216
286.368
91
231.918
249.295
16
105.329
106.329
18
116.738
119.497
19
80.664
120.949
11
41.824
41.824
6
38.349
38.393
16
31.939
31.972
5
11.997
11.997
3
7.229
9.104
1
1.242
1.242
Tezamen ... 367 376 1.324.120 1.393.676
1) De schepen van de Koninklijke Paketvaart
Maatschappij en de Java-China-Japan-lijn bevaren
Amsterdam niet of bij uitzondering.
dingen op alle belangrijke havens van Middellandsche
Zee, Zwarte Zee (o.a. Levant -lijnen) en Oostzee.
De Kon. Hol 1. Lloyd onderhoudt een 2-3-
wek. maildienst met Brazilië, Uruguay en Argentinië
via Lissabon -Las Palmas, alsmede vrachtdiensten
daarheen. De Holland - W. Afrika-lijn
doet de W. Airikaansche havens tot Angola aan. De
Holland - Afrika-lijn onderhoudt 14-d.
verbindingen met de voorn. Afrikaansche oceaan-
havens. Beide hebben het beginpunt in Hamburg.
De Oceaan (blauwpijpers) heeft een 14-d. wacht-
dienst op Ned. Indië via Eng.-Singapore. De H o 1-
landsche Stoomboot Mij. heeft een negen-
tal vaste lijnen op Groot-Brittannië en Ierland. Ver-
schillende scheepvaartmijen onderhouden diensten in
combinatie met andere — ook buitenlandsche —
reederijen.
Onderhouden werden de volgende geregelde
verbindingen:
4 x per week met Londen, Huil, Goole; 3 x per
week met Hamburg; 2 x per week met Ned. Indië,
Leith, Bremen, Kopenhagen; 1 x per week met New
Castle, Liverpool, Manchester, Belfast, Dublin, Stettin,
Danzig en Neufahrwasser, Oslo, Gothenburg, Nor-
köping, Stockholm, Parijs, Genua, Port Said, Suez,
Cura^ao en Venezuela; 4 X per maand naar West-
Afrika; 3 x per maand naar Singapore; 1 X per
2 weken naar: Plymouth, Newport, Bristol, Swansea,
Odense, Aarhus, Aalborg, Malmö, Helsingborg, Bor-
deaux, Lissabon, Oporto, Spanje, Gibraltar, Westkust
van Italië en Sicilië, Adriatische zee, Malta, Grieken-
land, Turkije, Bulgarije, Roemenië, Smyma, Alexan-
drië, Algerië, Marokko, Zuid -Afrika, Colombo, West-
Indië, Brazilië, Uruguay, Argentinië, Chili, Peru,
Ecuador, Columbië, Midden -Amerika; 2 x per maand
met Cork, Canarische eilanden; 1 x per 3 weken met
Fowey, Port Soedan, Oost-Afrika, Madeira, Suriname,
Britsch Guyana; 1 x per 4 weken of per maand:
Arendal, Santiago de Cuba, Manilla, Hongkong, China,
Japan; 1 x per twee maanden: Perzische Golf.
Binnenscheepvaart. Een indruk van de
R ij n scheepvaart geven de volgende getallen:
Aangekomen Rijnschepen :
geladen 2 319 (2 670), ledig 92 (117).
VorfrnlrtoTi T? i 1TI Q (*n PTlPTl •
geladen 1 199 (1 4§2), ‘ledig 1 333 (1 443) ;
waarvan vertrokken naar Duitschland :
geladen 1 161 (1 323), ledig 293 (267);
waarvan vertrokken naar elders :
geladen 48 (109), ledig 1 040 (1 176).
Ingeklaard werd te Lobith voor A. 1 617 930 ton
(1 644 127), uitgeklaard 651 796 ton (618 288). De
weg naar D. gaat over de nieuwe „Keulsche Vaart”,
d.i. Merwedekanaal-Vaartsche Rijn, en dan Lek-Rijn
of Zederikkanaal-Waal-Rijn. Het Merwedekanaal zal
verbreed en uitgediept en van Utrecht zal een nieuw
kanaal gegraven worden over Wijk-bij -Duurstede
naar de Waal bij Tiel, wat een groote verbetering van
deze verbinding beteekent. Het Merwedekanaal is
tevens de weg naar de Z. provincies, naar België en naar
Rotterdam. Een belangrijke verbinding met laatst-
genoemde stad en tusschenliggende plaatsen is ook:
Amstel - Drecht - Aar - Gouwe - Hollandsche I Jsel - Lek-
Nieuwe Maas, eveneens Westerkanaal, Kostverloren-
vaart-Nieuwe Meer en verder de Zuid-Hollandsche
wateren. Noordzeekanaal en Spaame wijzen den weg
naar Haarlem; de Zaan en N. Hollandsch kanaal naar
N. Holland, N. van het IJ; over het IJselmeer gaan
vele vaste verbindingen naar de Oostelijke en Noor-
delijke provincies (IJselmeer, Zaan en Amstel hebben
ook beteekenis voor de watersport).
Een indruk van de binnenscheepvaart krijgt men
uit de volgende cijfers: in 1931 voeren door de sluizen
te Zeeburg (Merwedekanaal) 80 118 (82 176) schepen
(geen Rijnschepen of sleepbooten) ; door de Oranje-
sluizen (IJselmeer) 70 168 (69 685) schepen; door de
Willemsluizen (N. Hollandsch kanaal) 47 (46) zee-
schepen, waarvan 16 (18) rijksvaartuigen, en 43 209
(46 363) binnenschepen, waarvan 113 (97) rijksvaar-
tuigen).
Voor de totale goederenbeweging, zie tabel V.
Spoorwegverkeer. Alle spoorwegen, met
uitzondering van de Haarlemmermeerlijn, die eindigt
in het station Willemspark, komen in het Centraal
Station samen. Daarnaast zijn er nog het Muiderpoort-
en Weesperpoortstation.
Aangelegd wordt een groote ringbaan om A. tot
bevordering van het goederenverkeer. Plannen bestaan
om in A.-Oost de baan omhoog te brengen; dan kan
het stadsverkeer er onder door. Muiderpoort- en
Weesperpoortstations worden dan verplaatst. De
huidige toestand beteekent een ernstige verkeersbe-
lemmering.
Verbindingen. Met N. Holland, ten N. van
het IJ, komen deze tot stand door de lijnen A. -Zaan-
dam -Alkmaar (tot hier electr. tractie)-Helder en A.-
Zaandam-Purmerend-Hoom-Enkhuizen, waar het per-
sonen- en goederenveer naar Stavoren aansluiting
geeft aan het Friesch-Groningsch net. Naar de N. en
O. prov. gaat de lijn A.-Hilversum-Amersfoort, naar
233
Amsterdam
234
de Z. prov. en Z. Ho 11. de lijnen A. -Utrecht en A.-
Haarlem — Den Haag — Rotterdam (electrische trac-
tie).
De lijnen door de Haarlemmermeer hebben alleen
beteekenis voor het locale verkeer; die over Amers-
foort, Utrecht, Haarlem en Zaandam ook voor het
landelijke en internationale verkeer. Het reizigers-
verkeer van en naar A. in 1931 toont een getal van
9 969 861 (10 483 161) reizigers, die reisden per
enkele-reis- of retourbiljet. Daarnaast komen en gaan
er dagelijks duizenden met een abonnement in een of
anderen vorm; men denke alleen maar aan de vele
forensen. Voor goederenverkeer met het buitenland,
zie tabel V.
Behalve door de spoorwegen wordt locaal ver-
niet de K.L.M. — van de Deutsche Luft Hansa, de
Lignes Farman, de A.B. Aëro transport, de Swissair,
de S.A. Beige d’Exploitation de la Navigation Aérien-
ne (Sabena) en de Ceskoslovenska Letecka Spolecnost.
De zomerdienst 1931 telde 22 (17) vaste internationale
verbindingen, een nationale (A.-Groningen) en een
nacht luchtpostdienst van Londen en Parijs over A.
naar Stockholm. Vervoerd werden op de vaste
lijnen naar, van en via Schiphol 14 020 (11 700)
passagiers en 1 270 000 (966 000) kg goederen door
7 639 (6 276) vliegtuigen met 7 139 (6 918) ton
laadvermogen. De export omvatte o.m. bloemen
en fruit; de import o.m. modewaren, dagbladen, mon-
sters van zaden ; ex- en import o.m. goud en andere
edele metalen, films, cliché ’s en fijne groenten.
(TABEL V. Totale goederenbeweging.
Invoer
Doorvoer
Aanvoer
Uitvoer
Doorvoer
Afvoer
Goederen
Aantal millioenen tonnen in de jaren
1930
1931
1930
1931
1930
1931
1930
1931
1930
1931
1930
1981
Ter zee
Stukgoed
0,92
0,74
0,59
0,64
1,60
1,28
0,99
0,92
0,74
0,54
1,73
1,46
Massagoed
2,29
2,39
0,24
0,22
2,63
2,61
0,21
0,28
0,04
0,04
0,25
0,32
Totaal
3,21
3,13
0,83
0,76
4,03
3,89
1,20
1,20
0,78
0,68
1,98
1,78
Langs rivieren en kanalen
Stukgoed
0,90
0,88
0,45
0,31
1,36
1,19
0,12
0,14
0,26
0,27
0,38
0,41
Massagoed
0,74
0,76
0,02
—
0,76
0,76
0,19
0,14
0,21
0,18
0,40
0,32
Totaal
1,64
1,64
0,47
0,31
2,11
1,96
0,31
0,28
0,47
0,45
0,78
0,73
Langs spoorwegen (buitenlandsch verkeer)
Stukgoed
0,16
0,12
0,02
0,02
0,17
0,14
0,07
0,06
0,03
0,03
0,10
0,08
Massagoed
0,06
0,04
—
—
0,06
0,04
—
—
—
—
—
—
Totaal
0,20
0,16
0,02
0,02
0,22
0,18
0,07
0,05
0,03
0,03
0,10
0,08
keer tot stand gebracht door de electrische tram naar
Haarlem-Zandvoort ; passagiers in 1931 : 3 376 836
(4 128 349); naar Monnikendam -Edam, naar Purme-
rend-Alkmaar (grootendeels nu ook electrische trac-
tie); passagiers in 1931: 620 600 (603 800); naar
het Gooi (motortram) ; opbrengst 661 636 gld.
(601 481 gld.).
Dan zijn er veel particuliere autobusdiensten, die
niet in de binnenstad worden toegelaten. Het vervoer
naar Zandvoort enjhet Gooi is vooral ’s zomers zeer
groot.
Luchtverkeer. Het rijksvliegveld Schiphol,
sedert 1926 door A. geëxploiteerd, is een van de
belangrijkste vliegvelden ter wereld en een zeer
gewichtig internationaal knooppunt. Het vliegverkeer
neemt hier snel toe in om vang en beteekenis. De
K(oninklijke) L(uchtvaart) M(aatschappij), die hier
haar hoofdhaven heeft, onderhoudt verbindingen met
Batavia — sedert 29 Sept. 1931 wekelijks — met
Parijs, Londen, Berlijn, Kopenhagen (rechtstreeks),
Malmö via Hamburg; meerdere diensten worden 1 x,
zelfs meer keeren per dag uitgevoerd. Naar of via
Schiphol gaan ook lijnen — al of niet in samenwerking
Het vliegveld trok 136 023 (118 606) betalende
bezoekers.
Stadsverkeer: Rijwiel, auto, tram en veer-
pont zijn de belangrijkste verkeersmiddelen. Er zijn
meer dan 200 000 fietsen, d.i. 1 op ± 3 inw. Tram,
autobus en veerpont worden geëxploiteerd door de
gemeente. Het net van het 25tal tramlijnen is 286 km
(heen en terug), van het totaal buslijnen 108 km.
Gemiddeld reden per dag 631 tramwagens en 78 auto-
bussen. In 1931 werden vervoerd per tram en autobus
ruim 130 000 000 pass.; daarnaast met abonnement
in tram en bus ruim 16 000 000; de veren vervoerden
in 1931 28 996 630 pass., 1 496 640 vierwielige voer-
tuigen, waaronder 308 080 gem. autobussen, 8 603 320
rijwielen en 267 360 handkarren op een vloot van 29
vaartuigen. De veren zijn grootendeels kosteloos;
tram en autobus niet; dit bedrijf kan zich niet bedrui-
pen; het verlies in 1931 was 996 781 gld. (136 621).
Post, telegraaf en telefoon. Voor den postdienst
is A. in 6 rayons verdeeld : Centrum, Noord, Oost,
Zuid en West; op het Centraal Station vindt de distri-
butie plaats.
Eenige cijfers over 1931 om den omvang te demon-
235
Amsterdam
236
streeren: besteld werden 48 786 000 brieven, 12 347 000
briefkaarten, 68 305 000 drukwerken; 2 038 000 aan -
geteekende stukken werden ontvangen en 1 876 000
verzonden; 1010000 postpakketten werden verzonden,
962 000 ontvangen. De totale omzet van dezen dienst
was 602 471 000 gld. (516 621 000). Verzonden werden
251 084 telegrammen naar het binnenland en 799 325
naar het buitenland. Ontvangen werden 275 685
b innen landsche en 842 941 buitenlandsche telegram-
men.
Het aantal interlocale gesprekken bedroeg uitgaand
2 764 655 en inkomend 2 680 000. Het aantal inter-
nationale gesprekken bedroeg uitgaand en inkomend
681 738. De meeste vonden plaats met Duitschland
(335 787) en België (104 798), vervolgens met Groot-
Brittannië, Frankrijk, Zwitserland en Oostenrijk
(boven 10 000). Voor Ned. Indië w r as het aantal
inkomend 720, uitgaand 616.
Het communale net wordt geëxploiteerd door de
gemeente. Het totaal aantal bezette nummers was
31 Dec. 1931: 33 060, waaronder o.m. 1 234 van ge-
meenteposten en 99 van publieke telefoonstations.
Het jaargemiddelde der gesprekken bedroeg: 7,9
gespr. per toestel per dag.
Nijverheid. Ook deze werd in A. zeer belangrijk.
Oorzaken: 1° naar A. als markt werden veel
grondstoffen verscheept. Begrijpelijk, dat ter plaatse
veel werd verwerkt (vooral kol. waren); 2° het goede
wegennet, vooral te water, bewerkte een gemakkelijken
goedkoopen grooten aanvoer van grondstoffen en
afvoer van fabrikaten ; 3° de dichte bevolking beteeken-
de zoowel een goed afzetgebied voor de producten
als aanwezigheid van voldoende arbeidskracht voor
eiken rang in de bedrijven; 4° kapitaal w T as hier
genoeg aanwezig; 5° het uitgebreide verkeer eischte
veel verkeersmiddelen (vaar- en voertuigen); 6° de
rijkdom van A. gaf de weelde-industrie een goede
kans (diamantslijperijen, parfumerie-ind.). Die oor-
zaken werken tot op den dag van heden.
De industrie bleef niet tot A. beperkt; door gebrek
aan ruimte en hoogen prijs der bouwterreinen in A.
kwamen veel fabrieken in de omgeving; er ontstond één
groot industriegebied, > Noordzeekanaal en omgeving.
De beroepstelling van 1920 wees uit, dat 40% van
de arbeidende bevolking (=17% tot. bev.) werkzaam
is in de nijverheid, te weten 91 382 m. en 21 993 vr.,
samen 113 376, gegroepeerd als volgt: diamantbe-
werking 9 049 m. en 1 038 v. (dit aantal is nu
beduidend lager); boekdrukkerij 4 934 m. en 349 v.,
bouwvakken 18 703 m. en 447 v., kleeding 7 870 m.
en 17 393 v., metaalind. en scheepsbouw 21 812 m.
en 965 v., voedings- en genotm. 15 296 m. en 1 749 v.,
gas en electra 3 673 m. en 50 v.
Er is zoowel grootindustrie als kleinbedrijf, beide
verspreid over de stad; aan de N. -zijde van het IJ
is een deel der gronden uitsluitend voor grootindustrie
bestemd.
Hier volgen nog enkele bijzonderheden:
De metaal- en electrotechnische
n ij verheid, scheepsbouw en dok-
b e d r ij f zijn in A. zeer belangrijk. De metaal-
industrie — voorn, fabriek Werkspoor, voor
werktuigen en spoorwegmateriaal, bedrijf deels in
Zuilen — werkt vooral voor den scheepsbouw en de
scheepsherstelling, voor de Ind. cultures en voor de
aardoliewinning. Er is verder draad- en kabelindustrie,
blikfabricage en de bekende Fokker-vliegtuigen-
fabriek. De Ned. Scheepsbouw M ij. en de
Ned. Dok Mij. bouwen zeeschepen; laatstge-
noemde en de A’d amsche Droogdok Mij.
houden zich bezig met het dokbedrijf. De diamant-
n ij v e r h e i d voeide uit naar de Ver. Staten,
vrijwel het eenige voorn, afzetgebied, voor 3 214 000
dollar (9 419 000 dollar). A. telt bekende bierbrouwe-
rijen, productie 1931: 12 403 000 1 (14 904 000) bier ;
likeurstokerijen, fabrieken voor mineraalwater- en
limonadebereiding. Het zwaartepunt der sigaren-indu-
strie ligt al sedert geruimen tijd elders: A. leverde
1931 ruim 61 000 00Ö sigaren of naar schatting 4£%
van het totale verbruik. Verder zijn er in A. groote
cacao- en chocoladefabrieken, vele
takken van chemische industrie, zooals
superphosphaatind., inktind.; ook is er parfumerie-
ind. ; dan boek- en steendrukkerijen en 1 lettergieterij ;
vervolgens ind. van houten en rieten meubelen;
pap ierbe werking; bekend is ook de Wester-Suiker-
raffinaderij, die in 1931 verwerkte 79 900 000 kg biet-
en 26 500 OOO kg riet-suiker, totaal 106 400 000 kg.
(129 800 000).
Hier hooren ook behandeld de electriciteits-, gas-
en waterbedrijven, die in handen der gem. zijn. Voor
personeelge tallen, zie onder Bestuur en Huishouding
der gem.
Electriciteit. Het bedrijf is uitsluitend distri-
butiebedrijf. De stroom wordt geleverd door de twee
centrales Noord en Oost (in A.) van de P.E.G.E.M.
A. had in 1931 een stroomverbruik van 283 153 000
kWh (262 830 000). Voor rekening van de tram
kwam 21 721 462 kWh (21 649 522). Het te verlich-
ten wegennet was 783 km. Het kabelnet is 3 386 km.
Er waren 225 531 kWh-meters in gebruik, waarvan
174 579 muntmeters. De gem. kreeg een winstuit-
keering van 7 987 844 gld. (7 814 976).
Gas. Er zijn twee fabrieken: West en Zuid en daar-
naast nog twee distributiestations: Oost en Noord.
Het gasbuizennet is bijna 816 km. Geleverd werd
117 719 020 m 8 (116 404 360), waarvan 60 318 550 m 8
(51 099 410) over den penningmeter. De winstuit-
kering aan de gem. was 2 776 252 gld. (2 818 502).
Weesp en Muiden betrekken hun gas van A.
Water. A. heeft drie pompstations : Leiduin
(duinwater), Westerveld (bronwater), Weesperkarspel
(Vechtwater), die resp. leverden 24 630 740 m 8
(23 555 247), 1 706 668 m 8 (1 890 437) en 7 342 141 m 8
(8 100 290) of totaal 33 679 449 m 8 (33 645 974). De
winstuitkeering bedroeg 1 946 357 gld. (1 882 478).
A. levert ook water aan een aantal andere gem.
Landbouw, tuinbouw en veeteelt. In 1920 waren
hierin werkzaam ruim 3 200 personen. In de IJpolders
is vnl. landbouw, in Oud-Sloten tuinbouw, in het
overig landelijk gedeelte melkveehouderij. Wei- en
hooiland hadden in 1931 een opp. van 5 590 ha, bouw-
land 2 613 ha, tuingrond 448 ha, waarvan 341 ha
warmoezerijgrond, 10 ha bloemkweekerijen en 18 ha
bollengrond.
Voorn, landbouwgewassen: tarwe, haver, gerst,
rogge, peulvruchten, zaadgewassen, aardappelen,
suikerbieten en uien; vooruit gingen tarwe en karwij-
zaad, achteruit suikerbieten, haver en spinaziezaad.
De volkstuinen — 3 361 in getal — besloegen een
opp. van ruim 89 ha, waarvan in den Noorder IJpolder,
den Overbrake Buiten- en O.-Binnenpolder samen
26 ha, N. van het IJ ruim 13 ha, in de Watergraafs-
meer en aan de Linnaeusstr. ruim 21 ha en in den
Binnendijkschen Buitenvelderschenpolder 17 ha.
De totale huuropbrengst was ruim 29 000 gld.
237
Amsterdam
238
De gem. heeft eigen boom- en bloemkweekerijen ,
o.a. Frankendaal in de Watergraafsmeer, een kwee-
kerij in den Rietwijkeroordpolder en de Centrale
Schooltuinen.
Bestuur en huishouding der gemeente. De Raad
telt 45 leden. De zetelverdeeling is als volgt: S.D.A.P.
16, R.K. Staatspartij 7, Vrijheidsbond 4, C.H. 4,
Comm. 4, A.R. 3, Middenstandspartij 3, V.D. 2,
Revol. Socialisten 1, „Wilden” 1. Het college van
B. en W. telt 7 leden.
Op 16 Mei 1931 waren ingeschreven voor de Tweede
Kamer 414 023 kiezers, voor de Prov. Staten 406 912,
voor den Gemeenteraad 402 569. De gem. Is verdeeld
in 408 stemdistricten.
Een groot aantal bedrijven en diensten is noodig
voor een goed besturen van zoo’n volkrijke gemeente.
De personeelstaat op 31 Dec. 1931 ziet er
als volgt uit : Ambtenaren Werklieden
Secretarie, ontvangkan-
m.
vr.
m.
vr.
toor en archief . . . .
Arbeidsbeurs en bureau
607
125
—
—
voor beroepskeuze . .
106
25
1
6
Begraafplaatsen ....
Sluis-, brug-, havengeld-
15
—
13
—
dienst
Bouw- en woningtoezicht
156
—
—
—
en woningdienst . . .
Brandweer
Bureau voor Maatsch.
225
384
50
1
126
steun
Centr. Dienst Levens-
325
22
4
—
middelenvoorziening .
45
2
51
—
Electriciteitsbedrijf. . .
720
17
1.108
—
Gasbedrijf
Geneesk. en Gezondheids-
367
3
992
1
dienst
301
285
23
23
Girokantoor
Havendienst en handels-
179
16
2
—
inrichtingen
173
2
148
2
Uniformkleedingbedrijf
Keuringdienst van Wa-
7
—
27
—
ren
Kindervoeding en -klee-
40
12
1
—
ding
9
2
18
20
Marktwezen
Onderwijs en musea (zon-
der onderwijzend perso-
20
neel)
253
31
44
8
Politie
2.243
24
—
—
Publieke Werken . . .
Stadsbank van leening. .
673
60
45
2
—
—
Stadsdrukkerij
21
4
105
7
Stadsreiniging
Stadsschouwburg (en
109
5
1.166
33
bioscoop)
16
2
27
23
Telefoon
214
57
499
17
Tram en veren
607
24
3.664
7
Abattoir en veemarkt . .
Wasch- en schoonmaak-,
bad- en zweminrich-
76
86
tingen
45
18
163
922
Waterleiding
236
8
291
1
Ziekenhuizen
237
1.257
193
584
Totaal
8 369
2.039
8.752
1.654
10.408
10.406
Er bestaat een Centrale Commissie voor Georgani-
seerd Overleg, een voor werklieden zaken, een voor
politiepersoneel, een in ambtenaarszaken, en een
voor hoogere ambtenaren, waarnaast speciale dienst-
commissies. Ambtenaren en werklieden hebben elk
hun eigen reglement. Er bestaat een wachtgeldrege-
ling. Ontslag van werklieden kan gevolgd worden
door overplaatsing in een arbeidsreserve. Zoowel voor
ambtenaren als werklieden bestaat een scheidsgerecht.
Financiën: de rekening van den gewonen
dienst 1930 zag er als volgt uit:
Inkomsten 125 743 447,63 gld.
Uitgaven 124 474 902,57 gld.
Batig saldo 1268 545,06 gld.
Onder de uitgaven 1930 staan o.m. de volgende
posten: Openbare veiligheid 10 650 000 gld., Volks-
gezondheid 1 656 000 gld., Volkshuisvesting 1 358 000
gld., Openbare Werken 4 564 000 gld., Onderwijs
16 840 000 gld., Ondersteuning aan behoeftigen en
werkloozen 19 280 000 gld., uitgaven diensten vroegere
jaren 5 733 304,38 gld.
Onder inkomsten staat o.m. het volgende
geboekt: Belastingen 47 793 000 gld., Heffingen
7 349 000 gld., Winst gemeentebedrijven 11 699 395
gld., Batig saldo begrooting 1929 7 270 659,21 gld.,
nagekomen posten over 1929 en vroeger 2 268 902,29
Van de belastingen bracht o.a. de inkomstenbelas-
ting op (met een heffing van 2,4% tot 10,8% van
het inkomen) 29 749 000 gld., de 60 / 100 opc. der
personeele belasting 6 077 000 gld., het straat- en
bouwgeld 3 269 000 gld., de opcenten op de dividend-
en tantièmebelasting 3 008 000 gld., de 80/20 opc.
op de grondbelasting 2 108 000 gld., de belasting op
de vermakelijkheden (20% entreeprijs) 1 898 000 gld.,
enz.
Van de heffingen was o.a. het havengeld 1 883 000
gld., het totale schoolgeld 2 014 000 gld., de heffingen
aan abattoir en veemarkt 1 002 000 gld., enz.
Van het uitgebreide, geregeld nog toenemende,
grondbezit der gemeente, dat als regel alleen in erf-
pacht wordt uitgegeven en niet verkocht, ontving A.
in 1931 aan erfpacht 6 023 354,95 gld.
De geconsolideerde schuld van A. bedroeg op 1 Jan.
1931 373 982 867,14 gld., liep dat jaar op tot
381 840 263,48 gld. per 1 Jan. 1932.
Een reservefonds voor bijzondere doeleinden daalde
van 11 192 415,79 gld. op 1 Jan. 1931 tot 7 341 240,69
gld. op 1 Jan. 1932.
Openbare orde en veiligheid. Politie. Deze —
als geheel belast met het handhaven der openbare orde
en als zoodanig te voet, per rijwiel, motorrijwiel of te
paard in functie — heeft een drietal onderdeelen, die
meer voor één bepaalde taak staan :de verkeers-
politie, belast met de leiding van het verkeer; de
zedenpolitie, belast met het toezicht op
clandestiene huizen van ontucht en op vrouwen,
die zich aan onzedelijkheid overgeven of dreggen dat
te doen, en de kinderpolitie, welke tracht,
kinderen, die dreigen ten onder te gaan door schuld
van de ouders of door andere oorzaken, onder goede
leiding te brengen. Zij houdt ook toezicht op vreem-
delingen. De politie beschikt over 3 motorbooten
en 1 vlet voor het toezicht op de scheepvaart.
Naast deze gemeentelijke politie zijn er te A. rijks-
veldwachters, marechaussées en leden van de militaire
politie.
239
Amsterdam
240
A. telt een gerechtshof, een rechtbank en een kan-
tongerecht; verder een raad van beroep voor ongeval-
lenverzekering, een raad voor de scheepvaart en een
raad van beroep voor de directe belastingen. Er is
een strafgevangenis voor mannen en een huis van
bewaring.
Ter kennis van de politie kwamen in 1931 9 601
misdrijven, genoemd in het W. v. Str. ; 2 817 over-
tredingen werden geconstateerd wegens bedelarij,
openbare dronkenschap, enz.; 9 167 overtredingen van
bijzondere wetten (arbeidswet, veiligheidswet, drank-
wet, motor- en rijwielwetten, enz.); verder 13375 over-
tredingen van de algemeene politie- en andere ver-
ordeningen. In totaal werden dus 34 960 strafbare
feiten geconstateerd.
Genoemd moge hier nog worden de Ned. Centrale
inzake Falsificaten, een speciale dienst tegen de
valsche-munterij, die haar zetel in A. heeft.
Brandweer. Deze is een beroepsbrandweer,
uitgerust met de meest moderne brandbluschmiddelen,
met rijdend en varend materiaal. In 1931 werd zij
1866 maal gegrond gealarmeerd. Van die branden
waren 1607 schoorsteen- en andere kleine branden,
6 groote branden, 11 scheepsbranden, 230 buiten-
gewone branden. De vrijwillige brandweer in het
landelijke gebied bluschte 3 branden. De brandweer
wordt ook vaak geroepen voor ander werk: het op ’t
droge brengen van drenkelingen, voertuigen, enz.
omhalen van bouwvallige huizen enz. De leden van
het beroepscorps, die een ambacht verstaan, blijven
dit in de kazerne, ten behoeve van gem. diensten,
uitoefenen.
Openbare gezondheid. Op dit terrein valt in A.
natuurlijk veel te doen. Een groot deel van de taak
komt voor rekening van het stadsbestuur. Wat in
dezen gedaan wordt, blijkt eenigszins uit wat hier
volgt :
De Gezondheidscommissie telt 26
leden, verdeeld over een 5-tal subcommissies.
De Gem. Geneeskundig e-enGezond-
heidsdienst heeft als eerste van de vele plichten
de verzorging der behoeftige zieken, waarnaast de
behandeling van het brandweer- en politiecorps. Aan
de eerste groep werden in 1931 in totaal 340 520 con-
sulten verleend, 43 693 bezoeken in de woningen ge-
bracht door gemeente-artsen, 64 373 door verplegend
personeel; 219 346 recepten werden klaargemaakt.
Hebben behoeftige zieken ziekenhuisverpleging
noodig, dan beslist deze dienst of de patiënt zal
worden opgenomen. De zieke heeft invloed op de
keuze van het ziekenhuis. 28 148 pers. werden opge-
nomen in 1931 tegen geheele of gedeeltelijke vrijstel-
ling der kosten, terwijl 1 949 kinderen in de zieken-
huizen geboren werden.
De dienst verleent eerste hulp bij ongevallen: in
1931 13 746 maal. Er zijn 17 ambulance-auto ’s en
1 ambulance -motorboot aanwezig.
Dan verstrekt deze dienst kosteloos voedings-
middelen : in 1931 2 925 ingewilligde aanvragen
en zorgt voor poliklinischen bijstand.
Poliklinieken zijn gesticht voor tandheelkundige
hulp, orthopaedische hulp, voor lupus, vulvovaginitis,
huid- en geslachtsziekten, zenuwziekten, oog-, keel-,
neus-, oorziekten, spraakgebreken, vrouwen- en
kinderziekten, urologie. Totaal aantal consulten in
1931: 185 791. Veel wordt ook gedaan tot bestrijding
van de tuberculose. De Amsterdamsche Vereeniging
tot bestrijding van de tuberculose gaf in 1931
426 666 gld. uit voor verpleging van on- en min-
vermogenden. Een andere taak is het geneeskundig
en hygiënisch schooltoezicht, dat zich in 1931 uit-
strekte over 76 384 leerlingen van 454 openb. en
38 260 11. van 154 bijz. scholen en dat uitgeoefend
werd door speciale schoolartsen en -verpleegsters.
Naast geregeld volledig onderzoek wordt gelet op rein-
heid, spraak, gebit, gezicht, gehoor, enz. Zwakke kin-
deren worden uitgezonden naar een van de twee open-
luchtscholen in A. of gaan naar buiten, desgewenscht
naar een gezondheidskolonie van eigen richting: 7 647
in 1931; behoeftige kinderen van lagere en voorberei-
dende, zoowel openbare als bijz. scholen kunnen in
aanmerking komen voor schoolvoeding (Dec. 1931:
7 009 kinderen) en schoolkleeding (uitgegeven 237 987
gld. in 1931).
Dan arbeidt de afdeeling zuigelingenzorg
met goede resultaten, waarvan het dalende zuige-
lingensterftecijfer o.a. getuigt. Hier werden 124 297
consulten verleend in de verschillende consultatie-
bureaus, 76 924 huisbezoeken gedaan door verpleegsters
en kraamverzorgsters. A. bezit een kweekschool voor
vroedvrouwen.
Tot slot zij gewezen op nog een belangrijke taak van
dezen dienst: het voorkomen en bestrijden van besmet-
telijke ziekten, ontsmetting en vaccinatie, waarvoor
o.m. een quarantaine inrichting ter beschikking staat.
Verder is een sanitaire havendienst belast met de
ontratting en ontsmetting van schepen, die zoo noodig
in quarantaine geplaatst kunnen worden. Toezicht
wordt gehouden op het water van de bad- en zwem-
inrichtingen, ook op volkslogementen. De ontsmet-
tingsdienst voerde in 1931 ruim 2 300 ontsmettingen
uit, schepen niet inbegrepen.
Ziekenhuizen. A. heeft 4 gem. ziekenhuizen
en 16 particuliere — O. L. Vrouwe-Gasthuis, Maria-
paviljoen en Sint Annastichting als één geheel ge-
rekend. Er waren in 1931 beschikbaar 5 200 bedden,
waarvan ruim 3 000 in de gem. inrichtingen; verpleegd
werden ongeveer 48 000 patiënten. Dan zijn er 2 her-
stellingsoorden in een park en 2 op een boot, met
samen 160 bedden en ruim 900 verpleegden in dat
jaar.
In A. is ook een kanker instituut.
Het maatschappelijk werk in de ziekenhuizen houdt
zich bezig met de belangen van een gezin, als dit door
de opname van een patiënt in het gedrang komt.
Van de krankzinnigen, die in een gesticht hoorden,
kwamen in 1931 voor rekening van de gemeente 3 406;
van lichamelijk gebrekkigen was dat getal 1 020.
Ook aan bad- en zweminrichtingen
wordt aandacht geschonken. Naast particuliere zijn
er een 16-tal gem. badinrichtingen, waar in 1931
1 434 142 maal gebruik van gemaakt werd; in de gem.
zweminrichtingen aan Nieuwe Diep, Schinkelkade
en IJ werden dat jaar 681 749 baden genomen. Vele
van de nieuwe woningen — ook in de lagere huurgroe-
pen — worden van badgelegenheid voorzien.
Behandelt de gem. in eigen waschinrichtingen de
wasch van haar eigen diensten en tegen gereduceerd
tarief van gezinnen, die daarvoor in aanmerking
komen, zij heeft ook waschhuizen, waar huisvrouwen
de wasch van haar gezin kunnen behandelen: in 1931
kwam dat 14 156 maal voor.
Sport. Onder dit hoofdstuk moge ook de sport,
die in A. druk beoefend wordt, een plaats vinden; de
gem. bemoeiingen — rechtstreeks of door middel van
subsidies — zijn hier vele en velerlei: zoowel de school-
AMSTERDAM I.
Oude gevels aan de Oudezijds Voorburgwal. Het huis De Westerkerk, gebouwd door Hendrick de Keyser
in het midden werd door Hendrick de Keyser gebouwd. 1620—1631.
AMSTERDAM II.
Typisch Amsterdamsch stadsgezicht. Keizersgracht hoek Reguliersgracht.
Gezicht over de daken der binnenstad. Op den achter-
grond de Westertoren.
Straat in modern Amsterdam.
241
Amsterdam
242
jeugd als de overige bevoking profiteert er van. Er is een
gem. Inspecteur voor de Lich. Opv. en een Centrale
Schoolsport commissie: zij regelen voor de jeugd vele
takken van sport, met name zwemmen en openlucht-
spel. Ook in de ruim 50speeltuinen wordt dit
laatste druk beoefend. Schoolcursussen worden georga-
niseerd (vooral door den A’damschen Bond voor Lich.
Opv.). Overbekend zijn de jaarlijksche schoolvoetbal-
wedstrijden. Alle takken van sport (voetbal, hockey,
tennis, cricket, slagbal, athletiek, roei-, zeil- en kano-
sport) vinden beoefenaars; waar noodig, steunt de
gemeente. Naast vele particuliere zijn veel gem. sport-
terreinen; vanwege den drassigen bodem kosten ze veel
geld. In A. is ook de Academie voor Lichamelijke
Opvoeding gevestigd.
Keuringsdienst van Waren. Deze
dienst wordt voor de helft door het Rijk en voor een an-
der deel door de omringende gem. bekostigd en is belast
met het toezicht op levensmiddelen en dranken; van
deze laatste vooral melk; voor dit artikel werden in
1931 aangehouden 5 169 melkslijters en — aan de
grens der gem. — 3 468 melkleveranciers; 592 cafó’s
en lunchrooms en 3 468 melkverkooplokalen werden
bezocht, 934 maal pasteurisatiebedrijven gecontro-
leerd. Groote hoeveelheden ondeugdelijke eetwaren
werden aan de consumptie onttrokken ; 7 445 waarschu-
wingen werden aan levensmiddelenverkoopers gezon-
den. Die voortdurende contróle voorkomt veel onheil.
Ten slotte nog de stadsreiniging.
Deze is belast met het ophalen van vuilnis en haard -
asch, het schoonhouden der straten en uitbaggeren der
grachten.
Totaal werd in 1931 aan huisvuil en afvalstoffen
opgehaald 1 319 800 m 8 . Paardentractie zoowel als
autotractie wordt hierbij benut. Schoongehouden
moest worden 7 496 903 m a openbaren weg, wat ge-
schiedde door handkracht en veegauto’s. Bij droogte
worden de straten besproeid, waarvoor vooral sproei-
wagens gebruikt worden; ook het sneeuwruimen
hoort tot de taak van dezen dienst. Voor het reinhouden
der openbare wateren dienen 12 vaartuigen, waaronder
2 motordrijfvuilschuiten.
De vuilnis wordt verbrand in de gem. vuil-
verbrandings inrichting, gelegen aan de N. zijde van
het IJ. De stoom, die aldus geproduceerd wordt, drijft
de electr. centrale ; de slakken vormen een uitmuntende
wegbedekking. Deze inrichting kostte A. in 1931
752 000 gld.
Door buizen — die in 1931 een lengte hadden van
46 228 m — wordt het rioolwater weggevoerd en door
het hoofdrioleeringsgemaal aan den Zeeburgerdijk
naar het IJsclmeer geperst: in 1931 39079716 m 8 .
Ten behoeve van de verversching van het gracht-
water werd 211 444 397 m 8 Zuiderzeewater ingelaten
en gespuid 7 102 343 m 8 grachtwater.
Volksontwikkeling en -opvoeding. O n d e r w ij s.
Het spreekt vanzelf, dat een groote stad als A. ge-
legenheid biedt tot het volgen van alle soorten van
onderwijs. De hier volgende cijfers op onderwijsgebied
gelden voor 1931.
Voorbereidend onderwijs. Er waren
op 31 Dec. :
54 openbare scholen met 9 950 11., 54 hoofden, 247
onderwijzeressen en 6 helpsters ;
32 door de gem. gesubs. bijz. sch. met 6 538 11., 32
hoofden, 149 onderwijzeressen en 71 helpsters ;
37 niet-gesubs. bijz. sch. met 2 580 11., 37 hoofden,
42 onderwijzeressen en 32 helpsters.
Deze laatste groep telt meestal maar 1 klas en is
gevestigd in een bijz. lagere school. Er is een gem.,
een Kath. en een Prot. Vormschool voor bewaar-
schoolonderwijzeressen met resp. 169, 120 en 164 11.
Lager onderwijs. Einde Dec. waren er 355
openb. sch. voor l.o. en voortgezet l.o. met 5986011.,
319 m. en 36 vr. hoofden, 592 onderwijzers , 990 onder-
wijzeressen.
f rw* 1 bijz. lagere sch. met 37 464 11.,
160 l * T 0t ‘ \ 121 m. en 39 vr. hoofden, 416 on-
\ IQ |^eutr J derwijzers, 593 onderwijzeressen.
25 openb. u.l.o. sch. met 4 432 11., 21 m. en 4vr.
hoofden, 160 onderwijzers en 26 onderwijzeressen.
{ 16 Kath. «w bijz. u.l.o. sch. met 3 105 11.,
16 Prot. I 25 m. en 11 vr. hoofden, 66 on-
1 Isr. I derwijzers en 38 onderwijze-
3Neutr. ' ressen.
Daarnaast waren aan de openb. 1. sch. en u.l.o. sch.
139 vakonderwijzers en 256 vakonderwijzeressen
werkzaam.
Er waren 11 openb. avondscholen en 4 gesubs. bijz.
voor inhalingsonderwijs met resp. 391 en 126 11., 3
openb. avondscholen voor schipperskinderen met 69 11.
en 1 gesubs. bijz. avondsschool voor volwassenen met
246 11. Daarnaast bestaan vele niet-gesubs. avond-
scholen.
Er waren 8 openb. sch. voor buitengewoon l.o. met
1 013 11., 7 m. en 1 vr. hoofd, 19 onderwijzers en 28
onderwijzeressen en 5 bijz. scholen voor buitengewoon
l.o.: 3 voor zwakzinnigen, waaronder 2 Katholieke,
1 voor slechthoorenden, 1 voor doofstommen, met
resp. 350, 79 en 116 11. Dan zijn er voor zwakke
kinderen 2 openluchtscholen.
Kweekscholen voor onderw ij zers (es-
sen). De gem. kweekschool telde op 1 Sept. 1931
op de A-afdeeling 94 m. en 176 vr. 11. ; op de B-
afdeeling 37 m. en 50 vr. 11. De 2 Kath. Kw. met
A-afd. zijn uitsluitend voor meisjes. Met de 2 Prot.
telden ze 1 Sept. 1931 124 m. en 312 vr. 11. Een
Kath. en een Prot. B-afdeeling hadden samen 23 m.
en 41 vr. 11. De 2 normaalscholen, die er nog waren,
telden 91 m. en 56 vr. 11.
Middelbaar onderw ij s. Het openb. ond.
telt 4 H.B.S. met 5 j. c., 6 H.B.S. met 3 j. c., 2 Han-
delssch., 1 H.B.S. m. 6 j. c. voor meisjes, 1 Lyceum
voor meisjes. Op 1 Sept. waren op deze scholen, 3 708
H.B.S. 11. Het bijz. ond. omvat 1 Kath. H.B.S. m.5ji
c. voor jongens, 1 Chr. H.B.S. m. 5 j. c., 1 Chr. litt. ec.
H.B.S. m. 5 j. c., 1 Joodsche H.B.S. m. 6. j. c., 1
neutr. Handelssch., 1 Chr. Handelssch. m. 3 j. c. en
1 Kath. Lvc. voor meisjes, 1 neutr. Lyc. en 1 Herv.
Lyc. met 1 248 H.B.S. 11. op 1 Sept. In den onderbouw
van die 3 lycea zaten resp. 128, 103 en 165 11., in de
H.B.S. klassen resp. 43, 85 en 28.
Dan zijn er 2 middelb. sch. v. meisjes met 113 11.
Nijverheidsonderwijs. Hier is al een
zeer rijke verscheidenheid van lagere en middelb. sch.,
van gesubs. en niet-gesubs. inrichtingen, van dag- en /of
avondonderwijs. Het is ondoenlijk, alle scholen en de
aantallen 11. op te geven: er zijn voor de jongens vak-
en ambachtsscholen en technische scholen; voor
meisjes zijn huishoud- en industriescholen en 3 scholen
voor Maatschappelijk Werk, waaronder 1 Kath. We
noemen enkele sch.: Instituut voor Kunstnijverheids-
ond., Middelb. techn. school voor Bouwkunde, de
Middelb. techn. school „Amsterdam”, de Kweekschool
voor de Zeevaart, de avondvakteekensch. der St. Jozef-
243
Amsterdam
244
gezellenvereeniging en de vele handelsavondscholen
(de gesubs. met ruim 4 000 1L, waarvan ruim 700 op
Kath.). Een schatting van enkele jaren terug noemde
in totaal 13000 11.
Hooger onderwijs. De 2 openb. gymnasia
telden op 1 Sept. 676 11. en 1 openb. Lyc. v. meisjes
met in onderbouw en gymnas. klassen 167 11. Het Kath.
Gymn. voor jongens telde 186 11., het Chr. Gymn. 22011.
De3bijz. lycea (> Middelb. ond.) 168 1L in de gymn.
klassen. Het Montessori-lyc. met 2 klassen had 33 11.;
het avondgymn. 41 11. Dan zijn er nog 3 seminaria:
1 Evangelisch -Luthersch, 1 Doopsgez. en 1 Ned. Isr.
met resp. 10, 32 en 68 11.
A. heeft een gem. Universiteit, in 1632
als Athenaeum Illustre gesticht en sedert 1877 met
universiteitsrechten. Ingeschreven waren 1 686 m.
en 618 vr. studenten, alsmede 46 m. en 70 vr. toehoor-
ders. Naast de 5 voorgeschreven faculteiten kwam in
1921 een economische faculteit. Er is 1 bijzondere
Universiteit, de zgn. V r ij e — nog onvolledig: geen
wis- en natuurk. fac. — met 605 studenten. Het Kon.
Kol. Instituut organiseert jaarlijks meerdere leer-
gangen.
Dan zij hier nog gewezen op den arbeid der Volks-
universiteit en soortgelijke inrichtingen, die gelegen-
heid bieden tot breeder en dieper ontwikkeling.
Jeugdwerk. In alle kringen der samenleving
en bij alle richtingen bestaat een groote, begrijpelijke
belangstelling voor de jeugd. De Bond van Speeltuinen
organiseert openluchtspel, schoolsche en onschoolsche
samenkomsten voor de gewone en de rijpere jeugd. De
stichting „Ons Huis” organiseert ook dergelijke
bijeenkomsten en houdt vacantiescholen: in de vacant ie
worden de kinderen in A. in de buitenlucht aangenaam
en nuttig beziggehouden. Zoo werkt voor de Joodsche
jeugd het „Joodsch Ons Huis.” De A(rbeiders) J(eugd)
C(entrale) voor kinderen van 12 — 16 jaar organiseert
het werk onder de socialistische jeugd, de Chr. Jeugd -
Centrale onder de Prot. De „Zwaluwnesten” werken
onder de Joodsche arbeidende meisjes. Ook de Ned.
Padvinders en het Ned. Meisjesgilde treft men in A. aan.
Het Kath. Jeugdwerk in eiken vorm wordt druk
behartigd. Er is een Commissie voor R.K. Jeugd-
organisatie, een R.K. Dekenale Jeugdraad met R.K.
Jeugdbureau. De Graal, de Kath. Verkenners, de
K(ath). J(onge) M(iddenstands) V(ereeniging), de
Sint Jozef sgezcllen en het patronaat hebben er
meerdere afdeclingen. De verwaarloosde Kath.
jeugd w r ordt gebracht naar het Sint Franciscus- of
het Sint Francisca Romanaliefdewerk. Dan is er
een Arbeidsbeurs voor Kath. jongelingen, waaraan
verbonden een Commissie van Advies bij Beroeps-
keuze. Voor de niet-Kath. jeugd is er een Reinilda-Huis.
Voor lich. opvoeding zie rubriek Openbare Gezond-
heid.
Kunst. A. is ook een centrum van kunsten en
wetenschappen. In veel gevallen subsidieert de
gemeente. Hiervoor zie men ook de vorige rubrieken.
Nog enkele bijzonderheden mogen volgen:
Tooneel. A. telt enkele beroeps- en veel dilet-
tantentooneelgezelschappen. Er zijn 8 schouwburgen.
De Stadssch. wordt niet door één ensemble bespeeld,
maar door enkele, die vaste avonden hebben. Ook treden
wel andere gezelschappen, waaronder buitenl., een
enkele maal op. Plannen voor een nieuwen schouwburg
konden nog steeds niet tot een begin van uitvoering
komen. A. heeft een tooneelschool. Er zijn een 25-tal
bioscoop theaters.
M u z i e k : er is een intense beoefening van vocale
en instrumentale muziek, zoowel door beroeps- als
door dilletantenvereenigingen. Het Concertgebouw-
orkest is wereldberoemd. De Wagnervereeniging gaf
de laatste jaren voorstellingen, die alom de aandacht
trokken. Er zijn verschillende oratoriumvereenigingen,
waaronder een Kath. Een eigen opera bestaat in A.
niet; de Italiaansche brengt hier geregeld bezoek.
Voor de jeugd worden speciale jeugdconcerten georga-
niseerd, waarbij vooraf inzicht wordt aangebracht.
A. bezit een conservatorium en een Muziek-Lyceum.
De gem. geeft aan concertgebouw, aan tooneel- en
operagezelschappen alleen subsidie, als deze bereid
zijn tegen sterk gereduceerde prijzen ook den minder
w T elgestelden goede voorstellingen te bieden; het
seizoen 1930/31 bracht 31 zulke zgn. volksvoor-
stellingen, waarnaast 39 volksconcerten door het
Concertgebouworkest. Ook veel open lucht -concerten
worden gegeven. Voor beeldende kunsten bezit A. als
voornaamste inrichting de Rijks Academie voor Beel-
dende Kunsten. Voor musea zie onder bezienswaardig-
heden. A. is de zetel van meerdere wetenschappelijke
vereenigingen:hier is de zetel van de Kon. Academie van
Wetenschappen (gevestigd in het Trippenhuis), van
het Kon. Aardrijkskundig Genootschap, van het Kon.
Koloniaal Instituut, enz.
In de stad bevinden zich uitgebreide boekerijen,
waaronder de Universiteitsbibliotheek wel
een der meest bekende is.
Ook zijn leeszalen over de heele stad verspreid;
daaronder is een Kath. met een fi Maalinrichting.
In A. worden veel dag- en weekbladen en andere
periodieken uitgegeven, in totaal ruim 300, waaronder
een 10-tal dagbladen, o.m. 2 Kath.: De Tijd en De
Nieuwe Dag. Veel parochies geven zelf een week-
blad uit.
Arbeid. Al omvat het bestuur der gem. de geheele
bevolking, de tegenwoordige sociale en economische
structuur der maatschappij is dusdanig, dat in het
belang van bepaalde groepen, met name die der
arbeiders, speciale voorzieningen getroffen dienen te
worden. We noemen hier enkele: Arbeidsbeurs.
Hier is de oudste arbeidsbeurs van Ned. gevestigd ;
1886 opgericht door een particuliere instelling, sedert
1908 een gemeente -instelling. De om vang van het
werk blijkt uit de cijfers: in 1931 waren er 210 366
aanbiedingen en 60 455 plaatsingen van werknemers,
76 664 aanvragen van werkgevers, waaraan 60 088
maal kon worden voldaan. De beurs houdt zich ook
bezig met arbeidsverschaffing aan on vo 1 waard igen.
Uitsluitend over de beurs worden arbeiders door de
gem. betrokken. Hier is ook de Gemeente Arbeiders-
reserve ondergebracht, waar ontslagen gemeente-
werklieden een wachtgeldregeling genieten (eind
1931: 766 arbeiders). Een andere instelling is het
Bureau voor Beroepskeuze, dat o.m.
voor kinderen, die de school verlaten, onderzoekt,
welk beroep voor hen geschikt is. Zoo werden in
1931 over 7 934 jongens en 4 407 meisjes adviezen
uitgebracht.
Een moeilijk probleem — vooral in deze jaren — is
het werkloosheidsvraagstuk: 1930 gemiddeld 15 468;
1931: gem. 24 925. Werkloozcn werden naar verschil-
lende werkverschaffingen gezonden; plannen tot het
scheppen van werkgelegenheid in de stad zelf zijn in
voorbereiding. De gesubsidieerde nationale werk-
loozenkassen — - van de subsidie is de helft voor
rekening van de gemeente — hadden te A. 61 600
245
Amsterdam
246
verzekerden; uitgekeerd werd in 1931 2 988 000 gld.,
waarvan 691 000 gld. aan diamantbewerkers.
Maatschappelijke steun en voorzorg. Ook op dit
gebied valt in A. veel te doen. De gem. treedt hier óf
rechtstreeks op, óf subsidieert. De totaalpost 1930:
ondersteuning aan behoef tigen en werkloozen, bedroeg
19 280 000 gld. Daar komt een groot bedrag bij door
de kerkel. en bijz. inst. zelf bijeengebracht. Hier volgen
nog enkele nadere gegevens (men zie ook de andere
rubrieken). Met de verzorging van de behoeft igen der
stad hielden zich op 31 Dec. 1931 bezig 6 gem. instel-
lingen, 151 erkende kerkel. en 183 erkende bijz. instel-
lingen van weldadigheid. Ondersteuning in geld of
natura wordt verstrekt door 1 gem., 76 kerkel. en 55
bijz. instellingen. Huisvesting tegen verminderden
prijs (hofjes en dlg.) verleenen 1 gem., 27 kerkel. en
23 bijz. instellingen. Verzorging in gestichten van
weezen, ouden van dagen en andere groepen wordt
geschonken door 4 gem., 24 kerkel. en 18 bijz. instellin-
gen. Wijkverpleging geschiedt door 1 kerkel. en 2 bijz.
vereenigingen, enz.
Daarnaast uit de steun en voorzorg aan behoeftigen
door kerkel. en bijz. instellingen zich in werkverschaf-
fing, verpleging in ziekenhuizen, verleening van
geneeskundige hulp e.a., ondersteuning van behoeftige
zieken en herstellenden, maatschappelijk werk voor
zieken en herstellenden, hulp in de huishouding,
oprichting van baby-bewaarplaatsen, verstrekken van
kleed ing en voeding aan schoolkinderen, verzorging
in tehuizen voor schoolgaande kinderen, uitzending
van kinderen in vacantie- en gezondheidskolonies,
verzorging in doorgangs- en reddingshuizen voor
ongehuwde moeders en haar kinderen, verzorging in
nachtasyls, enz. Men ziet: op dit terrein van liefdadig-
heid is Veel particulier initiatief.
De eigenlijke armenzorg tracht naast steun ook
moreele hulp te schenken, om de gezinnen — waar
mogelijk — uit de armoede omhoog te trekken.
Een zeer belangrijke instelling is de Armen-
raad, gevormd door 191 instellingen van weldadig-
heid. De omvangrijkste aangesloten organisatie is de
Burgerlijke Instelling voor Maat-
schappelijken steun, vroeger Burgerlijk
Armbestuur geheeten.
Door deze centralisatie komt de armenzorg beter
tot haar recht. Dat brengen van onderling contact
streeft de Armenraad ook na bij bepaalde onder-
deden van zijn taak: zoo kwamen tot stand de Unie
van vereenigingen voor ongehuwde moeders, de
Federatie van Instellingen voor Kinderbescherming,
commissies inzake onderhoudsplicht, oudeliedenzorg,
steun aan gepensionneerde Indische militairen, enz.
Het is onmogelijk alle organisaties met name te
noemen, die op het gebied van maatschappe lijken
steun en voorzorg haar zegenrijken arbeid verrichten.
Een enkele ambtelijke instelling, die voorkomt, dat
behoeftigen in handen van woekeraars vallen, moge nog
genoemd worden : de Stads Bank van Leening,
die in 1930 op 416 584 panden 3817 747 gld. leende.
De Kath. van A. behartigen de belangen van hun
hulpbehoevende geloofsgenoóten op onbekrompen
wijze. De organisaties, die hier een taak vervullen, te
noemen, ware ondoenlijk. Men raadplege den Pius-
Almanak.
Lit. : Prof. dr. H. Brugmans, Opkomst en bloei van
A. (1911); Piu8- Almanak ; R. Schuiling, Nederland
( 5 1915): Amsterdam, zijn maatschappelijk en economisch
leven (1928); Jaarverslagen van de gemeente A. (t/m
1931); Verslagen van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken voor A. (t/m 1931); Amsterdamsche Gids
(maandblad); J. H. Ronhaar, Leerboek der Econ. Geogr.
(ï 1932); Tijdschrift voor Econ. Geogr. van der Meer .
Geschiedenis, politiek en godsdienstig.
De oudst bewoonde plaats van Amstelland is wel
Ouderkerk, waar een kasteel en een kerk stonden
(J. C. v. d. Loos, Geschiedenis van Amstelland tot het
jaar 1300). De naam A. komt het eerst voor in 1275
in een charter van Floris V, waar aan „de lieden wonen-
de over den Amsteldam” tolvrijheid voor hun koop-
mansgoederen door heel Holland geschonken werd.
Het dorp was gebouwd langs den Amstel. De heeren
van Aemstel komen voor van omstreeks 1100 af als
ministerialen van den bisschop van Utrecht. De
Gijsbrecht van Vondel is de vierde van den naam. Hij
wordt het eerst genoemd als jongeling in 1252. Het ge-
slacht is dan machtig door het bezit van 15 heerlijkheden
en verschillende kasteelen, een mededinger van
Holland en Utrecht. Bisschop Jan van Nassau moet
het tegen Gijsbrecht afleggen, maar Floris V spant al
zijn krachten in en brengt in 1280 Gijsbrecht tot onder-
werping. Zijn landen worden ten bate van den graaf
verbeurd verklaard. Vijf jaren zit hij gevangen. Den
27en October 1285 sluit hij zijn zoen met Floris en krijgt
een gedeelte van zijn gebied als leengoed van den
graaf terug. Hij is dan een van de groote edelen van
Floris V, tot hij in 1296 medeplichtig is aan den moord
op Floris V. Hij gaat dan naar Vlaanderen, later naar
de Betuwe. Het laatst wordt hij vermeld in 1303. De
goederen van Gijsbrecht worden ten bate der grafelijk-
heid verbeurd verklaard. Zij kwamen als Hollandsch
leen aan Guy van Avesnes. Toen deze als bisschop
van Utrecht in 1317 stierf, werd Amstelland definitief
bij Holland ingelijfd. Guy had in 1300 aan A. stads-
recht gegeven. Verandering in het bestuur is hiermede
niet gepaard gegaan. Zooals in het dorp vinden wij ook
in de stad den schout als grafelijk ambtenaar, schepenen
en raden als vertegenwoordigers van de burgerij.
In 1303 doet Jan van Aemstel een poging om de stad
weer in zijn bezit te krijgen. De mislukking ervan kwam
A. te staan op het slechten van zijn vesten en het
af breken van zijn bruggen, het verlies van al zijn vrij-
heden en markten, welk vonnis het volgend jaar weer
werd teniet gedaan. In 1323 vestigt Willem III den
Hamburgschen biertol te A. De Noord-Duitsche
schippers waren daardoor gedwongen naar Amsterdam
te komen, om hun tolplicht te volbrengen. Ongetwijfeld
heeft dat gewerkt in de richting, dat Amsterdam ook
de stapelplaats werd van het Hamburgsche bier,
dat in Holland zoo zeer gezocht was.
In 1342 verleent Willem IV aan A. een nieuw privi-
lege, dat een uitbreiding is van dat van 1300. Het
stadsgebied, dat in den stadsbrief van 1342 veronder-
steld wordt, is begrensd door den tegenwoordigen O.Z.
Voorburgwal, den Grimburgwal, het Spui, de Begijnen-
sloot, den N.Z. Voorburgwal en Martelaaregracht en
het IJ. De eerste vestiging is wel geweest in de War-
moesstraat. In 1342 is de stad reeds gebouwd langs de
beide oevers van den Amstel. In 1349 is A. tegen-
woordig op de dagvaart te Geertruidenberg. A. neemt
dan de 5e plaats in, welken rang de stad hield tot 1795.
Intusschen geschiedt in 1345 het Mirakel van A.
Daardoor is ongetwijfeld de toeloop naar de stad ver-
meerderd en de gunstige voorwaarde gesteld voor de
geestelijke ontwikkeling binnen de stad en haar
vermaardheid naar buiten.
Van de H a n z e is A. nooit formeel lid geweest.
247
Amsterdam
248
/. - S m /dtv '9* &tfivrvh 9**3** fïoute en&tepvj>etu>
^*n a&np*&ddne $*6B*n^f§e8p>t Si'^Sn^ontf’
ïih er^ejo 'Snèomt $v ffovte nnrten ffepoè^atf^teU^t &tr®W fkSk %<nrn>
I 'OmBow mo$en budettpd* %egtnjtyMe%ltpj fè&tr
Jent en^tavfnpm m fatiuxf) en macf) tugfyen nxxty ètttnen 63 emgen^aè?
fttng^at^an etnjam nft^eaöj fi^art /fa buifmm, <tmBotfytejaett tenyrj 9*»i tjfyetTi
(Outen Wi tjfyeen tauoi <n «fitr» tfyetn^yeQen <£n 9rtn6at fföe (weten i
enj)a6m%ol5f^efiÊe
renten
L*«m
iW
|«wi
W<£}enJt^tn^imfhj9enl&tieue en Refajvém outfWuW «mrfiW
wocff ouer knidavn '2ne niet toe porren 'Utrenen fyn ejtyetomen ten pj Btj
r^tenmót&&mt*nBn am/èateSettfb & ÖntStt* p«&
ft) a»npa«cWfirt8e öatvW pe&>
ffiaSe BmwnWOi^tQl
^uwjlwQ^^nf /en
^d^aot ®«mt 6«m mmfÜfm od«v moei) men jfmuen eni&'rtt
imH Lw^feniWUftt m> W f«p5ï frfMar tityf of$tc*A*
êü Bo^ejtemnntfm^ien "èootf&ufy
&e$®<nm9te$am-met «i CBme^iepiSe fic&» f}eQ8enlt*
trft(toe%Ui^j9fi aatime <£nnpenumt> i è<m' m te Ct?ï6«rrn fyj enpj
SepJlttl&fjcttn- «amen. t&yyt# en$te jmtntnre te QefSêne üanbmiua&rmge
(jtytfqc'ttegffme pjn
Eerste bladzijde van het oudste Keurboek, begonnen in 1413. Gemeentearchief, Amsterdam.
249
Amsterdam
250
Wel zien wij A. vertegenwoordigd in 1367 op den
Hanzedag te Keulen, die besloot tot oorlog tegen
Waldemar IV van Denemarken. In 1418 richt de Hanze
tegen Holland en Zeeland het statuut, waarbij bepaald
wordt, dat geen schipper of koopman andere goederen
door de Sont of door de Belten naar de Oostzee zou
mogen voeren, dan die gekocht waren in een Hanze-
stad. A. sluit dan een verbond met koning Erik van
Denemarken, en gesteund door Philips van Bourgondië
wist het zijn belangen te verdedigen, tot in het begin
van de 16e eeuw feitelijk de overwinning behaald was.
De regeering was volgens den stadsbrief
van 1300 in handen van schout, schepenen en raden.
De functie van de raden is dan nog minder duidelijk.
Hun macht neemt langzamerhand toe. Hertog Albrecht
bepaalt in 1400, dat de 3 raden elk jaar op O. L. Vr.
Lichtmis zullen gekozen worden door de oud-raden.
Dat is zoo ge-
bleven tot 1794.
De naam raden
maakt reeds
vroeg plaats voor
dien van burge-
meesters. Hun
bevoegdheid
groeit snel ten
koste van die
van schout en
schepenen. In
1401 krijgen zij
het recht om ac-
cijnzen te heffen,
in 1411 om nieu-
we poorters aan
te nemen. Hier
ligt ook de oor-
sprong van de
familieregeering
In belangrijke
zaken werden een aantal notabele burgers geraad-
pleegd, die dan voorkomen onder den naam van
„Wijsheit, vroctscip en rijcheit”. Deze vormden
echter geen besloten col-
lege. De gilden hebben, in
tegenstelling met andere
steden, in A. geen poli-
tieke beteekenis van be-
lang gehad.
In 1421 en 1462 werd
de stad geteisterd door
een hevigen brand. In
laatstgenoemd jaar ging
ook het stadhuis te
gronde, dat toen vervan
gen werd door een nieuw
op dezelfde plaats, waar
nu nog het oude stad-
huis staat.
De verdediging
van de stad behoorde tot
de taak van de schutterij.
Het stadrecht van Guy
van Avesnes schrijft voor,
dat de ^burgers hun heer
moesten dienen naar hun
vermogen, en dat wordt
Het hedendaagsche wapen bevestigd in het stadrecht
van Amsterdam. van 1342. In 1394 blijkt
Het oude wapen van Amsterdam.
Zegel, hangend aan een oorkonde van
1317, in het Gemeente-archief te
Deventer.
een schuttersgilde te bestaan. De bewapening bestond
uit voetboog en schild. Aanvankelijk 75 man sterk,
werd de schutterij langzamerhand uitgebreid. In 1436
vinden wij 2 schuttersgilden en daarnaast een 3e
schutterij, bewapend met handbogen. In 1522 maakte
de middeleeuwsche bewapening plaats voor„bussen ofte
cloveren” (geweren). Vandaar de naam Cloveniers. Te-
gelijkertijd werd elke schutterij ingedeeld in 12 rotten,
gecommandeerd door een kapitein of rotmeester. Elke
schutterij telde toen 200 a 500 mannen. Van afzonder-
lijke rotten zijn verschillende portretten bewaard.
De beteekenis van de stad werd in 1489 gesymboli-
seerd in de keizerskroon, die Maximiliaan boven het
wapen der stad heeft gesteld, en die zij sindsdien altijd
heeft behouden.
De inkomsten zullen als in andere steden
bestaan hebben uit opbrengst van goederen en huizen,
verpachting van de visscherij in de stadsgrachten,
stallen in vischmarkten en andere markten, in de
vleeschhal, enz. Daarbij kwam de opbrengst der waag-
gelden en andere diensten. Een directe belasting kennen
wij in A. niet, wel indirecte belastingen, bij voorkeur
accijnzen op bier en wijn, brood, vleesch, visch.
De oudste kerk in A. is die aan de Oude
Zijde, op het tegenwoordige Oudekerksplein. Zij werd
omstreeks 1306 als parochie afgescheiden van Ouder-
en Nieuwer-Amstel. Misschien heeft er tevoren al
een kapel gestaan. De parochie omvatte het stadsdeel
tusschen Rokin, Damrak, Gelderschekade en Klove-
niersburgwal. Het gebouw was oorspronkelijk minder
uitgebreid en lager dan het tegenwoordige, en werd
in de 15e eeuw aanmerkelijk vergroot. Eerst in het
midden van de 16e eeuw werd het koor gebracht op
dezelfde hoogte als de middenbeuk. Om het koor werd
een omgang gebouwd, en aan de zijbeuken tal van
kapellen. Boven het portaal aan de Zuidzijde bevindt
zich de Ijzeren Kapel, waar tot diep in de 19e eeuw
de handvesten en andere kostbare archiefstukken
bewaard werden. In 1566 was de tegenwoordige toren
voltooid; daarmede had de kerk haar tegenwoordige
gedaante. De bouwmeester van den toren was Joost
Janszoon Bilhamer, van de spits Jelis Janszoon van
Groningen. Het klokkenspel is van Hemony. De kerk
hoorde sinds het jaar 1368 aan het kapittel van de
Hofkerk in Den Haag. Binnen de parochie stond nog
de St. Olofs of Oude Zijdskapel aan het Noordeinde
van den Zeedijk, die vermoedelijk gesticht is in 1451.
Daarnaast stond de Jeruzalemskapel, omstreeks 1460
gesticht. De bouw van de Nieuwe Kerk
werd begonnen in 1414 door de milddadigheid van
den Amsterdamschen koopman Willem Eggert, heer
van Purmerland en Ilpendam. Reeds in 1408 was de
stad in 2 parochies verdeeld door bisschop Frederik
van Blankenheim. De nieuwe parochie omvatte het
stadsgedeelte tusschen Damrak, Rokin en Singel.
Het nieuwe gebouw werd in 1421 en 1452 door brand
geteisterd en nogmaals in 1645. Het werd toen in den
ouden Gotischen stijl hersteld. In den loop van de
16e eeuw was het koor omgeven door een heele reeks
van kapellen, door het A.-sche patriciaat gesticht.
Buiten de kerk stonden een St. Jaeobuskapel op den
Nieuwendijk bij de Kapelsteeg (1436), een Lieve -
Vrouwenkapel, in de eerste helft van de 14e eeuw
gesticht op den Nieuwendijk hoek Vrouwensteeg en
de H. Sacramentskapel der H. Stede (Nieuwezijds
Kapel) in de Kalverstraat (1346).
Grijpink in zijn: Register op de Parochiën, enz.
(II 1928) noemt voor de Oude Kerk 25 altaren en
251
Amsterdam
252
vicarieën en voor de Nieuwe Kerk 22, waaraan regel-
matig priesters verbonden werden. Omstreeks de
helft van de 15e eeuw hebben al de, aan ieder van de
beide kerken, verbonden priesters zich vereenigd tot
twee Getijden-Broederschappen (C.Dessing, in Amstelo-
danum). In 1450 nl. stichten Eggard Hartgardszoon
en zijn echtgenoote Wende lmoet een priestercollege.
Hun zoon, Jan Eggarts, zou de eerste archipresbyter
of rector zijn met minstens vier priesters en andere
clerici. Het voornaamste doel ervan is het zingen
der Getijden in de Oude of in de Nieuwe Kerk. De
rector moet bacchelaureus in de theologie zijn of ten-
minste voor het college de 4 boeken van „hooghen sin”
(Petrus Lombardus) verklaard hebben. Voorts moet
de postille van den Zondag, in 7 deelen over de dagen
der week verdeeld, voorgelezen worden, en er moeten
voorlezingen gehouden worden over wijsbegeerte.
De leden zullen leven in gemeenschap van goederen.
Willen zij een regel aannemen, dan moet het zijn die
van St. Augustinus of van de Mendicanten. In deze
stichting van Eggard zien wij reeds den invloed van
de moderne devotie te A. Veel sterker komt die uit
in de kloosterstichtingen.
De oudste kloosterlijke nederzetting in A. is wel die
van de Franciscanen op den O.Z. Achterburgwal, die
reeds vóór 1304 zou gesticht zijn. In 1462 ging het
klooster onder de persoonlijke inwerking van Jan
Brugman over tot de Observantie. Dan volgt het
Begijnhof. Reeds in 1307 en 1308 is sprake van be-
gijnen. In 1389 wonen zij op het Begijnhof, dat tegen-
woordig nog te vinden is tusschen Kalverstraat, Spui
en N.Z. Voorburgwal. In den tijd van de moderne
devotie volgen de kloosterstichtingen elkaar snel op.
In 1394 vestigen zich de Kartuizers in hun klooster
Portus Salutis buiten de Haarlemmerpoort, toegewijd
aan St. Andreas. Het klooster nam de plaats in tus-
schen de tegenwoordige Lindengracht en de Kartuizer-
straat. In 1677 gebruikte Sonoy het voor de inkwartie-
ring van zijn krijgsvolk. Toen na de Alteratie het
klooster aan de stad kwam, was het nog slechts een
puinhoop. Een jaar na de Kartuizers ontstond in A.
een klooster van de reguliere kanunniken. Het werd
gesticht door Ghiselbertus Dou, een leerling van Geert
Groote. Het behoorde tot de parochie van Nieuwer -
Amstel, en stond op de plaats, waar nu de Keizers-
gracht de Utrechtschestraat snijdt. Het klooster
verbrandde in 1532. De kanunniken gingen toen
over naar Heiloo, welk klooster geïncorporeerd werd
bij het Haarlemsche kapittel. Nog vond men een
klooster van de Paulianen (Cellebroeders, Bogarden),
die zich ook in A. met de liefdewerken van het ver-
zorgen van zieken en het begraven van dooden zouden
hebben bezig gehouden. Het klooster werd gesticht
in 1409 aan den O.Z. Achterburgwal, waar nu de Waal-
sche Kerk staat. De Alexianen kregen in de 2e helft
van de 15e eeuw hun klooster in de Nes.
Naast deze vier mannenkloosters waren in A. zestien
vrouwenkloosters. De Tertiarissen van den H. Fran-
ciscus vinden wij in het Beata Maria Virgoklooster,
aan de Zuidzijde van de Nes (le kwart 16e eeuw);
het Maria Magdalenaklooster aan de O. zijde van de
Nes (le kwart 16e eeuw), vóór 1427 gingen zij over tot
de kloostervereeniging van Sion; het St. Barbarakloos-
ter op den hoek van de Barbersteeg (le kwart 15e eeuw) ;
het St. Claraklooster aan het Z. einde van de Nes
(le kwart 16e eeuw); het St. Ceciliaklooster aan den
O.Z. Voorburgwal, nu het stadhuis (le kwart 15e eeuw) ;
het St. Catharinaklooster, ten N. van de Agnieten-
straat (le kwart 15e eeuw), sinds 1475 overgegaan naar
den Regel van St. Augustinus; het St. Agnesklooster
(le kwart 15e eeuw), waarvan nog de Agnietenkapel
over is, en dat later geïncorporeerd werd bij het kapit-
tel van Sion; het St. Ursulaklooster (le kwart 15e
eeuw), nu het hoofdbureau van politie; het St. Diony-
siusklooster ter Leliën of de Nieuwe Nonnen (1402),
waar nu het Binnengasthuis is, in 1422 geïncorporeerd
bij het kapittel van Sion; het St. Geertrudisklooster
(le kwart 16e eeuw), N.Z. Voorburgwal, hoek Nieuw-
straat, dat in 1476 den Regel van St. Augustinus
aannam; het St. Luciaklooster (le kwart 16e eeuw),
nu het burgerweeshuis. Den tweeden Regel van Francis-
cus volgde de St. Ursula-abdij van Clarissen, achter den
Heiligeweg, O. zijde, vóór 1513 gesticht. De Regula-
rissen hadden bij de genoemde nog de kloosters van
Maria Magdalena, naast de Bethaniënstraat (2e helft
15e eeuw) en het Beata Maria Virgoklooster (later
het Oude-mannen- en vrouwenhuis), dat 1389 gesticht
werd door Zusters van het Gemeene Leven, en 1393
den Regel van Augustinus aannam. De Augustijner
Servitinnen (Cellezusters) hadden een huis O.Z. Ach-
terburgwal, waar later het convooihuis kwam.
Ook in A. hebben de vrouwelijke kloosterlingen
zich bezig gehouden met handenarbeid, wat aanleiding
gaf tot verzet van den kant der nijvere burgerij. De
liefdadigheid uitte zich in het stichten van gasthuizen.
Men vindt het St. Petrusgasthuis en het Margaretha-
gasthuis aan de Nes, het St. Maria- en Nico laas-
gasthuis aan den Oetewalerweg, het St. Elisabeth-
gasthuis aan den Dam.
Naast de Moderne Devotie vindt ook het Huma-
nisme in A. ingang. Bekend zijn Alardus van
Amsterdam (* 1495, f 1544 te Leuven), uitge ver van de
werken van Rudolf Agricola: Parasceve ad sacro-
sanctum synaxin; zijn beschermer Pompeius Ocko
(Ockeszoon, *1480(?), f1537), groothandelaar en ban-
kier, die o.a. de zaken van Christiaan II behandelde,
en in het bezit was van de schriftelijke nalatenschap
van Agricola; Cornelius Crocus (* 1500, f 1550), rector
van de school aan de Oude Zijde, schrijver van school-
drama’s: zijn Comoedia Joseph, in 1535 opgevoerd
door zijn leerlingen, beleefde 20 drukken. Hij stierf te
Rome, waar hij Jezuïet geworden was ; Nicolaas
Cannius, geboren 1504, was eenigen tijd secre-
taris van Erasmus voor het Grieksch. Hij werd
pater van het St. Ursulaklooster en tenslotte
pastoor van de Nieuwe Kerk. Al dezen waren ijverige
voorstanders van het Kath. geloof. Anders staat het met
Johannes Sortorius (* 1500, f 1567), schrijvervan school-
boeken, die in 1535 uit de stad verbannen werd, naar
het heette, omdat hij tegen het verbod van burgemees-
teren school hield, maar feitelijk wel om zijn ketter-
sche gevoelens; Wouter Deelen uit Alkmaar was
„Hebreeus -Meester”. Ook hij moest na het Wederdoo-
persoproer in 1635 A. verlaten: in 1534 had hij in
zijn lessen Christus’ tegenwoordigheid in het H. Sacra-
ment geloochend.
De Hervorming vond uiteraard in de drukke
koopstad al spoedig eenige aanhangers. De vervolging
van de aanhangers der nieuwe leer was zeer gematigd.
De burgemeesteren beriepen zich op het jus de non
evocando in 1523. Het was er den magistraten meer
om te doen, de orde in de stad te handhaven dan de
nieuwe leer tegen te gaan. Er ontstaat dan ook voor-
loopig in A. geen kettersche beweging, ofschoon er
afzonderlijke ketters gevonden worden. Een zeer
gevaarlijke beweging ontstond in verband met de
253
Amsterdam
254
Wederdooperij. Deze beweging wordt ingezet door de
komst van den uit Emden verdreven Jan Volkerts-
zoon Trijpmaker naar A. in 1530. Hij was een leerling
van Melchior Hofman, die in 1531 A. bezocht. Trijp-
maker wordt 5 December 1531 in Den Haag onthoofd.
De „koning” van Munster benoemde Jacob van Cam-
pen tot bisschop over de „bondgenooten” te A. Het
aantal Wederdoopers te A. wordt dan geschat op een
3 500 (op een totaal bevolking van ongeveer 15 000).
In Maart 1534 wordt aan zes Amsterdamsche schepen
belet, om deel te nemen aan den tocht naar B'erg-
klooster, die hulp aan Munster ten doel had. Acht
dagen later, op 21 Maart, liepen op klaarlichten dag
vijf mannen metontbloote zwaarden door de stad, onder
het geroep van: „De dag des Heeren komt! Wee! Wee!
Wee! De Zegen des Heeren is over de rechterzijde der
stad, de vloek over de linkerzijde”. Er gebeurde verder
niets, maar de vijf mannen werden ter dood veroor-
deeld en zijn te Haarlem geëxecuteerd. Van de aange-
houden schepen werden twee Wederdoopers op den
Dam onthoofd. In April vallen weer verschillende
terechtstellingen naar aanleiding van het ontdekken
van wapenen. 11 Februari 1535 werd de stad in onrust
gebracht, toen zeven mannen en vijf vrouwen in den
nacht moedernaakt de straat opliepen onder het geroep:
„Wee ! wee ! de wrake Gods ! de wrake Gods ! ” Ook dezen
keer wist de overheid de beweging nog te onderdruk-
ken. De mannen werden 25 Februari onthoofd. De
groote aanval van de Wederdoopers had plaats 10
Mei 1535. Het stadhuis werd toen bezet. Bij den eersten
aanval, om het te heroveren, sneuvelde burgemeester
Colijn. Den volgenden dag werd het gevecht voort-
gezet. De meeste Wederdoopers sneuvelden; slechts
12 gevangenen werden gemaakt. De gevangenen werden
op de gebruikelijke wreede wijze ter dood gebracht.
Ook de bisschop, Jacob van Campen, die aan den
aanslag geen deel genomen had, werd terechtgesteld.
Deze gebeurtenissen brachten den schrik voor de Her-
vorming voor tientallen jaren onder de burgerij.
Telkens vonden nog executies van Wederdoopers plaats.
De landvoogdes benoemde in 1536 negen nieuwe
schepenen, en ook het College van burgemeesteren
werd aangevuld met alleen onverdacht Katholieke
mannen, die tot 1578 het bestuur in handen hielden.
In denzelfden tijd had A. voortdurend moeilijkheden
met Denemarken en met Gelre. De vrede van Spiers
(1544) en die van Yenlo (1543) maakten daaraan een
einde. De oorlog met Gelre had reeds in 1509 de steden
Muiden en Weesp in handen van A. gebracht. De
stadsregeering wijst sindsdien aan den kastelein van
Muiden en den baljuw van Gooiland, alsmede den
militairen commandant van Weesp.
De eenheid van de Nederlandsche gewesten, die
Karei V in 1543 tot stand bracht, kon voor den Amster-
damschen handel niet anders dan voordeelig zijn.
Sinds 1562 baart de aanwezigheid van „ketters” weer
onrust in A. In dat jaar wordt een verordening uit-
gevaardigd, om vreemde leeraars en predikanten te
weren. Margaretha spoorde in Mei 1563 de regeering
nog eens aan, om de oude religie te handhaven, maar
na 1560 zijn er geen ketter -processen meer. De omstan-
digheid, dat Willem van Oranje stadhouder was van
Holland, zal daaraan wel niet vreemd geweest zijn.
Niet het minst onder de aanzienlijke burgerij, die bui-
ten de regeeringszaken gehouden werd, winnen de
nieuwe leerstellingen veld. Coomhert en Hooft zijn
daar voorbeelden van. In 1564 gaat er een doleantie
naar de landvoogdes; daarin klagen de opstellers, die
hun namen niet noemen, over de misbruiken van de
oligarchische regeering. In Mei 1565 is Oranje in de
stad, om de klachten te onderzoeken. Het gevolg is,
dat Margaretha bevel geeft, dat in belangrijke zaken
de vroedschap moet gehoord worden. De aanbieding
van het smeekschrift der Edelen in 1566 vond weer-
klank in A. De kreet: „Vive les gueux!” werd herhaal-
delijk gehoord. Hendrik van Brederode kwam meer-
malen in A. tegen den zin der regeering, maar onder
de toejuichingen der menigte.
In Juli worden hagepreeken gehouden, maar het
strenge plakkaat daartegen van Margaretha maakte
daaraan voorloop ig een einde. Wel trokken op 21
Juli talrijke Amsterdammers naar Overveen (onder de
jurisdictie van Brederode), waar de predikatie gehou-
den werd. 31 Juli waagt men het meer in de nabijheid
van A. buiten de Haarlemmerpoort op de Rietvinck,
in Aug. op de Lastage, de volksbuurt buiten de Anto-
niuspoort over het IJ. De berichten over den Beelden-
storm in Antweiyen vonden weerklank in A., waar
op 23 Aug. de Oude Kerk geplunderd werd. In de
Nieuwe Kerk kon men het nog tijdig verhinderen.
Dit was aanleiding voor de burgemeesters, om zich
in verbinding te stellen met de hoofden der Gerefor-
meerden: Egbert Roelofszoon, Arent Bouwer en
Adriaan Pauw. De vérgaande tegemoetkoming, die
aan de Gereformeerden betoond werd, bevatte o.a.
de toezegging, dat uit alle kerken de beelden zouden
worden weggenomen, dat de Gereformeerden buiten
de poorten vrij mochten preeken. De overeenkomst
werd echter door de landvoogdes vernietigd als in
strijd met de besluiten des konings. Op 26 September
valt een nieuwe poging, om de Nieuwe Kerk te beeld-
stormen. Toen dit verhinderd werd, richtten de plun-
deraars zich naar het Franciscanenklooster, dat
geplunderd werd. Den monniken geschiedde geen leed.
Den volgenden dag was het Kartuizerklooster aan de
beurt, dat hetzelfde lot onderging. Den 30en September
sloot de regeering een nieuwe overeenkomst met de
Gereformeerden, waarbij aan de laatsten de Minder-
broederskerk met bijbehoorend kerkhof werd afge-
staan. Den 2en December werd feitelijk de kerk in
gebruik genomen. Zoo bleef de toestand, tot in het
begin van het volgend jaar Oranje orde op de zaken
stelde. De Gereformeerden moesten de Minderbroeders-
kerk teruggeven, maar kregen daartegenover verlof,
om bedehuizen binnen de stad op te richten. Feitelijk
hebben zij toen vier lokalen ingericht, om hun predi-
katies te houden. Toen de landvoogdes haar gezag
hersteld had, bevalen burgemeesters op 17 April do
staking van de predikaties. De Gereformeerden moesten
wel gehoorzamen, omdat Oranje was uitgeweken en
Brederode A. verliet op 27 April. De komst van Alva
beteekende de uitwijking van duizenden, die zich in
de gebeurtenissen van de voorafgaande jaren gecompro-
mitteerd wisten. De voomaamsten zijn wel Adriaan
Pauw en Cornelis Pieterszoon Hooft. Er zijn 170 uitge-
wekenen, die door den Bloedraad veroordeeld werden,
met name bekend. Ook eindigden velen hun leven op
het schavot. De conservatieve regeering te A. verzette
zich wel met succes tegen de invoering van den Tienden
Penning, maar bleef trouw aan den koning, tot groot
nadeel voor stad en gewest. Pogingen, sinds 1572
(door Lumey) tot 1578 aangewend, om de stad met
geweld aan de zijde van den prins te krijgen, hadden
geen succes. Eerst na de Pacificatie van Gent (1576)
werd de toestand van afzondering voor A. onhoudbaar.
Er beginnen na de Pacificatie eindelooze onderhande-
255
Amsterdam
256
lingen, die tot slot hebben, dat 8 Dec. 1578 in Den
Haag de Satisfactie geteekend werd. A. krijgt zijn
vrijhandel, vrije scheepvaart terug. Bedongen werd,
dat in A. en zijn jurisdictie alleen de Kath. godsdienst
in het openbaar mocht worden uitgeoefend, de ketter -
plakkaten bleven opgeheven, maar de openbare preek
bleef verboden. De prins kreeg het recht, om garnizoen
in de stad te leggen; de ballingen mochten terugkeeren.
Spoedig na de Satisfactie komt er verdeeldheid onder
de Katholieken over de vraag, of het geoorloofd is
den eed van trouw aan Mathias af te leggen. De pastoor
van de Oude Kerk, Jacobus Buick, was van meening,
dat deze eed in strijd was met de gehoorzaamheid aan
den koning. Hij week uit, en stierf in 1699 als pastoor
van St. Aldegondis te Emmerik, terwijl de pastoor
van de Nieuwe Kerk, Martinus Duncanus, den eed
aflegde. De teruggekeerde ballingen waren natuurlijk
niet tevreden met de positie, waarin zij door de Satis-
factie gebracht waren. Dat leidt reeds op 26 Mei tot
de Alteratie. In den ochtend van dien dag kwamen de
woordvoerders van de oppositie, Bardes, Coster, Krom-
hout, Pauw, bij de burgemeesters op het stadhuis,
om nogmaals te pogen tot overeenstemming te geraken.
Het einde was, dat de burgemeesters op het Damrak m
een schip werden gezet, dat hen buiten de stad voerde.
Tegelijkertijd trof hetzelfde lot den pastoor van de
Nieuwe Kerk en de Franciscanen. Ook hun geschiedde
verder geen leed. De nieuwe regeering was in haar
overgroote meerderheid Gereformeerd. De oude
regentengeslachten hebben afgedaan. Een nieuwe tijd
begint voor A.
Reeds 29 Mei werden in de Oude Kerk de godsdienst-
oefeningen gehouden volgens Gereformeerd gebruik,
en in September werd ook de Nieuwe Kerk aan de
Gereformeerden gegeven. Voor den kerkenbouw,
waaraan door de geweldige toeneming van de bevolking
groote behoefte was, maakte zich vooral verdienstelijk
Hendrick de Keyser. Er werden nieuwe kerken ge-
bouwd in Noord, Oost, Zuid en West (zie ook
kolom 268).
Na de Satisfactie (1676) begint voor A. de tijd van
grooten bloei. De vestiging van kooplieden uit Ant-
werpen, weldra van de Portugeesche Joden en 100 jaar
later van de Franscke Hugenoten, heeft daar niet weinig
toe bijgedragen. De oude liandelsbetrekkingen worden
hervat; weldra vinden wij schepen uit Brazilië (1690).
Ongeveer denzelfden tijd begint de vaart op Indië.
Bij de stichting van de Oost-lndische Compagnie heeft
A. de helft van de aandeelen. Op de politiek krijgt
de bloeiende stad grooten invloed, haar houding be-
paalt dikwijls de houding van Holland.
In 1644 steunt A. zelfstandig den koning van
Zweden in zijn oorlog tegen Denemarken (Witte de
With). De Sonttol wordt verlaagd.
Het belang van den Amsterdamschen handel, ook
de vrees, dat Antwerpen door de Staatschen zou
genomen worden, bevordert het tot stand komen van
den vrede van Munster (1648). In 1660 komt de stad
in botsing met stadhouder Willem II, tengevolge
van de afdanking van de troepen. De dood van den
prins maakt er een einde aan. #
Het beschavingsleven neemt in denzelfden tijd m A
een hooge vlucht. Wij vinden dan Coomhert, Bredero
Hooft, Joost van den Vondel; Rembrandt, Ruysdael,
Ferdinand Bol, Pieter de Hoogh; in 1656 de inwijding
van het stadhuis door Jacob van Campen; de uitgever
Blaeu.
Onder de Protestanten wekt de strijd tusschen
Remonstranten en contra-Remonstranten hevige be-
roering (Smout en Kloppenburg). De regeering is in
handen van de nieuwe regentenfamilies: Van Bambeeck
Van den Bempden, Bicker, Buyck, De Graeff, Hooit,
Hudde, Munter e.a. In 1696 doen zich moeilijkheden
voor naar aanleiding van de invoering van de nieuwe
belasting op trouwen en begraven (aansprekersoproer).
In 1747 komt de gegoede burgerij in verzet tegen de
familie -regeering (Doelisten). In de dagen van Willem
V staat A. tegen den stadhouder. Er werd zelfs over
gedacht in 1787 om den Pruisen het hoofd te bieden.
Ook van 1793—1796 is A. middelpunt van de democra-
tische actie. De leiding komt dan aan R. J. Sckimmel-
^ Bij de nieuwe bestuursindeelmg van 1798 vormt A.
met zijn naaste omgeving het Departement van den
Ainstel. In 1808 neemt Lodewijk Napoleon het stad-
huis tot zijn paleis. Na de inlijving bij frankrijk
wordt A. de stad, waar het algemeen bestuur zou
gevestigd zijn. Bij de beweging voor het herstel van
Oranje sluit A. zich eerst aan, wanneer de kozakken m
het land zijn. Den 30 Maart 1814 werd Willem I in
de Nieuwe Kerk te A. gehuldigd, waarmede de stad
practisch aangewezen was als hoofdstad van het nieuwe
koninkrijk. , , , , U1 .
Onder Willem I komt de handel tot nieuwen bloei
door het Noord-Hollandsch kanaal (1819), nog meer
door het Noordzeekanaal in 1863. Met den econo-
mischen opbloei gaat in de 19e eeuw gepaard de opbloei
van het cultureele leven: het Athenaeum wordt Uni-
versiteit. De Gereformeerden richten een eigen Vrije
Universiteit op; een nieuw Rijksmuseum wordt
gebouwd; letterkundigen als Potgieter enAlberdmgk
Thijm zijn typisch Amsterdamsche figpen.
Het gemeentebestuur blijft tot 1889 liberaal. Daarna
krijgt de radicale partij invloed (M. Treub en C. Ger-
ritsen), maar moet haar plaats weer afstaan aan de
sociaal-democraten. Sinds de evenredige vertegen-
woordiging is er in den raad een Katholieke partij
van beteekenis. .
Hier alleen nog iets over den godsdien-
stigen toestand, bijzonder van de Katho-
lieken. Na de Alteratie werd aan de Protestante
Dissidenten vrijheid van godsdienst gegeven. Aanvan-
kelijk ontbrak daar in de praktijk nog wel wat aan,
maar in 1633 konden de Lutheranen hun kerk bouwen
aan het Spui en in 1668 aan het Singel bij het Kattegat.
De Remonstranten richtten in 1630 hun kerk in aan
de Keizersgracht. De Doopsgezinden hadden van
vervolging van overheidswege niet meer te lijden.
In handel en bedrijf kwamen zij tot welvaart. Aan het
einde der 17e eeuw vormden zij in A. acht Gemeenten
met even zoovele kerken. Onmiddellijk na de Alteratie
kregen de Waalsche Gereformeerden de kerk van de
Paulianen op den O.Z. Achterburgwal, in 1607 de
Engelsche de kerk op het Begijnhof. De Katholieken
zagen zich na de Alteratie beroofd van hun kerk-
gebouwen en kloosters. De fondsen en gasthuizen
kwamen in het bezit van de Gereformeerden. Aanvan-
kelijk was hun toestand bedroevend slecht. Na 26 Mei
1678 vinden wij tot 1680 slechts twee priesters in A,
werkzaam, Willem van Uitgeest en Herman Elands.
Er is een verhaal, dat eenige Franciscanen terstond
na hun uitzetting weer in de stad terug kwamen. Feit
is in ieder geval, dat Amoldus ab Ischa al weer heel
spoedig in A. terug is. Geholpen door Maria Wouters
heeft hij zich weten schuil te houden, o.a. in een maag-
denhuis op den Dam. Tegelijkertijd met hem vinden
257
Amsterdam
258
wij nog de Franciscanen Henricus van Biesten, Guiliel-
mus Delphus. Onder de werkers van het eerste uur
neemt een zeer voorname plaats in Sibrandus Sixtius,
f 1631. üij was proost van het Haarlemsche kapittel
en vicarius van Haarlem, Leeuwarden en Groningen.
In A. richtte hij het huis op den hoek van de Heintje -
hoeksteeg als kerk in (O. L. Heer op Solder, tegen-
woordig Museum Amstelkring). Zijn woonplaats had
hij na heel wat omzwervingen sinds 1610 op het
Begijnhof, waarin hij ook in 1620 ging kerk houden.
Zijn medewerker was Jacob Vliegen. In het Begijnhof
volgt op Leonardus Marius, f in 1652, die door zijn
geleerdheid en beminnelijke persoonlijkheid het aan-
zien van de Katholieken zeer verhoogde. Zijn begrafe-
nis trok in de stad algemeene belangstelling. In 1619
kwam pater Augustinus van Teylingen S.J. in A.,
waar hij 1669 stierf. Reeds daarvoor had de Jezuïet
Livinus Wouters in A. gearbeid. Van Teylingen is de
stichter geworden van de statie De Papegaai, die na
zijn dood door Nccrcassel aan de seculieren werd
toegewezen. In denzelfden tijd vestigden zich Domini-
canen in A., wat later Augustijnen. Omstreeks de
helft van de 17e eeuw wordt het aantal Katholieken
in A. geschat op 15 è, 16 000 op een totaalbevolking
van 200 000. Rovenius had in 1631 gepoogd een paro-
chiale indeeling te maken. Hij hield aan de bestaande
verdeeling in Oude en Nieuwe Zijde. De pastoor van
de Oude Zijde zou resideeren in het Begijnhof. Daar-
enboven werd de Nieuwe Zijde in twee deelen verdeeld,
nl. het gebied van de Protestantsche Noorderkerk en
dat van de Westerkerk. In het nieuwe gedeelte van de
Oude Zijde, waar de Zuiderkerk staat, werd genoemde
Jacob Vliegen tot pastoor aangesteld. Deze pastoor
zou hebben de volledige zielzorg, maar toch met een
zekere afhankelijkheid tegenover de pastores primarii.
Het aantal staties neemt echter voortdurend toe, en
het blijkt niet, dat deze indeeling van Rovenius gevolg
gehad heeft. In 1662 kwam de Fransche gezant, De
Thou, naar A., om bij het stadsbestuur te bewerken,
dat de Fransche Katholieken evenals hun Hugenoot-
sche landgenooten een eigen kerk zouden krijgen in A.
Het stadsbestuur heeft dat toegestaan. Dit is de
oorsprong van de Fransche Kerk aan den N.Z. Voor-
burgwal. In het begin van de 17e eeuw werd door de
Staten van Holland aan „bezorgers” van de R.K. armen
van A. toegestaan, dat zij erfenissen en legaten mochten
aanvaarden ten bate van de armen. Het R.K. Oude
Armenkantoor had de algemeene armenzorg in A.
tot 1920, toen parochiale armbesturen werden opge-
richt. De beroering in de Nederlandsche Kerk in het
begin van de 17e eeuw is ook A. niet voorbijgegaan.
Den 15en October 1724 werd Comelis Steenoven te A.
bisschop gewijd. Met zijn schisma gingen zeven staties
mee, waarvan de voornaamste was die op de Brou-
wersgracht. In 1842 waren er in A. de volgende Kath.
staties: 1° Geloof, Hoop en Liefde; 2° Krijtberg;
3° Poolskerk; 4° Torenskerk; 5° Maagdenhuis; 6°
Zaaier; 7° Mozes en Aaron; 8° Spinhuissteeg; 9° Het
Hert; 10° De Posthoorn; 11° De Boom; 12° De Pape-
gaai; 13° Begijnhof; 14° Stadhuis van Hoorn; 15° Vre-
desduif je; 16° Fransche Kerk; 17° St. Willibrordus
buiten de Utrechtsche Poort; 18° St. Nico laas buiten
de Raampoort; 19° St. Jozefsweeshuis en 20° Zieken-
huis. De namen zijn gewoonlijk ontleend aan de
uithangborden van de pakhuizen, waarvoor de kerk
in de plaats gekomen was. Na het herstel van de
Hiërarchie in 1853 kwam spoedig de parochie -indeeling
tot stand. De ontvolking van de binnenstad is oorzaak,
dat verschillende oude kerken (de Boom, de Ster,
de Fransche Kerk, de Pool) plaats gemaakt hebben voor
nieuwe kerken in de stadsuitbreiding. Voor ruim
200 000 Katholieken telt A. thans 30 parochies en vier
algemeene kerken.
L i t. : F. H. van Heussen, Historia Episcopatuum
Foederati België (Leiden 1719) ; J. Wagenaar, A. ( 3 dln.
Amsterdam 1765) ; dr. J. Sterck, Onder Amsterdamsche
Humanisten (Het Boek 1917/1925) ; mr. S. Muller Hz.,
Het Bisdom Utrecht (1921); dr. J. Sterck, De Heilige Stede
in de Geschiedenis van A. (1928) ; vooral : Dr. H. Brug-
mans, Geschiedenis van A. (1930 vlg. ; tot nu toe 6 dln.
verschenen). Nolet.
Geschiedenis der bouwkunst in Amsterdam.
Stedebouw en vestingwerken. De
eigenlijke stedebouwkundige ontwikkeling van A.
begint in de 14e eeuw, wanneer evenwijdig met de
stadsgrachten, de „voorburgwallen”, twee nieuwe
buitengrachten, de „ achterburgwallen” worden gegra-
ven. In aansluiting hierbij volgde in de 15e eeuw
(nè, 1425) een uitbreiding, die den karakteristieken
halve -maan vorm deed ontstaan met de als concen-
trische halve cirkels gegraven grachten. Hierna kreeg
de stad in de 2e helft der 15e eeuw haar eerste steenen
ommuring, met weergangen, muurtorens en rondeelen.
De door Comelis Anthonisz. in 1536 geschilderde
vogelvlucht (Waagmuseum), en een omstr. 1547 door
Ant. van den Wijngaerde geteekende vogelvlucht
vertoonen omvang en beloop dezer ommuring, waarvan
nog bestaan: de halfronde baksteenen Schreyerstoren
(± 1480), dc St. Antoniespoort (1488), met voorpoort,
het ronde benedendeel van den Montelbaanstoren
en dat van den Munttoren (overblijfsel van de Regu-
lierspoort). In 1545 ontwierp de stadsmetselaar mr.
Willem Dirksz. met den Italiaanschen krijgsbouwmees-
ter Alexander Pasqualini een plan tot verbouwing
der St. Antoniespoort, in verband met een verwachten
aanval der Gelderschen. Een nieuwe uitleg volgde
in 1585 onder leiding van den stadsbouwmeester Joost
Jansz. Bilhamer, in overleg met prins Maurits. Reeds
in 1612 moest een nieuwe uitbreiding worden onder-
nomen , thans naar de plannen van den stadstimmerman
Hendrik Jacobsz. Staets. Aanvankelijk werd slechts
de Westelijke sector van dit ver vooruitziende project
uitgevoerd. Het geheel werd in 1646 — 1668 voltooid
en bevestigd met een omwalling, versterkt met 27
vijfhoekige bastions. De ruimte binnen deze omwalling
werd eerst in de 18e en 19e eeuw volgebouwd, en niet
voor 1860 ontstond behoefte aan nieuwe uitbreiding.
Deze laatste echter, overgelaten aan de anarchie van
eigenbouwers, verstoorde de organische ontwikkeling
van het oude stadsplan. Eerst met het plan van Ber-
lage voor de uitbreiding Zuid is men gedurende de
laatste 20 jaren weer tot uit stedebouwkundig oogpunt
gunstiger oplossingen gekomen.
Kerkelijke bouwkunst. Uit de vroege
Middeleeuwsche of uit de Romaansche periode zijn te
A. geen bouwwerken bewaard gebleven. Haar oudste
kerk en eerste parochiekerk is de Oude- of St. Nicolaas-
kerk, in 1306 gewijd en als parochiekerk afgescheiden
van Ouder- en Nieuwer-Amstel. Nadat sinds 1370
het koor was uitgebreid met een omgang en het schip
in den loop der 15e eeuw verbouwd tot hallenkerk,
kreeg het gebouw zijn tegenwoordige gedaante ± 1500,
met een laatste vergroot ing in 1550 — 1555 onder
leiding van Evert Jacob Philips, die tevoren aan de
St. Janskerk te Gouda had gewerkt. De tweede parochie-
kerk was de Nieuwe- of St. Catharinakerk, in 1412
II. 9
259
Amsterdam
260
gesticht en na een brand in 1462 herbouwd, een kruis-
basiliek met koor en kapel lenkrans. In den in 1636
voltooiden Noordelijken transeptarm, zoowel als in
de H. Grafkapel der Oude kerk doet de vormentaal
der Renaissance haar intrede. Sterker spreekt de geest
der Renaissance uit de nieuwe bekroning, die
Bilhamer in 1664 — 1666 op den toren der Oude kerk
plaatste. Ook zie kol. 250.
Het eerste monumentale kerkgebouw der Hervor-
ming ontstond hier in 1603 — 1611 met de naar ontwerp
van den stadsbouwmeester Hendrik de Keyser opge-
trokken Zuid e rkerk, een rechthoekige, driebeukige
kerkelijke bouwkunst het eerst in de door Tieleraan
Franciscus Suijs gebouwde Kath. kerken van de H. Ca-
tharina (3820), en van den H. Antonius van Padua
(Mozes- en Aaronkerk, 1839), opgetrokken in den
neo-Klassicistischen stijl van dit tijdvak. Al spoedig
ontwikkelt zich echter als gevolg van de roman-
tische geestesrichting een neo-Gotische opvatting, die
haar karakteristiekste uitingen heeft in de werken
van dr. P. J. H. Cuypers: de H. Willebrorduskerk
(1864 — ’97) cn de kerk van het H. Hart (1870). Het
streven naar rationalisme en elementaire zuiverheid,
dat zich bij Cuypers openbaarde en dat door Berlage
pseudo-basiliek, waarvan zoowel de ruimtevorm als
het uitwendige een omwerking zijn van de Holland-
sche laat-Gotische pseudo-basiliek met verhoogde
zijbeukstraveeën. Haar fraaie toren werd in 1614
voltooid. In zijn We s t e r kerk (1620 — ’31) gaf dezelfde
bouwmeester een verdere ontwikkeling: een drie-
beukige basiliek met twee ook uitwendig volledig
uitgedrukte dw r arspanden van sterk klassicistisch
karakter. De bovenbouw van den toren werd sinds
1637 voltooid naar een ontwerp van andere hand
(zonder voldoenden grond toegeschreven aan Jacob
v. Campen). Tegelijk verrees ook de Noorderkerk
(1620— ’23), deze echter als centraalbouw: een Grieksch
kruis, omsloten door een regelmatigen achthoek,
waarsch. naar ontwerp van Staets, onder medewerking
van De Keyser. Eveneens als centraalbouw, maar op
vierkant grondplan, werd in 1669 — ’71 de Oosterkerk
gebouwd, waarsch. door Adriaen Dortsman, die in
1668 — *77 ook de Nieuw r e Luthersche kerk optrok, op
cirkelvormig grondplan met half -bol vorm igen koepel.
Na de periode van inzinking sinds het eind der
18e eeuw openbaarde zich te A. een herleving der
werd doorgevoerd, kreeg zijn consequenties in kerken
als die van de HH. Martelaren van Gorkum door
A. J. Kropholler (1928) en die van O. L. Vr. v. Altijd-
dur. bijstand (1928) en van den H. August inus (1930)
door K. Tholens. Een verwant streven vertoonen ook
de Herv. Jeruzalemkerk (1929) door F. B. Jantzen,
zoowel als de synagogen, gebouwd in 1927 door J. S.
Baars en in 1928 door H. Elte.
De burgerlijke bouwkunst beleeft
haar bloei te A. in het tijdvak der Renaissance, aller-
eerst in het werk van H. de Keyser. Naast diens kerken
zijn het vooral zijn profane werken, als de voorm.
Beurs (1607), de Haarlemmerpoort (1614), de Bank
van leening (1616), zijn bekroningen van oude vesting-
torens (Jan Rodenpoortstoren, 1616 ; Munttoren,
1619), en vooral ook de door hem en zijn navolgers
gebouw r de woon hui zen, die voor langen tijd het karakter
van het A’damsche stadsbeeld hielpen bepalen. In
de laatste werken van de K. openbaart zich een over-
gang naar een onder Fr. invloed doordringende Klassi-
cistische Barok, die omstr. 1630 vooral in het werk
van Jacob van Campen tot ontwikkeling komt (woon-
261
Amsterdam — Amsterdamsch dialect
262
huisgevel Balth. Coymans, 1624; Accijnshuis). Diens
machtige raadhuis („paleis” op den Dam), in 1647 —
’öö gebouwd (beeldhouwwerk van Artus Quellien den
Ouden), is het hoofdwerk van deze, ten onrechte
„Palladiaansch” genoemde richting. Naast en na
v. Campen zijn het Philips en Justus Vingboons, die
vooral door hunne talrijke woonhuizen met de ken-
merkende pilastergevels („Trippenhuis”, 1660) Amster-
dam tot een centrum van den woonhuisbouw maken,
en die het type van het statige grachtenhuis schiepen,
zooals dit door Dortsman verder werd ontwikkeld.
Sinds het einde der 17e en gedurende de geheele 18e
eeuw is deze deftige woonhuis -architectuur in A.
van overheerschende beteekenis. Het inwendige wordt
gekenmerkt door rhythmische gebondenheid en gevoe-
lige verhoudingen. De ornamentiek, zoowel hiervan,
als van de sierlijke halsgevels en de breede gevels
met rechte kroonlijst, volgt de wisselingen der vormen-
taal van de Fr. Lodewijkstijlen, eerst onder invloed
van Da niclMarot, F. Blancard en Le Rütte, waarna
architecten als Hans Jacob en Hendrik Husley en
Leendert Viervant, zoowel als de Duitscher Ludwig
F. Druck deze tradities tot het eind der 18e eeuw
voortzetten. Het verval van het Napoleontische
tijdvak teekent zich in een toenemende nuchterheid,
die echter in het werk van een Abraham van der Hart
(Maagdenhuis, 1787, Oranje-Nassaukazeme, 1813)
nog de voornaamheid van het academische neo-Klassi-
cisme bewaarde. Het eclectisme der 19e eeuw bracht
werken voort zoowel in den trant der nationale Renais-
sance (A. N. Godcfroy: weeshuis, 1882), als in dien van
het Fr. Klassicisme (J. H. Leliman: Arti et Amicitiae,
1845), terwijl Cuypers zijn rationalistische opvatting
der Gotiek toepaste in zijn Rijksmuseum en zijn
Centraal Station, hierin gevolgd door C. H. Peters
met diens Postkantoor. Tot volledige doorvoering
dezer rationalistische beginselen kwam Beriage, die
met zijn nieuwe Beurs (1897 — 1903) voor het eerst het
historische eclectisme overwon. Sedert vormden zich
twee verschillende stroom ingen: een meer klassieke,
van zakelijkheid en doelmatigheid (K. P. C. de Bazel :
gebouw Ned. Handelmaatschappij, 1921) en een, die
men wel de „Amsterdamsche school”noemt, welke naar
schilderachtigheid en fantaseerend spel met beton
en baksteen streeft (W. Kromhout Czn.: American -
hotel, 1907; J. M. van der Mey: Scheep vaarthu is, 1912;
M. de Klerk: woonhuizen, 19i3 — ’20). Beide richtingen
naast elkaar doen zich thans in de nieuwste bouw-
werken der stad gelden (nieuwe raadhuisvleugel, en
andere stede lijke gebouwen door ir. A. R. Hulshoff,
N. Lansdorp, P. L. Mamette, A. J. Westerman;
scholen door Vorkink en Baanders; woonhuizen door
Staal, Boterenbrood e.a.).
L i t. : uitvoerige opgave bij F. A. J. Vermeulen,
Handboek tot de geschiedenis der Ned. bouwkunst.
F . Vermeulen .
Geschiedenis der schilderkunst in Amsterdam,
Amsterdamsche School.
Stelling van Amsterdam. -> Vestingstelsel, Ned.
Amsterdam (V. S. van Amerika, 42° 49' N.,
74° 10' W.), industriestad (vooral bonneterie-
en mode -artikelen) in den staat New York, in 1778
onder den naam Veedersburg gesticht en in 1804 in
A. omgedoopt; spoorwegknooppunt aan de Mohawk-
rivier en het New York State Barge Canal. 34 817 inw.
(1932).
Amsterdam of Nieuw-Amsterdam,
e i 1 a n d in den Ind. Oceaan (37° 68' Z., 77° 36' O.);
van vulkanischen oorsprong; onbewoond; Fr. bezit.
Amsterdam, J a c o b Cornelisz. van,
> Cornelisz.
Amsterdam -eiland, 1° voornaamste eil.
der Tonga- of Vrienschapseil. in den Stillen
Oceaan (21° 9' Z., 176° 2' O.). Het eil. is een op-
geheven koraalrif, dat 7 m boven den zeespiegel uit-
steekt. Opp. 430 km 2 . Andere naam voor het eil.:
Tongataboe -eiland .
2° Eiland ter N. W. van Spitsbergen,
19,2 km 2 . Op de lage landtong in het Z. O. werd in
1617 de Hollandsche zomernederzetting Smeerenburg
gesticht als centrum der walvischvangst. ± 1700
was het al een ruïne.
Amstcrdam-Rijnkanaal, ontworpen scheep-
vaartweg van Amsterdam naar den Boven-Rijn. Bij
den bestaanden toestand staan voor de scheepvaart
van Amsterdam naar den Boven-Rijn twee wegen
open. De eene verbinding wordt gevormd door het
Merwedekanaal van Amsterdam naar Vreeswijk, de
Lek, den Neder-Rijn en het Pannerdensch kanaal; de
andere verbinding door het Merwedekanaal van Am-
sterdam tot Gorinchem, de Boven -Merwede en de Waal.
De keuze van den weg wordt bepaald door de scheeps-
af met ingen en voorts door de waterstanden op het
Pannerdensch kanaal, den Neder-Rijn en de Lek. Het
A. zal, met gedeeltelijke gebruikmaking van het
daartoe te verbeteren Merwedekanaal, de richting
krijgen van Amsterdam over Utrecht en Wijk bij Duur-
stede, waar de Lek wordt gekruist, naar Tiel, waar
het uitmondt in de Waal.
Lit. : Verslag van de Staatscommissie ingesteld bij
K. B. van 7 Jan. 1921, n°. 39, in zake den aanleg
van een verbeterden scheepvaartweg van Amsterdam
naar den Boven-Rijn (1924); dr. ir. L. R. Wentholt,
Rapport inzake een scheepvaartweg van Amsterdam
naar den Boven-Rijn, opgemaakt in opdracht^van den
Minister van Waterstaat (1927). Egelie.
Amsterdamsch dialect is een West-
f r i e s c h e tongval. Als zoodanig is het Friesch
de grondslag. Uit recht- en taalstudie beide blijkt,
dat Amsterdam ’s oude bewoners Friezen waren. Doch
na ontstaan der Zuiderzee (afscheiding van het
eigenlijke Friesland) en na opkomst van den handel
(contact met vreemdelingen) drongen vooral Hol-
landsch -Frankische elementen in de taal. Die vemeder-
landsching werkte echter langzaam, het Amsterdamsch
rond 1600 (bijv. uit Bredero’s kluchten) leek nog zeer
sterk op het huidige stads-Friesch. Men onderscheidt in
het A. d. vele dialecten, o.a. een gevolg van de stads-
uitbreidingen (1686 — 1693 — 1612 — 1668). Telkens wer-
den nieuwe groeptalen in het geheel opgenomen.
Ofschoon die dialecten wel uitsterven, gaat zoo’n
assimilatieproces langzaam en leven enkele eigen-
aardigheden in de wijkdialecten voort.
In de vorige eeuw onderscheidde men 19 dialecten
(overdreven!). Toch hoort men duidelijk verschil
tusschen bijv. de volgende: Katten burgsch
met nog vele Noorschc, Deensche en Friesche elemen-
ten, in sommige woorden nog sk = sch; H a a r-
lemmerdijksch, dat bijzonder diep in de keel
spreekt, en oit = uit, chrout = groot zegt; het nog zeer
levende Jordaansch, oorspronkelijk een boeren-
tongval met minder Friesche bestanddeelen, bijv.
laan vaaf (aa = ij); Nieuwendijksch met
sterk Noord-Hollandsche tint, alles gerekt. Daarnaast
brengt meer beschaving meer verhollandsching mee:
een heel ander dialect is daarom het Kalver-
263
Amsterdamsche Bank — Amsterdamsch Peil
264
straatsch. Een algemeen Amsterdamsche eigen-
aardigheid is bijv. de uitspraak f en s voor v en z,
bijv. geseid = gezegd.
L i t. : J. v. Ginnekcn, Handboek der Nederlandsche
Taal (I 2 1928). Weijnen.
Amsterdamsche Bank, algemeene crediet-
bank. Hoofdzetel te Amsterdam. Opgericht in 1871
op initiatief van de Bank für Handel und Industrie
te Darmstad, met het doel een nauwer contact tot
stand te brengen tusschen de Nederlandsche en Duit-
sche geldmachten. Geplaatstkapitaalaanvankeiijkgroot
10000000 gld. Na de crisis van 1873 bleek hiervoor
onvoldoende emplooi te bestaan en werd het kapitaal
door inkoop van eigen aandeelen en kapitaalsuitkee-
ring aan aandeelhouders geleidelijk gereduceerd tot
6 000 000 gld. Op dit bedrag bleef het gehandhaafd
van 1877 — 1906. Sedert dien is het kapitaal mede in
verband met de concentratiebeweging en de grootere
credietbehoefte in de eerste na-oorlogsjaren, sterk
uitgebreid. Op 31 December 1932 bedroeg het
66 000 000 gld. Dank zij een conservatieve dividend-
politiek vertoonde het reservefonds een vrijwel con-
stante groei. Het bedroeg op 31 Dec. 1932 46 500 000
gld. Het balanstotaal was per dien datum 397 495 000
gld. Het dividend bedroeg over de boekjaren 1923 —
’32 resp. 7, 7 1 /*, 7 1 /,, 8 1 /*, 8 l U 9 y 2 , 9 1 /», 8, 0 en
5 %. De passeering van het dividend over 1931 hield
o.a. verband met een verlies op pondenvorderingen.
De A.B. heeft 10 bijkantoren te Amsterdam, 6 te
Rotterdam en 23 in de provincie.
Bovendien is zij o.a. geïnteresseerd in het Noord-
Hollandsche Landbouwcrediet te Alkmaar, de Friesche
Bank te Leeuwarden, de Bank van Doyer & Kalff te
Zwolle, de Bank van Haffmans & Steegh te Venlo
en de S. D. Lankhuijzen & Co. -Bank te Raamsdonk-
veer. Kaag .
Amsterdamsche lengtematen. 1 A. duim
= 2,674 cm, 1 A. voet = 28,313 cm, 1 A. el = 68,8 cm,
1 A. vadem = 169,9 cm.
Amsterdamsche Maatschappij voor
Jonge Mannen (A. M. V. J.), > Prot. Jeugdwerk
op alg. Christel, grondslag.
Amsterdamsche School (zie platen). In de
ontwikkeling van de schilderkunst brengt Amsterdam
het later tot zelfstandigheid dan Haarlem, Delft,
Utrecht, Leiden, Gouda, dan Brugge, Doornik, Brussel,
Gent, Leuven en Antwerpen. De oudste meester is die
der Amsterdamsche Mariadood (na 1600). In de 16e
eeuw ontwikkelt zich het > groepsportret (> Doelen-
stuk, Regentenstuk, Anatomische les), een genre dat in
de 17e eeuw met de portretkunst tot hoogen bloei
geraakte (Thomas de Keyzer) naast het landschap
(Hercules Seghers, Aert v. d. Meer) en de Italiani-
seerende historieschildering (Moeyart, Lastman).
Dan geeft in het 2e kwart dier eeuw Rembrandt Am-
sterdam de hegemonie in een kunst, die elk der be-
staande richtingen grootsche ontwikkelingsmogelijk-
heden brengt. Hij maakt talrijke leerlingen, ofschoon
ook onafhankelijke stroomingen zich voortzetten in
het portret (v. d. Helst), het landschap (Hobbema,
v. d. Heijden), het dierstuk (Potter, A. v. d. Velde),
de marine (de Vlieger, v. d. Capelle, W. v. d. Velde
Jr.) en het stilleven (Willem Kalff).
De 18e eeuwsche schilderkunst, die zich vnl. op
behang-, plafond- en miniatuurschilderen en de gra-
vure toelegde, is minder belangrijk, maar ook nu
woonden de voornaamste meesters in Amsterdam. In
de 19e eeuw echter verloor de A. S. geheel de leiding,
vooral toen in de zestiger jaren de Haagsche School
op den voorgrond trad.
De benoeming van Allebé tot prof. aan de Academie
wordt het keerpunt. Als zijn leerlingen zelfstandig
geworden zijn, zetten zij een bewuste reactie tegen de
Haagsche School in, ondanks den machtigen Breitner.
Zij streven naar kleurzuiverheid, zoeken den concreten
vorm in zijn stoffelijken aard, verwerpen lyriek en
stemming. Ze maken den mensch weer tot het middel-
punt en worden psychologische portrettisten. > Veth,
Haverman, Jac. van Looy, Witsen, Voerman,
Ansingh, Dijsselhof, Niemes, Monnickendara, Der-
kinderen, Toorop, Roland Holst. de Jager .
Amsterdamsche Veld, > Emmen.
Amsterdamsche Wisselbank, opgericht
in 1609 door het gemeentebestuur der stad Amsterdam
ter vergemakkelijking van het betalingsverkeer en ter
bestrijding van de verwarring op monetair gebied.
In het begin der 17e eeuw verkeerde het geldwezen
in ons land nl. in een zeer slechten toestand. Van een-
heid van munt was in de republiek geen sprake, terwijl
de muntmeesters der vele provinciale munten vaak
op ergerlijke wijze knoeiden. Zelfs die geldstukken, die
dezelfde benaming droegen, hadden nog dikwijls een
verschillend gewicht en gehalte. Bovendien hadden
vele vreemde munten hier burgerrecht verkregen. De
wisselbank mocht met het geld, dat zij van haar
cliënten ontving, geen handel drijven. Haar functie
was slechts die van kassier en wisselaar. Het ver-
strekken van credieten was haar verboden, zoodat de
deposito’s ten volle door edel metaal gedekt moesten
zijn. Zij rekende alle munten, die zij ontving en die
zij uitbetaalde, om in de destijds te Amsterdam gang-
bare Hollandsche munt. Zij opende voor hen die zulks
wenschten een rekening, waarop zij op order van den
cliënt betalingen deed, terwijl zij eveneens bereid was
tot overboeking van de eene rekening op de andere.
Deze overboeking (giroverkeer) bood juist wegens den
slechten toestand van het muntwezen een groot ge-
mak. De hoofdzaak was echter dat door de verrich-
tingen van de bank de eenheid van munt in het be-
talingsverkeer werd verzekerd. Het Amsterdamsche
voorbeeld vond weldra navolging: in 1616 werd de
Middelburgsche, in 1636 de Rotterdamsche Wissel-
bank opgericht.
Tot den 4en Engelschen oorlog (1786—1784) genoot
de A. W. een wereldreputatie en werd haar ,,bank-
gulden” in het internationaal betalingsverkeer als
rekeningseenheid gebezigd. Toen echter bleek dat
zij in strijd met haar reglementen groote credieten
had verstrekt aan de Amsterdamsche kamer van de
O. I. Compagnie en do stad Amsterdam, was het met
haar reputatie gedaan. Gedurende de laatste twee
decennia van de 18e eeuw voerde zij een vegeteerend
bestaan en nadat in 1802 een poging om met behulp
van den staat het vertrouwen te herstellen was mislukt,
werd zij in 1819 opgeheven.
L i t. : G. Vissering, Het oude en het moderne giro-
verkeer ; een boek van Phoonsen over de A.W., mede-
gedeeld door dr. J. G. van Dillen (Economisch historisch
jaarboek VII); De Amsterdamsche Wisselbank (idem XI).
Kaag .
Amsterdamsch Peil, een vast waterpasvlak,
t.o. waarvan men in Nederland en Duitschland de
hoogte van ieder punt bepaalt. Het komt ongeveer
overeen met de gem. hoogte van den vloed in het IJ
bij Amsterdam vóór de afsluiting bij Schellingwoude
en is gelegen op 2,6769 m beneden de middenwaarde
AMSTERDAMSCHE SCHILDERSCHOOL
Soul bij de Heks van Endor (1529).
Jacob Cornelisz. Ri|ksmuseum, Amsterdam.
Portret van Anna Occo Pompeiusdr.
Dirck Jacobsz Occo’s hofje, Amsterdam.
Cornelis Ketel. De Compagnie van Kapitein Rosecrans en Luitenant Pauw (1588). Rijksmuseum, Amsterdam.
Th. de Keyser. Amsterd. Vaandrig (1626).
Mauritshuis, Den Haag.
De oude Beurs van Amsterdam na 1668.
J. Berckheide. Museum Boymans, Rotterdam
AMSTERDAMSCHE SCHILDERSCHOOL
Rembrand*. Familieportret (1668). Museum Brunswijk.
Ferd. Bol. Portret van vrouw en kinderen.
Rijksmuseum, Amsterdam.
Bouwen in Amsterdam.
Jan Sluyters.
Magnolia's.
Jan Grégoire.
Bespotting van Christus.
Haven te Palma op Majorca
265
Amter— Amulet
266
uit de hoogten van het midden der groeven in de mar-
meren steenen, met opschrift: „Zeedijks Hoogthe zijnde
negen voet vijf duym boven Stads Peyl”, in de oude
Haarlemmer sluis, de Nieuwe Brugsluis, de Kolksluis,
de Kraansluis en de West-Ind. Sluis te Amsterdam.
S. Tromp .
Amter, E d w a r d, algemeen secretaris van het
Davidsfonds, * 13 Dec. 1898 te Leuven, leverde van
1919 tot 1925 naast de ontspanningslectuur De Geest-
jes in ons (1920), 13 tooneelstukken: 2 middelmatige
historische stukken, 4 moderne patronaatspelen a la
Ghéon, religieus, volksch en komisch, 7 korte realisti-
sche drama’s met Vlaamsch-democratische, optimis-
tische levensbeschouwing, zielkundig, tooneel- en
letterkundig zeer knap; sedert 1925 vlug en vlot neer-
gepende kinderlectuur in „Onze Donderdag”.
Werken: Nieuwjaarsdag en Kruieniertjes (1918) ;
Skald Heidrik (1919) ; De Pelgrim (1919) ; Siska (1920);
Haar Jongste (1920) ; Huisgezinnetje (1920) ; Menschen
in botsing (1922) ; De Nieuwe Mensch (1923) ; Jan die
niet in den hemel wou (1923) ; Die Soudaen had een
dochtcrkijn (1923) ; De vertelling, die bewaarheid werd
(1924) ; Docus uit de acht zaligheden (1924) ; Huis te
koop (1925). — L i t. : C. Godelaine in den Vlaamschen
Tooneelgids (Jg. 18. No. 17, 18, 1932). Godelaine.
Amtocfoe (N. O. I. 7° 46' Z., 311° 8' O.), kam-
pongcomplcx aan de Oostkust van Jamdena,Tanimbar-
e Handen, onderafd. Saumlaki, residentie Amboina,
gouvernement der Mo lukken. Missiepost (gesticht 1913)
met 5 bijposten in het apostolisch vicariaat van Ned.
Nieuw Guinea: 1 missionaris van het H. Hart,
1 hoofdkerk, 5 bijkerkjes, 2 208 Katholieken, 36 cate-
chumenen, 6 volksscholen met 400 leerlingen.
Legendarische verblijfplaats van den held Atoef,
den zonneschieter. Cappers .
Amula, > Ama.
Amulet (talisman, tooverij, magie), voorbehoed-
middel tegen kwaden invloed van geesten (zie plaat).
Oorspr.: ieder dreig- of afweermiddel, ook scheldwoor-
den en verachtelijke gebaren. Als a. worden gebruikt
allerlei voorwerpen, die den mensch zelf gevaarlijk of
weerzinwekkend voorkomen, zooals verdedigingsmid-
delen van dieren en planten: tanden, klauwen, doorns,
brandnetels, knoflook; voorwerpen, die een afwerend
gebaar voorstellen, zooals de opgeheven, vlakke hand;
een hand met uitgestrekten wijsvinger, en verder
allerlei voorwerpen, waaraan, hoe dan ook, eenige
kracht wordt toegekend. A. worden bevestigd aan
voorwerpen, welke men wenscht te beschermen, of
gedragen op het lichaam; dit kan gebeuren op velerlei
manier: verborgen in zakjes of bij wijze van sieraad.
In alle werelddeelen zijn veel a. in gebruik.
Bouwman .
In de Oudheid bij de Grieken. Van
afwerend karakter is het Gorgoneion-a., vaak met als
pendant het hoofd van Phobos (de schrik, de vrees).
Het Gorgoneion was dan het hoofd eener Gorgone,
dat in legende en volksgeloof voor uiterst schrik-
aanjagend gold. Verder het oog (soms met een lans
doorboord), komt veel voor op ceramisch werk.
Ringen, vaak met magische teksten beschreven,
1. Amulet in den vorm van een medaillon, met kabaliBtische teekens (koper, 18e eeuw). 2. Antiek hals-
snoer, gevonden te Kertsj in de Krim. 3. Amulet met het Grieksche letterteeken T (Tau), ook Antonius-
kruis genaamd (H. Antonius is de patroon der pestzieken). 4. Amulet uit Beieren, uit bloedkoraal, in
koperen rand. 5. Een uit buffelhoorn gesneden en in zilver gevatte amulet als afweer tegen den boozen blik
en tegenbetoovering. 6. Amulet voor kinderen, uit bokkeharen, in zilver gevat. 7. Turksche amulet, uit
wit glas (nagebootste pijlspits). 8. Syrische Amulet tegen den boozen blik (de aartsengel Gabriël) in strijd
met een demon). 9. Amulet in den vorm van een vuist. 10. Amulet uit Arabië; hier moet het klapperen
der aanhangsels de booze geesten afweren. 11. Siberische amulet der Galjaken tegen de tuberculose.
12. Astrologische amulet.
267
Amulius — Amylacetaat
268
armbanden met de tong van een vos, of het hart van
een leeuwerik.
Bij de Romeinen. Veel werd van de Grieken
overgenomen. Bekend zijn de looden tafeltjes (tabellae
plumbeae), waarop de naam van dengene werd gegrift,
van wien men het kwaad wenschte afgeweerd (Tacitus,
Amiales 2. 69); de door de kinderen gedragen crepun-
dia, een touwtje of ketting vol met allerlei afwerende
voorwerpen: gouden zwaardje, zilveren mesje, twee
samengestrengelde handen, een klein biggetje e.a.
(verwantschap met onzen bedelketting?); de zgn.
bullae in den vorm van een hart of bolle schijf (zon?).
A. komen nog in den C h r i s t. t ij d voor, door
contact met heidendom en Jodendom, welke echter
niet door do Kerk geduld werden. De voornaamste
zijn: 1° Papyrus-a., waarop een of andere tekst uit de
H. Schrift, een gebeds- of bezweringsformulier. Deze
werden om den hals gedragen (de meeste van laat-
Joodschen oorsprong). 2° Metalen plaatjes (als onze
medailles), met voorstellingen van een gestalte met
nimbus om het hoofd, in mantel, de geeselroede
zwaaiend over een neergehurkte of liggende ontkleede
figuur. Naast hem komen vaak de namen van God,
Salomon en de aartsengelen voor. Zie ook Abraxas-
steen. 3° Het uit de Egyptische grafkunst stammende
Scarabaeus (mestkever)-amulet. Over moderne a.,
> Talisman.
L it. : Thompson, Th eT Mysteries and Secrets of
Magie (1928) ; voor de a. bij Grieken en Ro-
meinen: Kroll, Antiker Aberglaube (1897) ; Kropat-
scheok, De amuletorum apud antiquos usu (1907) ;
Belluci, II feticismo primitivo in Italia (1907).
Knipping.
Amulius, broeder van Numitor.
g
Amuna-Ftingncs-land (N. Amer. Pool-archi
1, 79° N. f 97° W.), arctisch gebied, in 1900 door
verdrup ontdekt.
Amundsen, R o a 1 d, Noorsch Poolreiziger,
die door zijn prachtige organisatie, met telkens verder
vooruitgeplaatste levensmiddelen -depots, er in slaag-
de, in Dec. 1911, de Zuidpool
te bereiken. * 16 Juli 1872 in
Borge bij Oslo, f 1928. Bestemd
om geneesheer te worden , komt,
door het lezen van Frank 1 in ’s
ontdekkingsreizen, tot het ver-
langen naar Poolonderzoek.
In 1897- ’98 neemt hij deel aan
de Belgische Zuidpool-expedi-
tie der Belgica. Hij verkreeg
zijn brevet als scheepskapitein
en studeerde meteorologie en
aardmagnetisme te Hamburg, wilde nl. leider en kapi-
tein te gelijk kunnen zijn. Van 1903 tot 1906 vaart hij
door de N.W. doorvaart, welker bestaan in 1850 door
Mc. Clure was aangetoond. In 1909 wilde hij een
expeditie naar de Noordpool ondernemen, verzekerde
zich daartoe van Nansen’s expeditieschip de Fram,
maar werd verrast door de tijding, dat Peary in
April de N.-pool had bereikt. Nu voer hij naar het Z.
met als doel de Z.-pool. Tijdens den wereldoorlog
werd hij door den duikbootenoorlog anti-Duitsch en
zond zijn onderscheidingsteekenen aan den keizer
terug. Van 1918 tot 1922 trachtte hij zich op een door
hemzelf geconstrueerde boot, de „Maud , naar de
N.-pool te laten drijven. Dit mislukte. Hij leerde
vliegen en deed in 1923 en 1925 pogingen om met
een vliegtuig de N.-pool te bereiken, financieel ge-
holpen door den Amerikaan Ellsworth. Met twee
vliegtuigen werd tot 300 km afstand van de pool
geland; één vliegtuig moest achtergelaten worden.
Met het Italiaansche luchtschip ,, Italia”, omgedoopt
in „Norge” en bestuurd door den Italiaan Nobile,
gelukte het hem van 11 tot 13 Mei 1926 een poolreis
van Spitsbergen naar Alaska te maken. In 1928 zocht
hij met het vliegtuig ,, Latham” het afgedreven deel
van de verongelukte Nobile-expeditie en is daarbij
omgekomen.
Werken: De N. W. Passage (1907) ; De verovering
van de Zuidpool (1912); De eerste vlucht over de
Poolzee (1927); Mijn leven als ontdekkingsreiziger (1929).
de Visser.
Amusette, oude benaming voor licht veldkanon
(éénponder) uit den tijd van den maarschalk van
Saksen (le helft der 18e eeuw).
Amusgo, > Indianen van Midden -Amerika.
Amusie, onvermogen tot het zingen of fluiten van
een melodie, terwijl in het voortbrengen van klanken
en geluiden op zichzelf geen stoornis bestaat. Komt
voor bij sommige hersenziekten en ook bij een ontbre-
kenden aanleg.
A. M. V. J., Amsterdamsche Maatschappij voor
Jongemannen, > Protestantsch Jeugdwerk op alg.
Christelijken grondslag, Het.
Amivas, dorp in Palest. met belangr. Byzant.
ruïnes, 30 km ten W. van Jeruz. aan den weg naar
Jaffa, gewoonlijk A.-Nicopolis genoemd. A. is een der
plaatsen, die in aanmerking komen voor het bijbelsche
> Emmaus.
Amyclae (ant. geogr.), stad in Laconië, ten
Z. van Sparta, geboorteplaats der Dioscuren, Helena
en Clytaemestra; Myceensche koningsstad; oude
cultusplaats van Apollo Cameïus; resten van Aegeïsche
cultuur.
Amycleïsche troon, een nog in enkele resten
overgebleven onderbouw voor een bronzen Apollo-
beeld te Amyclae (Lacedaemonië), door een zekeren
Bathycles van Magnesia uit steen vervaardigd (Archaï-
sche tijd der Gr. kunst, ong. midden 6e eeuw v. Chr.).
De zijden waren met mythologische voorstellingen in
reliëf versierd. Knipping.
Amycus (Gr. m y t h.), koning der Bebrycen in
Bithynië, zoon van Poseidon;een reus, vuistvechter,
uitvinder van den vechtriem; daagde iederen vreemde-
ling, die zijn land betrad, uit tot een gevecht. Hij werd
door Polydeuces, die met de Argonautcn in zijn land
kwam, overwonnen. Afbeelding: Polydeuces bindt
A. aan een boom; op de Ficoronische Cista. Uitspr. :
Amycus. Davids.
Amyelon, Carboonformatie, wortels van Cor-
daites, waarvan ook de anatomische bouw bekend is.
Amygdaline of Amygdaloside is een
> glucoside, dat voorkomt in de zaden van verschil-
lende planten, die tot de familie der Rosaceeën behoo-
ren (pruimen, kersen, amandelen). In aanraking met
water wordt het door emulsine gesplitst in benzalde-
hyd (bittere amandelolie), blauwzuur en glucose,
door maltase in één molecule glucose en amandel-
nitrilglucoside. Amygdaline (formule C 6 H 5 .CH.(CN).
OC 12 H 21 0 ,q + 3H 2 0) wordt verkregen uit bittere
amandelen en in de pharmacie gebruikt. Hoogeveen.
Amygdalitis, > Amandelontsteking.
Amygdaloïdaalstructuui', > Amandels.
Amygdaloside, > Amygdaline.
Amygdalus, > Amandel.
Amylacetaat of azijnzure-isoamylester wordt
269
Amylacohol — Amyraut
270
bereid door azijnzuur en isoamylalcohol met zwavel-
zuur te verwarmen. Kleur looze vloeistof met een door-
dringenden, aangenamen reuk, zeer brandbaar, weinig
oplosbaar in water, goed in alcohol. Amylacetaat
(formule C 6 H n .O.OC.CH 8 ) wordt gebruikt als oplos-
middel voor lakken en celluloid (zaponlak) en voor
de bereiding van vruchtenessences en bonbons (pere-
drups). Ook gebruikt in de photographie voor positief-
lakken. Hoogemen.
Amylalcohol is een verzamelnaam voor de
alcoholen met vijf koolstof atomen, CJijiOH, waarvan
8 isomeren mogelijk zijn. Technisch zijn alleen van
belang de isoamylalcohol ^ CH.CH 2 .CH a OH
en n*!? > CH.CH 2 0H, de'optisch-actieve d-amyl-
*
alcohol, die beide in de foezelolie voorkomen en
die men bij het gebruik van den naam a. ook bedoelt.
Ze wordt in hoofdzaak verwerkt tot esters, o.a. amyl-
acetaat . H oogeveen.
Amylase (< Lat. amylum = zetmeel) of
diastase(< Gr. diastasis = splitsing) is een
enzym, dat de splitsing van zetmeel in moutsuiker
bevordert. Het voorkomen van a. is zoowel bij planten
als dieren algemeen. A. wordt aangetroffen, waar
zetmeel moet worden gesplitst. Bij mensch en (vooral
plantenetende) zoogdieren wordt door de mondspeek-
selklieren in het speeksel a. afgescheiden; ook in het
alvleeschvocht van alle gewervelde dieren wordt a.
aangetroffen; eveneens in het verteringssap der onge-
wervelde dieren. Willem*.
Amyleenhydraat, dimethylaethylcarbinol,
(CH ? ) a C 2 H 6 COH, kleur looze vloeistof met doordrin-
genden reuk en brandenden smaak, gebruikt als slaap-
middel.
L i t. : Ned. Pharm. (V).
Amylnitriet, lichtgele vloeistof, die minstens
80% C 6 H n ONO bevat. Werkt bij inademing ver-
wijdend op de arteriën, daarom gebruikt bij angina
pectoris e.d. Voorzichtig! Technisch ter bereiding van
vruchtenessences.
L i t. : Ned. Pharm. (V).
Amyloïd is een homogene, eiwitachtige stof, die
onder bepaalde omstandigheden in allerlei organen
(lever, milt, nier, darm, bloedvaten enz.) afgezet
wordt. Meestal wordt de afwijking gevonden bij
ernstige chronische infecties (chronische etter ingen,
tuberculose enz.), waarbij het ziektebeeld gecompli-
ceerd wordt door de symptomen, die tengevolge van
de afzetting van het a. optreden (heftige diarrheeën,
sterke albuminurie enz.). De organen, waarin dit a.
wordt gevonden, krijgen een vaste consistentie en zijn
op doorsnede vaak wat glazig, wasachtig. Het a.
is niet nauwkeurig in zijn samenstelling bekend,
evenmin als de voorwaarden waaronder het ontstaat.
Wyers.
Amyloplastcn, > Zetmeelvormers.
Amylum, * Zetmeel.
Amymone (m y t h.), een der Danaïden, door
Poseidon uit de macht van een Satyr bevrijd.
Amyntas, naam van meerdere Macedonische
koningen en veldheeren. De bekendste zijn: 1° A. III
koning van Macedonië 390 — 369 v. Chr., vader van
P h i 1 i p p u s, nam deel aan het Vredescongres
van Sparta (371), bondgenoot van Iason van Pherae.
2° A., door Antonius in 36 v. Chr. aangesteld tot
koning van Ga lat ië en omliggende gebieden;
stelde zich in 31 v. Chr. aan Octavianus* zijde; f 25
v. Chr.; Galatië werd een Rom. provincie. A. bevorder-
de buitengewoon de kolonisatie en den landbouw in
Phrygië. 3° A., Macedonisch avontu-
rier, streed in den slag bij Issus aan Perzische zijde;
4° A., g e n e r a a 1 van Alexander den
G r o o t e n, onderscheidde zich bij de belegering van
Tyrus. Davids.
Amyntor, zoon van Ormenus of van Zeus; koning
van Eleon in Thessalië, viel in een strijd tegen
Heracles; vader van Phoenix.
Amyntor, Gerhard von, deknaam van
Dagobert von Gerhard t, Duitsch schrijver
van talrijke, conservatief-Lutheraansche, o.m. tegen
Tolstoj gerichte, romans. Zijn Skizzenbuch
meines Lebens (3 dln. 1895 — ’09) is een
belangrijk tijdsdocument, waarin de officier uit de
oorlogen van 1864 en ’70 aan het woord is. * 12 Juli
1831 te Liegnitz, f 24 Febr. 1910 te Potsdam.
Voornaamste werken: Lieder eines deut-
schen Nachtwachters (1878) ; Das bist du ! (1882) ;
Gerke Suteminne (1886) ; Ein Kampf um Gott (1903).
Baur.
Amyot, J a c q u e s, Fransch humanist en, door
zijn vertaalwerk, medegrondlegger van het Fransche
roza. Uit arme ouders geboren en in zijn jeugd, naar
et heet, met dienstbaarheid bij rijkere makkers zijn
eigen studie betalend, bracht hij het, alleen dank zij
talent en eruditie, tot hoogleeraar te Bourges, precep-
tor van de koninklijke prinsen, vertegenwoordiger
van Karei IX bij het Concilie te Trente, hoofdaal-
moezenier van de Kroon en aartsbisschop van Auxerre.
Zijn vertaalwerk uit het Grieksch, vooral uit Plu-
t a r c h u s, munt uit door een eenvoud en zuiverheid,
die zijn tijd nog niet had gekend. De laat-Grieksche
romans van Heliodorus en Longus, door
hem vertaald, hadden bijna de waarde van oorspron-
kelijke scheppingen en beïnvloedden als zoodanig
de ontwikkeling van den roman en de pastorale in
West-Europa. Montaigne heette zijne werken
„notre bréviaire” (Essais II 4); Shakespeare
en C o r n e i 1 1 e (deze o.m. in Horace en Pompée)
gebruikten ze als bronnen bij hun stofkeuze. * 30 Oct.
1513 te Mélun, f 1593 te Auxerre.
Werken: Uitg. Didot (1818— *21, 25 dln.) ; tekst-
criti8che uitg. in de Société des textes francais modernes
(1906 vlg.). — L i t. : R. Sturel (Parijs 1909). Baur .
Amyotropischc lateraalsclerose (( Gr.
a = niet, mus = spier, trephoo = voeden, skleros =
hard), door Charcot het eerst beschreven; deze ziekte
ontstaat op middelbaren leeftijd; oorzaak onbekend.
De geleidingsbaan van de hersenschors naar het
spierstelsel gaat ten gronde en verandert in een harde
streng. Langzaam in wisselende volgorde atrophieeren
de kleine hand- en onderarmspieren en tegelijk hier-
mede of later verdwijnen ook de lip-, tong-, keel- en
kaakspieren (> Bulbair-paralyse). Door uitval der
pyramidebanen zijn de beenen spastisch verlamd. Na
enkele jaren pleegt de dood in te treden. De behande-
ling is in hoofdzaak een symptomatische. Kkssens.
Amyraut, Moïse, leider van de gematigde
Calvinisten in Fr. * 1596 te Bourgueil, f 1664 te
Saumur. Hij liet zijn litteraire studiën varen en stu-
deerde theologie onder den Schotschen predikant
John Cameron te Saumur. Hier werd hij eerst
predikant, daarna theologie-professor. Zijn geloofs-
genooten en de predikanten wees hij met nadruk op
hun plicht van burgerlijke gehoorzaamheid en daarom
was hij de man, die na de opheffing van het Edict
271
Amyris — Anachoropteris
272
van Nantes de eischen der Protestanten aan den koning
kon voorleggen. Bekend is zijn Universalismus hypo-
theticus, volgens welke leer hij, in tegenstelling met
de predestinatieleer van Calvijn en van Dordrecht,
verkondigt, dat alle menschen voorbestemd zijn voor
een eeuwig geluk, mits zij geloovig zijn. Driemaal
werd hij door de synode ter verantwoording geroepen,
maar hij bleef bij zijn meening. Bij het nageslacht is
hij als moralist en schrijver van devotieboeken langer
in eere gebleven dan als godgeleerde. Een lijst van
zijn talrijke werken geeft de Dict. Théol. Cath. (1 1909,
1127 — 1128). Wachters .
Amyris, een Sybariet, werd door zijn
medeburgers naar het orakel van Delphi gezonden.
Hij voorzag de rampen, die zijn vaderstad zouden
treffen, maar werd voor gek versleten; de gebeurte-
nissen echter bewezen, dat hij wijs was. Gr. spreek-
woord : A. mainetai = A. raaskalt (gezegd van
iemand, die onder den schijn van dwaasheid wijs is).
Uitspr. : Amyris. Davids .
Amyris, een tropisch Amer. plantenge-
slacht, fam. der ruitachtigen, bestaande uit
boomen met harshoudend welriekend hout en witte
bloemen. Elemihars.
Amythaon (Gr. m y t h.), broeder van Aeson,
vader van den ziener Me lampus, hernieuwde de Olym-
pische spelen.
Ana (Hena), een door de Assyriërs veroverde stad
(4 Reg. 18. 34 e.a.), doch overigens geheel onbekend.
~ana of -i a n a, Lat. uitgang (onzijdig meervoud)
die van een eigennaam een bijvoeglijk naamwoord
maakt. Wordt tegenwoordig achter eigennamen ge-
voegd, wanneer men kleine wetenswaardigheden van
een persoon bedoelt. Bijv. Schilleriana: allerlei
betreffende Schiller. Ook bijv.: Xaveriana, naam van
een serie kleine uitgaafjes missielectuur, genoemd naar
S. Franciscus Xaverius. v. d. Wijnpersse.
Anaal-erotiek, een gevoelsinstelling ten
opzichte van de uitscheiding van darmproducten,
welke van lust- en onlustgewaarwordingen gepaard
gaat. Onder erotiek verstaat men daarbij: een bijzondere
geyoelsverhouding ten opzichte van een bepaald
object. Uitingen van a. vindt men bij jonge kinderen
en ook bij sommige vormen van geestesziekten.
Carp.
Anaalfistel, > Aarsfistel.
Anaalklieren, -> Aarsklieren.
Anaal vin, > Aarsvin.
Anabacna , een splijtwier van de familie der
Nostocaceeën. Enkele soorten kunnen in zeewater
leven, andere zooals A. flos aquae, de waterbloei, en
A. circinalis, waarvan de draden tot vormelooze mas-
sa’s vereenigd zijn, leven in zoetwater, terwijl A.
Azollae in de bladeren van de watervaren Azolla
voorkomen.
Anabaptisten, > Wederdoopers,
Anabasis, > Arrianus, > Xenophon.
Anabas Scandens, > Klimbaars.
Anabatischc wind is de stijgende luchtstroom,
die door de verwarming der benedendampkringslagen
veroorzaakt wordt. Vgl. convectie. De dalwind is een
a. w. > Catabatische wind.
Anabiose (^ Gr. anabiosis = herleving) is het
vermogen van verschillende lagere dieren en planten
om tijdens ongunstige levensomstandigheden een
latenten (schijndooden) toestand aan te nemen. Bij
terugkeer van gunstiger omstandigheden gaan zij weer
tot volle levensactiviteit over.
Anableps. Tctrophthalmus, > Vieroog.
Anabolarjium of anagolagium, oude
Rom. naam voor schouderdoek. > Gewaden, litur-
gische.
Auacanthini of malacopterygii, >
Acanthopterygii.
Anacardiaceac (fossiel). Tot deze planten-
familie worden zeer veel resten uit Krijt en Tertiair ge-
rekend, waaronder vele bladeren. Daar de bladeren
van A. dikwijls zeer op die van andere families lijken,
is de determinatie dikwijls onzeker. Ditzelfde geldt
ook voor de vruchten. Uit Oligoceen en Mioceen van
Frankrijk, Mioceen Bohemen, Quartair van Madeira
kent men bladeren en vruchten van P i s t a c i a, die
met recente soorten veel overeenstemmen. Bekend
zijn de vruchten van F o 1 1 i c u 1 i t e s, die oor-
spronkelijk als zaden van Stratiotes beschreven wer-
den en volgens onderzoekingen van Potonié met Pista-
cia verwant zijn. Van de geslachten RhusenCoti-
n u s zijn vele fossiele resten bekend, die van Cotinus
in hoofdzaak uit het Oligoceen en Mioceen van Europa,
en ook uit Noord-Amerika. Van Rhus zijn vele bla-
deren en vruchten bekend. De oudste uit het Krijt
van Noord-Amerika, Groenland en Midden -Europa
en uit vele Tertiaire vindplaatsen. De meeste zijn
echter, wat verwantschap betreft, vrij twijfelachtig,
wat in nog hoogere mate geldt voor die vormen, welke
tot andere geslachten van A. gerekend worden.
Vele geslachten der A. hebben een eigenaardige
verbreiding, zoodat vertegenwoordigers ervan in nu
ver van elkaar verwijderde gebieden voorkomen. De
geschiedenis van zulke geslachten kan alleen door
behulp van fossielen worden opgesteld. Jongmans.
Anacardiacceën, plantenfam. der tweezaad-
lobbigen, bestaande uit boomen of struiken, met
harskanalen, kleine bloemen en steenvruchten. Groeien
vnl. in de tropen.
Anacardieboom, > Acajou.
Anacarclium occidentale L., > Acajou.
Anacharis, ->■ Elodea, > Waterpest.
Anacharsis, Scyth van vorstelijke geboorte,
reisde naar Griekenland; wilde den dienst van Cybele
bij zijn terugkomst in het vaderland invoeren. Hierom
door zijn broeder vermoord. Voorbeeld van een cy-
nisch wijsgeer. Zijn leven is met anecdoten omweven.
Op zijn naam staan Apophthegmata (snedige gezegden)
en brieven. S u c a n i u s gebruikte hem in het gelijk-
namige werk als type. Zie Barthélemy’s werk „Voyage
du jeune A. en Grèce”, waarin hij Hellas beschrijft
kort voor Alexander den Grooten.
Anachoreet, Anachoreten.
Anachoreet van Llandewivrevi, Het
boek van den, is een van de oudste en belangrijk-
ste codices van den Kymrischen (Wales) tak van de
Keltische lit. Het dagteekent van 1346 en berust steeds
te Dublin.
Anachoreten ( < Gr. anachorein = zich terug-
trekken), godvruchtige personen uit de eerste eeuwen
van het Christendom, die zich uit de wereld terug-
trokken in de eenzaamheid, meestal een woestijn,
maar, in tegenstelling met de in gemeenschap levende
Coenobieten, afzonderlijk leefden. Door handenarbeid
voorzagen zij in hun onderhoud; de meest eigenaardige
en bovenmens chelijke boetedoeningen worden van
hen verhaald.
Lit.: St. Schiwietz, Das morgenland. Mönchtum (I
1904); Dict. Hist. Géogr. (II, 1405—1407). J. v. Rooij.
Anachoropteris (fossiel), * Filices.
273
Anachronisme — Anacreontiek
274
Anachronisme, fout tegen de chronologie,
waarbij gebeurtenissen, die niet gelijktijdig plaats
hadden, of meeningen, die niet gelijktijdig verspreid
waren, met elkaar in zoodanig verband worden ge-
bracht, alsof dit wel het geval was. Soms uit onkunde
van den schrijver, soms om een komisch effect teweeg
te brengen. Talrijk in middeleeuwsche literatuur en
schilderkunst. d. Wijnpersse.
Anaciditeit, ontbreken van zuur; in de genees-
kunde: het ontbreken van zuur in den maaginhoud.
> Maagonderzoek.
Anaclasis (Gr. verbreking), klassiek metrum, be-
staat hierin, dat van één versvoet een tijdseenheid
wordt afgenomen en bij een anderen gevoegd. Als men
a. stelt gelijk 2 en =* 1, kan men dit nagaan bij dit
voorbeeld (> Anacreontisch vers): ^ w- — |wv--
wordt: ^w-w|-v-X
Anaelcteria, feest bij het uitroepen van een
minderjarigen Egypt. koning in den Hellenistischen
tijd.
Anaclctus, Heilige, paus ca. 79 — 91, ook Cletus
genoemd. Sommige oude Pauslijsten onderscheiden
daarom twee pausen, Cletus en Anacletus. Ofschoon
ook oude lijsten hem na Clemens plaatsen, staat toch
voldoende vast, dat hij de tweede opvolger van Sint
Petrus was, onmiddelhjk na Linus. Geen bijzonder-
heden bekend. Feestdag 13 Juli. Franses.
Anaclctus II, tegenpaus (1130—1138) uit
het geslacht der (vroeger Israëlitische) Pierleoni, dat
in strijd was met de Frangipani. Toen de minderheid
der kardinalen tot opvolger vanlionorius II den candi-
daatder Frangipani (Innoc. II) koos, werd door de
meerderheid een der Pierleoni uitgeroepen, die den
naam aannam van Anacletus II. Met geld wist hij het
volk te Rome voor zich te winnen en Innocentius
moest naar Frankrijk vluchten. Het optreden van den
H. Bemardus ten gunste van Inn. II was beslissend;
hij overtuigde het Concilie te Etampes van de recht-
matige keuze, die hij motiveerde met een beroep op de
moreele waarde ervan. Alles wel beschouwd, stond
deze inderdaad veel hooger dan die van zijn tegen-
stander. A. legde allen nadruk op de schijnbaar juridi-
sche rechtmatigheid van zijn keuze , terwijl in werkelijk-
heid het recht aan de zijde van Innoc. was. Innoc.
kon echter niet naar Rome terugkeeren, wijl A. steun
vond in Rogerius van Sicilië, die door hem met dat
koninkrijk was beleend.
L i t. : Dict. Hist. Géogr. (II 1408 vlg.) ; Lex. Theol.
Kirche (I, 385 vlg.). c. d. Borne.
Anacolouth (<Gr. akolouthein = volgen, an =
niet). Een a. komt voor, als de constructie van een
zin, daar hij door een of meer bijzinnen onderbroken
wordt, op andere wijze wordt voltooid dan hij begonnen
is; als bijv. een afhankelijke zin plotseling in een
hoofdzin verandert.
L i t. : F. Stoett, Middelned. Spraakkunst ( 3 1923).
W eijnen.
Anaconda (V.S. van Amerika, 46° 7' N., 112°,
47' W.), spoorwegknooppuntin den staat
Montana, dat zijn beteekenis dankt aan de Ana-
conda Mining Company, een der belangrijkste koper -
ondernemingen ter wereld, die er de grootste re-
ductie-installaties voor niet-ferreuze metalen bezit.
In 1930, 12 494 inw. Polspoel
Anaconda ofwaterboa (Eunectes murinus),
reuzenslang met een lengte van 7 — 11 m; komt voor
in het stroomgebied van de Amazonerivier. Niet
giftig; bezit aan de rugzijde een lichte (olijf-)grauwe
kleur, waarin twee rijen naast elkander of afwisselend,
groote, ronde, zwartbruine vlekken geteekend zijn;
de geelwitte buikzijde is zwart gevlekt. Voedt zich
met vogels en zoogdieren, die zij door omknelling
doodt. De a. behoort tot de fam. der reuzenslangen
(Boidae), orde der slangen (Ophidia). Willems.
Anacrcon, oud-Grieksch lyricus, die, als Ioniër
van Teüs, in de 6e eeuw v. Chr. de Lesbische lyriek
van Alcaeus en Sappho voortzet, evenwel in zijn eigen
dialect. Na de verovering van Lydië door de Perzen,
nam hij de wijk naar Thracië ; later leefde hij als hof-
dichter te Samus bij Polycrates, dien hij van vreugde-
liederen voorzag. Na dezes val trok hij naar Athene,
waar hij in de kringen der Pisistratiden verbleef; toen
Hipparchus in 614 werd omgebracht, keerde hij in bij
Echecrates van Thessalië. A. bereikte een hoogen
ouderdom en bleef immer jeugdig van gemoed; de
gedachte aan den dood verdreef hij door genot, wijn,
poëzie: dat waren dan ook zijn gewone thema’s, die
lij in immer nieuwe vormen bewerkte. Doch zijn
liederen misten den gloed en de hartstochtelijkheid
van Sappho. Zeer populair, gansch de Oudheid door,
werd A. veel nagevolgd: tot in den Byzantijnschen
tijd toe werden in zijn trant nog vele liederen gedicht.
Van deze onechte A n a c r e o n t e a zijn 60 speci-
mens bewaard.
U i t g. : Anacreontea, door Preisendanz (1912) ; Ana-
creon (fragmenten) in Diehl, Anthol. Lyr. Gr. (I 1925).
V. Pottelbergh.
Anacreontiek, richting in de lyrische poëzie,
vooral van de 18e eeuw. De hoofdmotieven van de
lichte ode van Anacreon: gezelligheid, wijn
en liefde, zingt zij dillettantisch en zuiver-uiterlijk na,
zonder ze ook innerlijk te doorleven:
„Und der die Becher wirklich leeret/ Wovon der
Dichter doch nur singt” (Hagedorn).
„Wir, die wir von Wein und Liebe gesungen, aber
wenig getrunken und wenig geliebt haben” (Gleim).
Het anacreontisch levensgevoel, uiting zoomin
van brutalen zinnenroes of plat epicurisme als van
onwerkelijk platonisme, kwam — nadat H e n r i
E s t i e n n e den Griekschen Anacreontekst voor
het eerst (1554) had uitgegeven — in de Europeesche
poëzie tot uiting met Ronsard, Belleau en
Chiabrera. De Anacreonvertaling van M a d.
D a c i e r (1681) gaf den grooten stoot tot het ontstaan
der A. In Duitschland ontaardde de lichte, Fransche
bagatellenpoëzie of poésie légere het eerst
in onoprechte huisbakkenheid en vaak onkiesche
verbeeldingserotiek bij dichtergroepjes te Halle,
Berlijn, Halberstadt, omstreeks 1740 — ’80. Hoofd-
vertegenwoordigers van deze, met het Rococo-stijl-
gevoel in verband te brengen , richting waren: Hagedom
Gleim, Uz, Götz, Lange, Weisze, Michaëlis, al
hebben die ook andere tonen aangeslagen. Terwijl
in Frankrijk de echte Anacreon-toon nog opklinkt,
bijv. in de lyriek van A. Chénier, doet de A.-mode
nauwelijks het puriteinsche Engeland aan (Marveil,
Hcrrick, Carew, Waller). In de Nederlandsche poëzie
wordt de onechte, Duitsche A. waargenomen na 1782
in het jeugdwerk van Bellamy, Kleyn, Bilderdijk,
Tollens en zelfs Staring. In de Germaansche landen
poogt de A. een tijd lang het rijmlooze vers te bevorde-
ren. Dichter bij het leven bleef het genre in Zuidelijker
literaturen, bijv. in de Spaansche: bij Gutiere de Cetina,
Cristobal de Castillejo, Iglesias, Cadalso, de Trillo,
de Villegas, Quevedo, Melendéz Valdés e.a.
De Oost-Europeesche lyriek heeft niet minder
275
276
Anacreontisch vers — Anagyrus
aan de A.-mode geofferd: aan het hof van Catharina II
deden het, met onmiskenbare gratie, Dersjawin en
Batioesjkow; in volle 19e eeuw nog één maal Majkow;
onder de Polen: Bohomolec en Tymowski; de heele
jonge groep Bohcemsche dichters van het begin der
19e eeuw; de Sloween Wodnik; de Hongaarsche lyrici
Szabó en Csokonay, die trouwens hun A. ontleenen
aan een werkelijk beleefd epicurisme. Zóó verspreidde
een aristocratisch-sensualistische levenswijze aan de
kleine hoven van Jassy en Boekarest de A. in de
nieuw-Grieksche en Roemeensche literaturen van het
eerste kwart der 19e eeuw (bijv. Christopulos, Vaca-
rescu, Conachi e.a.) ; in de Georgische poëzie is Al.
Tsjawtsjawadse (1789 — 1846) als A. te vermelden.
De Bulgaar Zafirow sluit de reeks tegen het midden
van de 19e eeuw af.
L i t. : A. Rubio y Lluch, Anacreonte y su influencia
(Barcelona 1879) ; Fr. Ausfeld, Die deutsche A. Dich-
ts (Straatsburg 1907); Th. Feigel, Vom Wesen der A.
(Kassei 1909); P. Witkop. Die neuere deutsche Lyrik
(1 Leipzig 1910) ; E. Merker, A. in Stammler-Merker’s
Reallexikon (1 1926, 40 vlg.). — Teksten: F. Muncker,
Anakreontiker und preussisch-patriotische Lyriker, in
Kürschner’s Deutsche Nationalliteratur (dl. 45 Stuttgart
1894); Pr. Poitevin, Petits poètes francais (2 dln.
Parijs 1870). . Baur%
Anacreontisch vers (klassiek metrum), sedert
Anacreon bijzonder in minnelyriek gebruikt. Schema:
w - > Anaclasis.
Anacrouse , op maat, in de m u z i e k de bepaling
van het lichte maatdeel, waarop het zware maatdeel
(le tel) als natuurlijke néérslag volgt. Niet alleen
tel -eenheden, maar ook een geheele maat kan als
lichte waarde gelden en is dan a. ten opzichte der
volgende maten.
Anacrusis (Gr. = opslag, voorslag), klassiek
metrum, is de lettergreep, die den eersten ictus van
een vers voorafgaat. Wanneer men vooropstelt, dat
jambische verzen trochaeïsch moeten gelezen worden,
scandeere men met a. Bijv. „O J welkom, I schoone I
dage | raad”. (Jan Luyken).
Anactorium (a n t. geog r.), havenplaats bij
den ingang van do Ambracische Golf, door Corinthiërs
gesticht omstreeks 630 v. Chr.
Anacyclisch vers of gedicht levert ook van achter
naar voren gelezen (denzelfden of een anderen) zin op.
Bijv. „Verrezen is zij, konst zal floreeren.” (Spieghel).
Anacyelus, > Ringblocm.
Anadoli, > Turkije.
Anadouinenos is de voorstelling van een jongen
man, die rondom zijn haardos een band legt. Phidias
vervaardigde een a. ; bekend is de A. Famese te Lon-
den (Britsch Museum).
Auadyomene [Gr., = de (uit de zee) opstij-
gende], een beeld van Aphrodite (voorstelling door
Apolles, later door Botticelli).
Anadyr, rivier in N.O. Siberië (66° N., 174° O.),
470 km lang. Ze mondt uit in de Bering Zee. Toendra’s,
naaldwoud; weinig bevolkt. Steenkool bij de monding.
Anadyrbaai , in het N.O. van Siberië (65° N.,
180° O.).
Anaemie, > Bloedarmoede.
Anaërobe, microörganismen (bacteriën enz.),
en wel die, welke zonder toevoer van zuurstof kunnen
groeien. Men onderscheidt ze in obligaat-a., die alleen
kunnen groeien, wanneer de zuurstof geheel (of voor
een groot deel) buitengesloten is — en facultatief-a.,
die zoowel met als zonder zuurstof kunnen groeien.
Anaërobiose, > Oxybiose, *>* An-oxybiose.
Anaesthesie ((Gr. an = zonder, aisthèsis =
gewaarwording), gevoelloosheid. Indien de prikkel-
geleiding in de gevoels- en zintuigzenuwen onderbroken
is, kan de waargenomen prikkel de hersenen niet meer
bereiken en dus niet meer bewust worden. Men spreekt
van analgesie als dit het geval is met de pijnprikkels.
A. in de chirurgie is de toestand, waarbij
het geheele lichaam (> Narcose) of gedeelten er van
(> Plaatselijke verdooving) op kunstmatige wijze
gevoelloos gemaakt zijn.
Anaesthesine, > Benzocaine.
Anaesthetica , verdoovende middelen, genees-
middelen, die gevoelloosheid te weeg brengen.
Anagallus, > Guichelheil.
Anagcnesc, > Progressieve ontwikkeling.
Anaglyphen zijn beelden met mimte-werking
(sterioscopisch), waarbij het ruimte-effcct (de derde
dimensie) verkregen wordt door twee beelden, ver-
vaardigd vanuit twee gezichtshoeken en in de com-
plementaire kleuren, rood en groen, over elkaar
heen te drukken. Wanneer men de ver verwijderde
voorweipen op de beelden op elkaar sluitend drukt,
dan blijkt het, dat de voorwerpen op den voorgrond
verschillen. Wanneer men nu het rechtsche opgenomen
beeld rood, en het linksche groen drukt, dan zal men
roode en groene randen door de beeldverschillen waar-
nemen. Beziet men dergelijke beelden door een bril
met één rood en één groen glas, het roode voor het
rechter en het groene voor het linker oog, dan ziet
het rechter oog het linksche groene beeld zwart, dus
sterk afgeteekend tegen de omgeving, terwijl het
rechtsche roode beeld niet afsteekt en geheel rood
blijft. Op deze wijze neemt men een ruimtebeeld waar,
zooals het effect is bij een sterioscoop, immers ons
rechter oog ziet een dichtbijzijnd voorwerp meer
links ten opzichte van den achtergrond en omgekeerd
(convergeeren der oogen).
Rollmann gaf in 1853 dit anaglyphen -principe aan,
terwijl in 1858 d’Almeida het ook in projectie toepaste.
Ziegler .
Anagni, s t a d in de prov. Frosinone, 60 km ten
Z. van Rome. 460 m boven zee, 10 000 inw. Bisschops-
zetel, mooie kathedraal. Hier zetelden de pausen
soms in de M.E. Paus Bonifacius VIII werd hier
gevangen genomen door de afgezanten van Philips
den Schoonen in 1303.
Anagogische sehriftuurzin, > Bijbel, Zin.
Anagram (( Gr.), lett.: terugschrijving; letter-
verschikking, waardoor het woord of de zin een andere
beteekenis krijgt. Het eenvoudigst is het a., waarbij een
woord van achteren naar voren wordt gelezen, bijv.
in de hymne Ave Maris Stella (9e eeuw) Eva: Ave.
Dikwijls vindt men de letters van een naam of zin
zóó verplaatst, dat er een nieuwe zin ontstaat, waarvan
de beteekenis eenig verband houdt met de oude. De
rederijkers toonden met zulke knutselarijtjes graag
hun „letterkundige” bekwaamheid. De bloeitijd van
het a. was de 16e en 17e eeuw. In Frankrijk werd het
door den dichter Dorat in de mode gebracht ten tijde
van Karei IX (1560 — ’74). Veel Renaissance -schrijvers
i gebruikten een a. als pseudoniem; zoo veranderde
Vondel zijn naam Joost van der Vondelen in: Door een
is ’t nu voldaen (J = i, V = u), waarschijnlijk met
zinspeling op den kruisdood van Christus, door Wien
alles voldaan is. Het a. schijnt in het Oosten ontstaan
en door de Kabbalisten verspreid te zijn.
v. d. Wijnper S8e.
Anagyrus, struikachtig plantengeslacht, fam.
277
Anahuac — Analogie
278
der vlinderbloemigen, met twee soorten in het Mid-
dellandsche Zeegebied en waartoe A. foetidaL.
(> Stinkboompje) behoort.
Anahuac, 1° Mexicaansche hoogv lakte,
die zich uitstrekt van den Rio Grande ten N., tot aan
de landengte van Tehuantepec ten Z., en ongeveer
drie vierde van het land bezet. 2° Meer bepaald, het
gedeelte ervan, waarop Mexico-City zich
verheft, en gelegen tusschen 18° 40' N. en 20° 30 N.
3° Inlandsche naam van een Indiaansch keizer-
r ij k (of stammenverbond), dat bestaan heeft voor
den tijd der Spaansche overheersching, en waarschijn-
lijk naar de beteekenis van het woord (aan den boord
der wateren) langs de kust gelegen was. Polspoel.
Anakala , gebergte op het eiland Soemba.
Analciem, regulair mineraal, behoorend tot de
groep der zeolieten, van de chemische samenstelling
NaAlSi 2 0 6 H 2 0. Het komt veel voor in holten, in
eruptiefgesteenten , zelden op ertsgangen (bijv. An-
dreasberg in den Harz).
Analecta (< Gr. analegein = verzamelen,
samenlezen), bloemlezing, verzameling van uit-
treksels.
Analecta voor het Aartsbisdom Utrecht.
officieel maandschrift, uitsluitend bestemd voor de
geestelijkheid; verschijnt sinds 1 Jan. 1928.
Analecta voor het Bisdom Roermond,
officieel tweemaandelijksch tijdschrift, uitsluitend
bestemd voor de geestelijkheid; verschijnt sinds
1 Febr. 1915.
Analeptica, opwekkende middelen, geneesmid-
delen, die het zenuwstelsel prikkelen.
Analgesie, > Anaesthesie.
Analfjetica, geneesmiddelen tegen pijn.
Anallantoidea, tegenstelling van > Amniota.
Analoge organen noemt men die organen, die
dezelfde functie hebben: bijv. ranken, ontstaan uit
spruiten of uit vervormde bladeren of uit wortels. A.o.
staan tegenover homologe organen.
Analogie, 1° oorspronkelijk mathemati-
sche term ( ^ Gr. analogia = verhouding, verge-
lijking, evenredigheid), een bepaalde betrekking aan-
duidend tusschen twee getallen (verhouding, bijv. 4:6)
of een ge lijkheidsbe trekking tusschen twee getallen-
ver houdingen (vergelijking, bijv. 4:6 = 2:3); werd
later toegepast op alle gevallen, waar ondanks, soms
groot, verschil een zekere overeenkomst tusschen be-
paalde dingen werd gezien.
2°. In dezen uitgebreiden zin vindt de a. toepassing
in de Aristotelisch-Thomistische w ij s b e g e e r t e.
Men spreekt hier van eenz innigheid (univocitas), wan-
neer eenzelfde benaming gegeven wordt aan meerdere
onderling volkomen gelijke dingen; van dubbelzinnig-
heid (aequivocitas), wanneer deze volkomen verschil-
len ; van meerzinnigheid (analogia), wanneer ze ondanks
onderling verschil punten van overeenkomst ver-
toonen. A. is dus overeenkomst tusschen verschillende
dingen (similitudo dissimilitudinis). Grondbegrip
der Aristotelisch-Thomistische wijsbegeerte is het ana-
logisch > zijnsbegrip ( > Act en potentie). De metaph.
a. berust vooral op het metaph. * causaliteitsbeginsel:
een gezonde wandeling is een wandeling, die gezond
maakt, de Eeuwige Waarheid (God) is de bron van
alle waarheid ; al zijn oorzaak en gevolg zeer verschil-
lend, beide moeten toch een zekere overeenkomst
bezitten. Alle kennis van metaph. dingen (God, ziel,
verstand, vrije wil, zelfstandigheid, enz.) is analo-
gische, maar zekere kennis, berustend op het
causaliteitsbeginsel. Analogische kennis is dus niet
het resultaat van een a n a 1 o g i e b e w i j s ; dit
waarschijnlijkheidsbewijs, waarbij men uit overeen-
komst tusschen twee dingen in een bepaald punt be-
sluit tot waarschijnlijke overeenkomst in een ander
daarmee samenhangend punt, berust omgekeerd juist
op een a.
L i t. : Cajetanus, De Nominum Analogia, ed. De
Maria (1907) ; J. M. Ramirez, De Analogia sec. doctr.
Arist.-Thom. (Matriti 1922) ; Jos. Habbel, Die Analogie
zwischen Gott und Welt (1928); Garrigou-Lagrange,
Dieu, son existence et sa nature ( 5 1928) ; Jos. Sankeler
S.J., Die Lehre von der Analogie dos Seins (1931);
Manser, Das Wesen des Thomismus (1932) ; Przywara,
Analogia entis (1932). v. d. Berg .
A. in de p s y c h o 1 o g i e is het middel waardoor
uit meer oi minder groote gelijkheid van organen en
levensuitingen bij menschen en dieren besloten wordt
tot gelijkheid van functies en van natuur. Daar het
zieleleven slechts bewust is aan dengene, die het be-
leeft en wij geen onmiddellijke kennis kunnen hebben
van eens anders psychische toestanden, is a. het eenige
criterium ter beantwoording der vraag, of een ander
levend wezen dezelfde experiënties bezit als wij.
Van den anderen kant moet a. echter met groote voor-
zichtigheid gebruikt worden: men hoede zich voor
anthropomorphisme, waarin sommige dierpsychologen
gevallen zijn (Brchra, Romanones). Gedeeltelijk uit
reactie hiertegen is het Behaviorisme ontstaan.
v. d . Veldt.
A. in de t a a 1 is het verschijnsel, dat woorden,
woordvormen en zinsconstructies gelijkvormig worden
gemaakt aan een bepaald model. liet ordenend ver-
stand brengt de woorden en vormen in groepen bijeen,
die wij stof- en vormgroepen noemen. De stofgroepen
berusten op gelijke beteekenis of klank, bijv. steken-
stok - staak - stek, de vormgroepen op gelijke functie,
bijv. alle comparatieven, zwaarder, sterker, harder
enz. Naar deze modellen kunnen dan bestaande vor-
men gewijzigd worden of nieuwvormen ontstaan.
Nieuwe vormen treft men bijv. aan in de woordaflei-
ding: zoo ontstond naar leugen - aar, reden - aar ook
kluize - naar, kunste - naar enz., omdat de n bij het
suffix gedacht werd. DeNed. meervoudsuitgang op -s,
die in het Mnl. nog zeldzaam is verspreidde zich door
de werking der a. hoe langer hoe meer, en werd in het
Afrikaansch zelfs de eenige. Wijziging van bestaande
vormen had plaats bijv. bij vele sterke werkwoorden;
zoo werd het Mnl. ic bant, du bants naar de meer-
voudsvormen wi, si bonden, veranderd in het tegen-
woordige: ik bond. In het D. had de wijziging daaren-
tegen in omgekeerde volgorde plaats.
Op allo gebieden van de taal werkt de a., zoowel in
morphologie als in syntaxis , orthograph ie en semasiolo-
gie. De volksetymologie berust in princiep op haar.
Ze is een van de voornaamste factoren der taalont-
wikkeling en vaak wordt ze in tegenstelling gebracht
met de klankwettige ontwikkeling der taal. Meestal
is ze onbewust. v ™ i
L i t. : J. van Ginneken, Principes (1907) ; H. Paul,
Prinzipien (*1920) ; J. Vendryes, Le Langage (1921).
v. Marreunjk.
Analogie in de geschiedenis is de overeen-
komst van twee hist. gegevens in een of meer kenmer-
ken, waaruit tot de overeenkomst van die gegevens
ook in andere kenmerken wordt besloten.
L i t. : A. Feder, Lehrbuch der hist. Methodik (Regens-
burg *1921). F- Sassen .
279
Analogiebesluit — Analyse
280
Analogie in de kindertaal, > Kindertaal, sub 3c,
> Tijdwoorden, > Taalschepping.
Analogiebesluit is een dialectische bewijs-
voering, waarbij men van bijzondere gevallen of feiten
tot andere dergelijke gevallen of feiten en ten slotte
tot alle overeenkomstige gevallen of feiten besluit, op
grond ófwel van hun onderlinge gelijkenis, ófwel van
hun betrekking tot één en hetzelfde. Het a. kan voeren
1° tot een samenvatting, waarin de regelmaat in het
verloop van feiten wordt vastgesteld en geformuleerd
(volledige of analogisch-vervolledigcnde inductie) ;
2 tot een uitbreiding op grond van analogie van het-
geen men als eigen aan één groep van feiten heeft leeren
kennen, tot andere overeenkomstige feiten of groepen
van feiten (analogische inductie).
Lit. : J. Th. Beysens, Logica of Denkleer ( 3 1923).
_ F. Sassen.
Analogische interpretatie, > Rechtspraak.
Analoog , electrisch, noemt men die
polen van een kristal, die bij verwarming positief
electrisch geladen worden. A n t i 1 o o g electrisch
noemt men de negatief electrisch geladen polen. >
Pyro-electriciteit.
Analphabcct ( < Gr. a(n) = niet, alphabet)
iemand, die noch lezen noch schrijven kan. Het aan-
tal a. is kenmerkend voor den ontwikkelingstoestanc
van een volk. In Nederland behoort het an
alphabetisme zoo goed als tot het verleden (voor per-
sonen boven de 10 jaar: 0,3%), dank zij de leer-
plichtwet.
In B e 1 g i ë is nog 6% a.
De hoofdstaten telden in 1929 de volgende % a.
Duitschland
Denemarken
Zweden
Zwitserland
Groot-Brittannië
en Ierland
Finland
Frankrijk
V.S.
0,02
0,2
0,26
0,6
1,0
1,2
3,6
10,7
Griekenland
Italië
Oostenrijk
Hongarije
Joego-Slavië
Rusland
Roemenië
Spanje
Portugal
30, (
30,
35.6
47, t
49.6
61, *3
64, £
68,1
78.6
Voor geheel de aarde geeft men 62% a. Voor d<
nationale centra de volgende %:
Berlijn 0,43 Leningrad 13,81
P raa g 0,69 Warschau 16,96
Weenen 2,04 Moskou 22 , 42
Parijs 3,36 Boekarest 26,67
Boedapest 4,76 Lodz 31 %
Rome 10,95 Kijew 44,62
De analphabcct in het Ned. Recht. Het B. W.
voorziet op enkele plaatsen de mogelijkheid, dat
een burger niet schrijven kan. Zoo vindt men in art.
21 tweede lid de bepaling, dat — indien één der
partijen, of getuigen, die voor den ambtenaar van den
burger lijken stand verschenen zijn, de door dezen
opgemaakte akte niet mocht kunnen teekenen —
„de oorzaak des beletsels in de akte vermeld moet
worden.” Het maken van een testament kan voor den
a. moeilijkheden opleveren. Uiteraard kan hij geen
olographisch of eigenhandig geschreven testament
maken. Evenmin zal hij een geheim testament kun-
nen maken; want, al kan hij dit door een ander laten
schrijven, de wet eischt, dat hij het eigenhandig
onderteekent (art. 987 tweede lid B.W.). Hij zal dus
slechts bij openbaar testament zijn uitersten wil kunnen
bepalen. Weliswaar moet hij ook dit onderteekenen,
maar dit vereischte is niet absoluut, aangezien art.
986 zesde lid bepaalt, dat „indien de erflater verklaart,
dat hij niet kan onderteekenen. . . . ook deze ver-
klaring en de oorzaak der verhindering in de akte moet
worden vermeld.” Stoop .
Analysator, prisma van Nicol, gebruikt in
polar isatiem icroscopen . > Microscoop, polarisatie-,
•> Polarisatieapparaat.
Analysator (van g e 1 u i d e n). De geluiden,
welke ons oor treffen, hetzij in den vorm van muziek,
hetzij in den vorm van lawaai, zijn bijna zonder uit-
zondering samengesteld, d.w.z. zij bestaan uit ver-
schillende toonhoogten, die al dan niet onderling
verband hebben, bijv. in den vorm van octaaf -ver-
schillen of anderszins. Teneinde nu de samenstelling
dezer tonen te onderzoeken is het noodig, deze tonen
te. splitsen in hunne samenstellende frequenties.
Hiertoe wordt een te onderzoeken geluid opgevangen
in een microfoon, een zeker aantal malen versterkt
en vervolgens naar een apparaat geleid, bestaande uit
een serie bandfilters, die de eigenschap hebben ieder
slechts een zeer beperkt aantal frequenties door te
laten. Achter deze filters kan men dan door het in-
schakelen van registreerapparaten den aard der samen-
stellende frequenties onderzoeken. Dübois .
Analyse , 1° chemische, is de ontleding der
stoffen in hare meer eenvoudige bestanddeelen ; ook
bewerkingen, ten doel hebbend de samenstelling der
stof zoowel qualitatief alsook quantitatief te onder-
zoeken. De chem. a. is te verdeden als volgt:
1 analyse van anorganische verbindingen en 2°
analyse van organische verbindingen. Beide vervallen
weer in een qualitatief onderzoek, dat uitmaakt, welke
elementen in de verbinding voorkomen en een quan-
titatief onderzoek, dat uitmaakt hoeveel van deze
elementen er in voorkomen.
Analyse van anorganische stoffen, a) Q u a 1 i -
tatieve analyse, le gedeelto (onder-
zoek naar de metalen). Men begint met het metaal-
mengsel in oplossing te brengen. Dit gelukt meestal
met verdund salpeterzuur of anders met koningswater.
De heldere verdunde vloeistof wordt nu met zoutzuur
behandeld. Het ontstane neerslag wordt afgefiltreerd
en bevat de chloriden van zilver, éénwaardig kwik en
van lood. In kokend water lost loodchloride op, in
ammonia zilverchloride en in koningswater het kwik-
chloride. In deze oplossingen bevestigt men de aan-
wezigheid van lood met zwavelzuur (wit neerslag),
van zilver met salpeterzuur (wit neerslag) en van kwik
met een opl. van stannochloride (wit neerslag, dat
grauw wordt).. In de oplossing, die van het neerslag
met zoutzuur is afgefiltreerd, leidt men zwavelwater-
stof. Het ontstane neerslag bevat de sulfiden van de
metalen der arsenikgroep en der kopergroep. Deze
kunnen gescheiden worden door behandelen met geel
zwavelammonium, waarin de sulfiden der arsenikgroep
oplossen en die der kopergroep niet. Na affiltreeren en
uitwasschen wordt bij de oplossing der arsenikgroep
overmaat zoutzuur gevoegd, waardoor deze metalen
weer als sulfiden neerslaan. Bij het filtraat der zwavel -
waterstofgroep voegt men nu een overmaat chloor -
ammonium, ammonia en zwavelammonium, waardoor
de metalen der ijzergroep neerslaan, alle als sulfiden,
uitgez. chroom en aluminium, die als hydroxyden
neerslaan. Bij het filtraat der ijzergroep voegt men nu
een oplossing van ammoniumcarbonaat, waardoor de
carbonaten van calcium, strontium en baryum neer-
slaan (ammoniumcarbonaat-groep). Bij het filtraat
der vorige groep voegt men ammoniumphosphaat,
waardoor magnesiumammoniumphosphaat neerslaat,
281
Analyse
282
indien magnesium aanwezig is. In het overblijvende
filtraat zijn nog aanwezig de kalium- en natrium-
verbindingen. Na indampen en neutraliseeren geeft
een oplossing van kaliumhydropyroantimoniaat een
wit zanderig neerslag van natriumhydropyroanti-
moniaat (reactie op natrium), terwijl bij een ander
deel der vloeistof natriumhydrotartraat wordt ge-
voegd; is kalium aanwezig, dan slaat er kaliumhy-
drotartraat neer. Voor de scheiding der afzonderlijke
metaalgroepen in hunne componenten raadplege men
bijv. Treadwell, Kurzes Lehrbuch der Analytischen
Chemie (I) of de hiervoor uitgewerkte kleurreacties
van Van Nieuwenburg (Chem. Weekblad 1932).
2e gedeelte (onderzoek naar de zuurresten).
In de veronderstelling, dat de stof een mengsel van
verschillende metaalzouten is, wordt eerst met soda
gekookt of zoo noodig gesmolten. Alle zuurresten wor-
den dan aan natrium gebonden, terwijl de metalen in
onoplosbare carbonaten overgaan. Na filtreeren rea-
geert men in het filtraat op de verschillende zuurresten
afzonderlijk. Zie voor deze afzonderlijke reacties
onder de verschillende zuren. Zie verder: Treadwell,
Kurzes Lehrbuch der Analytischen Chemie (I).
b) Quantitatieve analyse. Deze kan
volgens meerdere methoden worden uitgevoerd. Volgens
de gravimetrische methoden zet men de stof, waarvan
de hoeveelheid moet worden bepaald, om in een meestal
onoplosbare verbinding, die gemakkelijk kan worden
afgefiltreerd, uitgewasschen en gewogen. Uit het
gevonden gewicht kan door berekening gevonden
worden de hoeveelheid van het gewenschte bestand-
deel. Zoo wordt zilver bepaald als zilverchloride
(AgCl) en van de gevonden hoeveelheid chloorzilver
is 107,88/143,337 zilver. Zoo heeft elke stof een of
andere gemakkelijke in zuiveren toestand af te zonde-
ren verbinding, die voor de quantitatieve bepaling
kan worden gebruikt. Voor de belangrijkste stoffen
is dit onder het betreffende woord aangegeven. Zie
verder: Treadwell, Kurzes Lehrbuch der Analy-
tischen Chemie (II). Voor andere quantitatieve metho-
den >Maatanalyse, Nephelometrie.
v. d. Beek .
Analyse van organische stoffen, a) Qualita-
tieve analyse. De organische verbindingen
zijn, naar het aantal elementen gerekend, van veel
eenvoudiger samenstelling dan de anorganische. De
meeste bestaan alleen uit koolstof, waterstof, zuurstof
en stikstof. Stoffen met halogenen zijn minder talrijk,
zwavel, phosphorus en arsenicum komen weinig voor,
terwijl andere elementen slechts zelden voorkomen.
Daarom heeft men bij de organische analyse geen vast
systematisch systeem noodig, maar reageert men op
ieder element afzonderlijk. Door oxydatie met koper-
oxyde gaat koolstof over in koolstofdioxyde, dat met
kalkwater aangetoond wordt. Waterstof wordt onder
dezelfde omstandigheden water, terwijl stikstof onver-
anderd ontwijkt. De andere elementen worden bij
deze behandeling geoxydeerd en kunnen volgens de
anorg. methode aangetoond worden. Voor de meest
voorkomende zijn nog speciale reacties uitgewerkt: stik-
stof wordt in ammonia overgevoerd en zoo aangetoond,
of (vlg. Lassaigne) door natrium omgezet in cyaan-
natrium, dat men als Berlijnsch blauw herkent.
Halogenen geven volgens Beilstein bij verhitting met
koperoxyde koperhaïoïden, die de vlam groen kleuren.
Zwavel kan men anatoonen door de stof te smelten
met natrium en reageeren op het gevormde zwavel-
natrium. Dit laatste kan o.a. geschieden door de massa
met water op een zilveren munt te brengen, waarop
een zwarte vlek van zwavelzilver ontstaat. Arsenicum -
verbindingen worden volgens Gutzeit gedestrueerd
met zwavelzuur, waarna door reductie met zinkstof
As Hg ontwijkt, dat met zilvemitraat wordt aange-
toond.
b) Quantitatieve analyse. 1° Geheel
volgens de qualitatieve methoden, waarbij men kool-
stof, waterstof en stikstof door oxydatie in resp.
koolstofdioxyde, water, vrij stikstof of ammoniak
omzet en bepaalt. Volgens de oudere methoden
(elementair -analyse) heeft men voor deze bepalingen
ongeveer één gram stof noodig, bij toepassing van de
nieuwere micro-analyse zijn enkele milligrammen
voldoende. Halogenen worden door verhitting met
salpeterzuur en zilvemitraat als zilververb indingen
bepaald. Indien het resultaat van de quantitatieve
analyse lager is dan 100% en geen andere elementen
aanwezig zijn, dan is de rest zuurstof.
2° De laatste jaren zijn door Prof. Ter Meulen te
Delft nieuwe methoden voor de quantitatieve analyse
uitgewerkt, die op geheel andere principes berusten
en over het algemeen vlugger en gemakkelijker uit te
voeren zijn. Koolstof en waterstof worden in een lucht-
stroom met mangaandioxyde geoxydeerd en op de
gebruikelijke wijze als koolzuur en water opgevangen.
Zuurstof wordt door hydreering met waterstof in water,
stikstof door verhitting met fijn verdeeld nikkel
op 250° — 400°C in ammoniak en zwavel door reductie
in zwavelwaterstof omgezet. Ook halogenen, kwik,
arseen, cadmium enz. kunnen door hydrccring met
waterstof bepaald worden.
Lit. : Gattermann, Die Praxis des organiachen
Chemikers ( 18 1923); Ter Meulen en Heslinga, Nieuwe
Methoden voor elementair-analyse ( 2 1930). Hoogeveen.
2° Stratigraphische, > Stratigraphie.
3° In de bestekken voor bouw- e. a. werken wordt
voorgeschreven, dat de verschillende bouwstoffen of
te verwerken materialen, zooals kalk, cement, koper,
ijzer enz., ten aanzien van hun scheikundige samen-
stelling moeten voldoen aan bepaalde eischen. Door
a. der bij de keuring van die stoffen genomen monsters
wordt vastgesteld, of zij aan die vereischten voldoen.
P. Bongaerts.
4° A. is in de m u z i e k de ontleding van den bouw
der composities; het onderzoek naar de samenstelling
van het geheel, als bewerking van motieven, thema’s,
perioden, daarbij het nagaan van de bijzondere vond-
sten of afwijkingen in verband met de speciale bouw-
eischen van elk stuk. Ontleding der harmonische en
rhythmische elementen der compositie hangt hier ten
nauwste mee samen. H. Andriessen.
5° Psychologisch, a) Directe analyse is
de ontleding van een psych. verschijnsel in zijn zgn.
elementaire componenten, bijv. de smaak van limonade
zou bestaan uit gewaarwordingen van zoet, zuur, koel,
tastsensaties enz.
b) Functioneele a. is de ontleding van het
geheel der prikkelsituatie, die de voorwaarde vormt
van het psych. verschijnsel. v. d. V eldt .
6° In taalkundigen zin wordt a. vooral in
Oostenrijk gebruikt voor grammaticale zinsontleding.
7° Onder a. verstaat men inde wiskunde in
de niet-meetkundige gedeelten daarvan de reëele en
complexe functietheorie; zij behandelt die gebieden,
waarbij grensovergangen de hoofdrol spelen, in tegen-
stelling met de algebra; functionaalanalyse; algemeene
283
Analyseeren — Analytische psychologie
284
analyse. In de lagere meetkunde wordt de voorberei-
ding tot de uitvoering van een werkstuk aldus genoemd.
Ridder.
8° Analyse der spectra, > Spectraalanalyse.
Analyseeren, ontleden, meestal met het doel
de samenstelling te bepalen.
Analyse situs. Dit deel van de meetkunde, ook
topologie genaamd, houdt zich bezig met die eigen-
schappen van de meetkundige fig., welke behouden
blijven bij vervormingen, waarbij de samenhang onge-
stoord blijft (zgn. continue transformaties). Een cirkel-
omtrek is in de a.s. bijv. gelijkwaardig met de fig.,
gevormd door een cirkelboog cn de koorde, die dezen
boog onderspant. Dat een boloppervlak een binnen-
en een buitenkant heeft, zgn. bilateraal is, is in de a. s.
van belang. Een unilateraal oppervlak verkrijgt men
Voor toelating tot het analyst-examen tweede
gedeelte voor de diploma’s A en B is verplicht een
geregelde werkzaamheid gedurende ten minste twee
jaren onder deskundige leiding in een voor het doel
geschikt laboratorium. Voor het analyst-examen
tweede gedeelte diploma C bedraagt de termijn van
practische werkzaamheid ten minste 1 jaar. Het
examenprogramma vermeldt nauwkeurig welke eischen
(practisch en theoretisch) verder voor de drie genoemde
examens gesteld worden.
Opleiding. 1° Getuigschrift analyst-examen le
gedeelte voor de diploma’s A en B. Verschillende
scheikundigen leiden voor dit examen op. In de groote
steden vindt men speciale opleidingscurcussen.
2° Diploma’s analyst-examen A, B en C (2e ge-
deelten).
bijv. door van een rechthoekige strook papier het eene
uiteinde, na het een halven slag gedraaid te hebben,
tegen het andere uiteinde te plakken.
Lit.: B. von Kerekjarto, Vorlesungen über Topologie
(I 1923). v . Kol.
Analyst is een hulpkracht in een laboratorium,
wiens werk in den regel hoofdzakelijk van chemischen
aard is. De Nederlandsche Chemische Vereeniging
heeft een examen ingesteld, dat leidt tot het diploma
van analyst.
Het examen bestaat uit verschillende onderdeden,
die alle ten minste één keer per jaar worden afgenomen.
1° Een examen naar de algemeene ontwikkeling,
omvattende de vakken Nederlandsche taal, rekenen,
algebra, aardrijkskunde, en één der talen Fransch,
Duitsch of Engelsch. Verschillende diploma’s geven
recht op vrijstelling voor dit examen. 2° Het analyst-
examen eerste gedeelte voor de diploma’s A en B
zich uitstrekkend over de vakken Natuurkunde, Schei-
kunde, Warenkennis en de algemeene practisch-
analytische bewerkingen. Iemand, die voldaan heeft
aan de onder 1° en 2° vermelde eischen, kan zich onder-
werpen aan drie verschillende vakexamens, nl.: a)
analyst-examen 2e gedeelte diploma A: voor a. in
laboratoria van toegepast chemisch onderzoek of in
bedrijfslaboratoria; b) analyst-examen 2e gedeelte
diploma B: voor a. in laboratoria van wetenschappelijk
chemisch onderzoek; c) analyst-examen diploma C
(bestaande uit 2 van elkaar gescheiden gedeelten)
voor analysten in laboratoria voor medisch-chemisch,
biologisch-chemisch of bacteriologisch-serologisch
onderzoek.
Het zwaartepunt van de studie voor analyst ligt
in het zich bekwamen voor het 2e gedeelte van het
examen en de hiermee verbonden laboratorium werk-
zaamheden. De verplichte laboratorium practijk voor
deze examens kan ook geheel of gedeeltelijk vóór het
afleggen van het analystexamen le gedeelte (diploma
A en B) vallen. 1
Dit maakt het mogelijk, dat men bijv. reeds twee
jaar na het afleggen van het eindexamen eener H.B.S.
met 6 j. c. B. in het bezit kan zijn van een volledig
analyst-dip lorna. Voor candidaten met een meer
beperkte vooropleiding is de duur der studie in den
regel langer. J. v . d. Lee.
Analytische faculteit, > Faculteit.
Analytische functie, > Reguliere funct ie.
Analytische gctallenleer is dat gedeelte der
getalienleer, waarin de analyse (differentiaal- en
integraalrekening) wordt toegepast.
Lit. : P. Bachmann, Zahlentheorie (II 1921); E.
Landau, Vorlesungen über Zahlentheorie (II 1927).
Analytische gestaltop vatting. Volgens deze
is in het bewustzijn eerst het complexe aanwezig en
daarna pas het zgn. elementaire.
Analytische meetkunde. Door het invoeren
van coördinaten bestudeert de a. m. de meetkundige
fig. door te werken met getallen en betrekkingen
tusschen die getallen. Zijn in een plat vlak x en y
de rechthoekige coörd. van een punt, dan stelt de
vergelijking ax-fby + c = 0, waarin a, b en c
gegeven getallen zijn, de fig. voor, gevormd door de
punten, wier coörd. aan de gegeven betrekking voldoen,
nl. een rechte lijn. Een vergelijking van den graad n
in x en y stelt een kromme van den graad n voor,
d.w.z. een kromme, die door een rechte lijn in n pimten
gesneden wordt. Omgekeerd kunnen meetkundig
gedefinieerde krommen in vergelijking gebracht
worden.
Lit.: J. R. Rutgers, Inleiding tot de a.m. (I *1928,
II 1923) ; J. A. Barrau, A.m. (I *1932, II 1927). v. Kol .
Analytisch en synthetisch godsdienst-
onderwijs, > Kathechese, Methode.
Analytische psychologie. 1° De ps. die
geheel op het principe der directe analyse is opge-
jouwd: men analyseert een psych. verschijnsel in zijn
elementen en tracht vervolgens door loutere summatie-
ve verbinding daarvan weer een geheel te construeercn
(synthese). Tegen dit simplistisch procédé is herhaal-
delijk en vooral in de laatste jaren (•> Gestaltpsycho-
logie) verzet aangeteekend. Analyse is zeker noodig als
vereenvoudigingsmiddel der gecompliceerde werkelijk-
heid en als basis van classificatie der bewustzijns-
verschijnselen. Men heeft echter somtijds vergeten
285
Analytische scheikunde — Anaphalis
286
dat het geheel van een psych. phaenomeen meer is
dan dc som zijner deelen en dat een geanalyseerd deel,
door abstractie uit het geheel gelicht, daardoor van-
zelf een verandering ondergaat. — De a. p. is vooral
toegepast door de associatiepsychologen; zij wordt
ook structuralistische en existentiëele psych. genoemd.
Aanhangers uit den nieuweren tijd: Wundt, Titchener.
2° Soms wordt a. p. uitsluitend gebezigd voor
Jung’s psychoanalysis. v* d. Veldt.
Analytische scheikunde, dat gedeelte der
scheikunde, dat zich bezig houdt met het analytisch
onderzoek. ->■ Analyse.
Analytische voortzetting. Zij f(z) een >
reguliere functie in een gebied G van het complexe
vlak. Bestaat er nu een functie F (z), die in een G be-
vattend gebied H anal. is, en in G met f (z) samenvalt,
dan heet F (z) een a. v. van f (z).
Analytisch onderzoek, een chemisch onder-
zoek ten doel hebbend de samenstelling der stof te
bepalen.
Anam, ->■ Annam.
Ana inbas Eil.. groep hooge, boschrijke eiland-
jes in de Z. Chineesche Zee (res. Riouw en onderh),.
tusschen 2° 10' en 3° 30' N. en 106° 35' en 106° 30' O.,
ten Z.W. van de Natoena Eil. De bewoners bestaan
in hoofdzaak van visscherij. Verkeer meest met
Singapore.
Anamirta, slingerplanten, fam. der Menisper-
maceeën, met de zeven soorten in Indo-Maleie, waar-
toe A. cocculus Wight en Am (> Kokkelkorrel-
stmik) behoort.
Anamnese (< Gr. ana = terug, raimnèskoo =
herinneren) is 1° in de geneesk. het ziekteverhaal,
zooals een patiënt dit spontaan of na vragen vertelt.
Als een patiënt zelf zijn klachten niet vertelt (kin-
deren, geesteszieken), laat men dit door familieleden
of bekenden doen. Familie-a. is het verhaal van ziekten
der familieleden. d. Sterren.
2° Philosophisch: herinnering; volgens Plato
is alle verstandelijke kennis herinnering: de begrippen
worden niet geput uit de zinnelijke ervaring, maar
deze is enkel aanleiding tot het herleven der aangeboren
verstandelijke kennis, door de ziel vóór haar vereeni-
ging met het lichaam verworven tengevolge van een
onmiddellijke aanschouwing der * ideeën, v. d. Berg.
3° Liturgisch is A. de wetensch. term voor het
gebed in de H. Mis n k de Consecratie, volgens het bevel
des Heeren: Doet dit ter mijner gedachtenis, nl. de
Consecratie, deze verklarend als de act io, die Christus’
Offer in ,,Myste-
rium”-vorm te-
genwoordig stelt.
> Mis, liturgie
der H. Louwerse.
Ananmia, te-
genstelling, van
•> Amniota.
Ananior-
phose (verwee-
ring), > Meta-
morphose.
Ananas, plan-
tengeslacht, be-
staande uit over-
blijvende kruiden,
met dikke, vlee-
Ananas zige en stekelige
bladeren, met vijf soorten in West-Indië en tropisch
Amerika en waarvan eene soort A. s a t i v u s Schuit,
f. of ananasplant de sappige a. -vrucht, of pijnappel
geeft. Deze is eene samengestelde vrucht, ontstaan uit
iet vergroeien der bessen, der vleezige schutbladen
en der as der bloeiwijze, en wordt bekroond door eene
krans bladeren. Zij wordt thans in vele tropische lan-
den verbouwd en vandaar, onrijp geplukt, in onze
streken aangevoerd. De a. kan in onze broeikassen
gekweekt worden, maar komt zelden voor. De a.
lehoort tot de fam. der ananas -gewassen, komt ook
verwilderd voor. Rieisema / Róbyns.
In N e d. I n d i ë is de teelt belangrijk in het
Noordelijk gedeelte van de residentie Riouw. Van
de bladvezels wordt een sterk wit garen verkregen,
dat op sommige plaatsen bij het weven in gebruik
is. Het is de fijnste en meest glanzende van alle
Indische vezels. Faure.
Ananasgallen, > Andricus foecundatrix.
Ananasgewassen, ook Bromeliaceeën, plan-
tenfam. der eenzaadlobbigen, bestaande meest uit
epiphytische, zelden uit aardbewonende kruiden, met
vleezige stekelige bladeren in wotelrosetten en eind-
standige aar- of trosvormige bloeiwijzen. De vruchten
zijn bessen of doosvruchten. De bladrosetten vangen
het regenwater op dat door de plant verbruikt w T ordt.
De a. komen alleen in tropisch en subtropisch Amerika
voor en tellen ongeveer duizend soorten. Robyns.
Ananasmeloen, een veel voorkomende, groen-
schillige meloen. Zeer goed van qualiteit.
Ananchytes , fossiele zeeëgel uit de Krijtformatie.
Ananchytes ovatus komt o.a. voor in het Senoon (>
Krijtformatie) van Z. Limburg.
Anancopliagia, dwang-eterij, in zwang bij de
Grieken. Om de meest perfecte athleten te kweeken
dwongen zij hem, die als athlect wenschte te worden
opgeleid, een grof soort brood en vleesch te eten, om
de spieren tot het uiterste te ontwikkelen.
Ananias, 1° vriend van den ouden Tobias; de
engel Raphael noemde zich Azarias, zoon van Ananias
(Tob. 6.18); 2° een van Daniels metgezellen, wiens
Babylonische naam Sidrach was. (Dan. 1.7) ; 3° de
man van Saphira, die Petrus beloog omtrent den
verkoopprijs van zijn akker en met zijn vrouw door
den apostel gestraft werd (Act. 6.1 vlg.).
Ananischo, Nestoriaan, schrijver van philos. en
hilol. werkjes; leefde ca. 660. Studeerde met zijn
roer Ischajahb te Nisibis, werd monnik, bezocht
Jeruzalem en verschillende kloosters van woestijn-
bewoners, en bleef voor goed in het klooster Bet Abê.
Zijn hoofdwerk: Paradisus patrum, werd ge-
schreven op verzoek van den patriarch Georg (660—
680). en bevat geschiedkundige gegevens over en
uitspraken der Egypt. kluizenaars.
L i t. : A. Baumstark, Gesch. der syrischen Literatur
mit Ausschlu8z der christl.-palastinensischen Texte
(Bonn 1922 , 201 — 203 ). J. v. Rooij.
Anankè, Gr., de noodzakelijkheid, het noodlot.
Anapa, kuststad in den N. Kaukasus; 14 000 inw.
Bronwater.
Anapacst, driesilbige versvoet, bestaande uit
een betoonde silbe, voorafgegaan door twee onbe-
toonde. Schema — ~ — . Voorb.: Kan het zijn / dat
de Her / die sinds lang / met meer ruischté / (I. da
Costa, Vijf en twintig jaar).
Anaphalis, plantengeslacht van de fam. der
samengeste ldbloemigen, dat in Europa, Azië en
Amerika voorkomt.
287
288
Anaphase — Anarchistische productiewijze
Anaphase is het oogenblik bij de kemdeeling, I niet elke maatschappelijke ordening, maar wil door
dat de chromosomen uit elkander gaan. > Kemdee- onbeperkte vrijheid komen tot de gewenschte samen-
leving; het economisch en maatschappelijk leven moet
Anaphi , eiland der Cycladen (Gr.), ten O. van berusten op vrijwillige en steeds opzegbare overeen-
Thera gelegen. Opp. 35 km 2 ; tot 584 m hoog. komsten zonder de wet, wijl deze een gezagsorgaan
Anaphoor (<" Gr. anaphora = offerande), 1° veronderstelt, dat plichten kan controleeren en de
naam van het hoofdgedeelte der H. Mis, t.w. van de nakoming er van kan verzekeren. Reeds bij de An-
Praefatie tot na de Communie. 2° Naam van de gaven, tieken, in de middeleeuwen en bij de voorstanders
in het bijz. het Brood (Gr. ritus). 3° Naam van den van het maatschappelijk verdrag vinden we anarchis-
doek, die de gaven bedekt (Syr. ritus). > Mis, liturgie tische ideeën ,zooals bij Hooker, Etienne de la Boëtie
^ er # . en Godwin; den vader van het a. kunnen we noemen
Anaphora (Gr., = iets wat betrekking heeft op Pierre Joseph Proudhon. In de ontkenning van den
wat anders) is een bepaalde woordschikking, volgens staat komen de anarchistische leerstellingen vrijwel
welke de deelen van een zin, welke aan elkaar beant- alle overeen: Godwin, Proudhon, Stimer en Tucker
woorden, in dezelfde volgorde geplaatst zijn. Bijv. verwerpen den staat zonder beperking voor de on-
,,....een regenboog van taal.... waarin ik roode gram- middellijke toekomst; Bakounin en Kropotkin voor-
schap zie toornen, blauwe blijdschap jubelen.” (v. zien, dat de staat in de naaste toekomst zijn reden van
Deyssel). v. d. Eerenbeemt. bestaan zal verliezen; Tolstoj verwerpt den staat niet
Anaphylaxie is een toestand van overgevoelig- zoo absoluut. Als hoogste wet voor het menschelijk
heid voor sommige stoffen, waarmee het lichaam al handelen erkennen sommigen (Bakounin en Kropot-
eerder in contact is gekomen. Meestal zijn het eiwit- kin) een natuurwet; anderen (Proudhon en Tolstoj)
stoffen, die daartoe aanleiding geven en wel dan, een ideëelen plicht; volgens sommigen is deze norm
wanneer ze in onvoldoend afgebroken toestand in het geluk; dit geluk als norm voor het handelen is
het lichaam worden gebracht. Dit geschiedt bijv., volgens sommigen (Godwin) altruïstisch, voor anderen
wanneer lichaamsvreemd eiwit of een dergelijke stof egoïstisch (Stimer, Tucker). Wat het economische
ingespoten wordt. Ze wekken dan zoodanige verande- betreft kan men onderscheiden een individualistische
ringen en antistoffen tegen dat ingespoten eiwit op, en een communistische rechting; het eigendomsrecht
dat wanneer dat eiwit later nog eens ingespoten wordt, wordt verworpen door Godwin, Proudhon en Tolstoj ;
er een zeer heftige reactie ontstaat (anaphylactische anderen handhaven het eigendomsrecht alleen voor
shock), die soms tot den dood voert. de gemeenschap en zijn collectivistisch inzoover ze
Om deze shock te voorkomen mag iemand, die een- het eigendomsrecht der productiemiddelen aan de
maal met een lichaamsvreemd eiwit (bijv. een serum maatschappij toekennen en voor de individuen alleen
van een dier afkomstig) is ingespoten, later niet meer, het eigendomsrecht van consumptiemiddelen aan-
of slechts na bepaalde voorzorgen, met hetzelfde eiwit vaarden (Bakounin), terwijl anderen elk particulier
(of serum) worden ingespoten. Er bestaat ook een bezit verwerpen. Ten opzichte der verwerkelijking van
aangeboren a., waarbij de overgevoeligheid tegenover hun ideeën zijn vele anarchisten revolutionnair en
ingespoten lichaamsvreemd eiwit aangeboren is en eischen omverwerping van de bestaande orde door ge-
w r aardoor de serumziekte ontstaat, die sommige weid, anderen zijn reformistisch. Van een godsdienstig
menschen ook na de eerste seruminjectie krijgen, anarchisme kan men niet spreken, want godsdienst
> Allergie en Idiosyncrasie. Wyers. eischt onderwerping aan God en aan leerstellingen,
Anaptychus, deksel der kalkschalen van de terwijl het a. geen heerschappij wil van God over de
> Ammonoidea. menschen, evenmin als een heerschappij van den
Anapus (a n t. g e o g r.), rivier op Sicilië; teg. mensch over den mensch. Wel wordt de leer van Leo
Anapo; ten Z.^van Syracuse. N. Tolstoj soms Christehjk-socialistisch genoemd,
Airaradsjpapoera, stad van 5000 inwoners maar ze wil alleen zijn een leer van liefde, die elk
op Ceylon, 8° N., 80° 0., gelegen bij de gelijknamige gezag, recht, staat en eigendom en elke kerkelijke
ruïnestad met veel bezochte en bestudeerde ruïnen leerstelling verwerpt.
van Boeddhistische tempels, dagoben en paleizen. Het a. behoeft geen weerlegging; uit anarchie kan
De oude stad was van de 5e tot de 9e eeuw centrum geen orde ontstaan, want waar orde wil zijn, moeten
van het Boeddhisme op Ceylon en werd omstreeks er ondergeschikten willen zijn; een overeenkomst
1200 verwoest. Vereerd wordt er nog een heilige Bo- welke niet bindt is geen overeenkomst en waar het
boom, welke uit de 3e eeuw v. Chr. zou dagteekenen. gezag geen bescherming brengt, heerschen brute macht
O. de Vries, en geweld.
Anarchisme ( ^ Gr. an = zonder, archè = Lit. : H. Pesch, Lehrbuch der Nationalökonomie
heerschappij) wordt dikwijls beschouwd als een vorm (L 311 vlg.) ; G. Adler, Handwörterbuch der Staats-
van het socialisme, maar is eigenlijk de uiterste door- wissenschaften, art. Anarchismus ; Elzbacher, der
voering van het individualisme, en ofschoon vele Anarchismus. M . Verhoeven .
anarchisten een collectivistische organisatie der vrije Anarchistische productiewijze is een
maatschappij beoogen en het communisme als ideaal in de economische lit. veel gebruikte uitdrukking
beschouwen, maakt toch de hardnekkigheid van de tot typeering van de huidige productie- en verdeelings-
individualistische tendenzen onder de anarchisten toestanden. In dezen economischen toestand zijn de
het onmogelijk, om het a. te vereenzelvigen met het afzonderlijke ondernemingen, althans onder formeel
socialisme. De naam a. werd waarschijnlijk het eerst opzicht, vrij te produceeren wat zij, hoeveel zij en
gebruikt door Proudhon; het a. eischt verwerping wanneer zij willen. Materieel zijn zij echter gebonden
van het gezag en absolute zelfheerschappij van het aan het verkrijgen van rendabiliteit. Doch waar dit
individu; in plaats van de wet komt de vrije wil, streven (het rendabiliteitsstreven) zich onder invloed
het vrije verdrag, de vrije vereeniging, in plaats van van de vrije concurrentie in belangen- en markt-
rechtsnormen de conventie; het a. verwerpt echter | strijden moet uitwerken, en het geheele systeem door
289
Anaritius — Anastasius I van Antiochië
290
de vrije prijsvorming wordt beheerscht, vertoont het
totaalbeeld van de productie en de verdeeling in de
huidige maatschappij, door het gemis aan bewuste
)rganisatorischc leiding, een groote wisselvalligheid
en° ongelijkheid, wat aanleiding is geweest om van
anarchistische productiewijze te spreken. > Plan-
huishouding. Berkum .
Anaritius, Lat. vorm van den naam Aboel-
Abbas al-Fadl ibn Hatim al-Nairizi (d.w.z. uit
Nairiz), Arabisch astronoom en wiskundige, f ca. 902.
Schreef een commentaar op Euclides, in het Latijn
vertaald door Gerard van Cremona.
Uit g . : Anaritii in decem libros priores Elemen-
torum Euclidis commentarii (M. Curtze, Leipzig 1899).
Dijksterhuis.
Anas (a n t. g e o g r.), teg. > Guadiana.
Anas, > Eend.
Anasarca, huidwaterzucht of oedeem is een als
regel pijnlooze zwelling van de bleekwordende huid,
die ontstaat door het zich in de huid ophoopen van een
op serum gelijkende vloeistof. Drukt men met den
vinger er op, dan ontstaat een kuiltje, dat eenigen tijd
blijft bestaan.
Men kan onderscheiden: a. door 1° stuwing; 2
nierontsteking; 3° bij uitputtingstoestanden en ver-
giftiging; 4° angioneurotisch. E. Hermans.
Anas boschas (wilde eend), > Eend.
Anasclica, bekkenlandschap in het N. van Grie-
kenland, langs den bovenloop der Vistritza. Stad:
Kastor ia.
Anastasc Gr. anastasis = het opstaan, de
oprichting) duidt in de taalkunde het stellingnemen
aan van de spreekorganen voor het uitbrengen van
klinkers of medeklinkers (> Katastase).
Anastasia, Heilige, gemarteld te Sirmium
(Mitrovicza) in Pannonië, waarschijnlijk onder de
vervolging van Diocletiaan (ca. 304). Onder keizer
Leo I (457—474) werd haar gebeente naar Konstan-
tinopel overgebracht en bijgezet in de haar toegewijde
kerk.
Ook in den Rom. kalender werd haar feestdag opge-
nomen, en gevierd op 25 Dec. in de nog bestaande
Anastasiakerk. Een ca. 600 te Rome ontstane legende
maakt haar tot een Rom. bloedgetuige, en brengt haar
in verband met Chrysogonus, martelaar uit Aquileja.
Daar haar feestdag op 25 Dec. viel, kwam tusschen
de feestelijke Vigiliemis en de plechtige Mis van Kerst-
mis een derde feestelijke viering der H. Geheimen
ter eere van de H. Anastasia in de naar haar genoemde
titelkerk. Dat zou de historische grond van de 3 H.
Missen op Kerstmis zijn. Tegenwoordig alleen comme-
moratie van de H. Anastasia in de 2e Mis. Haar naam
werd opgenomen in den Canon der H. Mis en in de
Litanie van alle Heiligen. A. wordt aangeroepen tegen
hoofdpijn; ook patrones van de pers-censuur, afgebeeld
met een schaar in de hand. ..
Lit. : Lex. für Theol. und Kirche. J . v . Rooij.
Anastasis, kerk der Opstanding in Jerusalem;
> Jerusal. liturgie, > Graf, Heilig.
An astasius I, Heilige, paus 399—401, bevriend
met de HH. Paulinus van Nola en Hiëronymus,
veroordeelde in enkele brieven de geschriften van
Origenes, stennde de Afrikaansche bisschoppen in hun
strijd tegen het Donatisme.
Anastasius II, Heilige, paus 496—498, veroor-
deelde in een brief aan Gallische bisschoppen het
Traducianisme, trachtte een eind te maken aan het
Acaciaansche Schisma. Zijn tegemoetkomende houding
werd door de Romeinsche tegenpartij verkeerd uitge-
legd en in het Liber Pontificalis wordt hij zeer on-
gunstig voorgesteld. Dante plaatste hem in de hel,
Inferno XI 8 v. # Frames.
Anastasius I, Byzant. keizer 491 — 518, bekend
om zijn begunstigen van de Monophysieten.
Anastasius II, Byzantynsch keizer 713 — 716,
knoopte onderhandelingen met Rome aan en verdedig-
de Konstantinopel tegen de aanvallen der Arabieren.
Anastasius Apocrisiarius deelde met Maxi-
mus Confessor en Anastasius den monnik de balling-
schap wegens bestrijding van het Monothe let isme. Na
gruwelijke martelingen f 666. Enkele brieven zijn van
hem bewaard. Hoogstwaarschijnlijk is niet Anastasius
Sinaita, maar deze A. de compilator der Doctrina
Patrum de Incarnatione Verbi, een belangrijke ver-
zameling teksten van Vaders op christologisch gebied.
U i t g . der Doctrina van Diekamp (1907). — Lit.:
Bardenhewer, Gesch. d. altkirchl. Liter. (V 1932, 35 vlg.).
Frames.
Anastasius Biblfothecarius, geleerd schrij-
ver uit de 9e eeuw, gold als beste kenner van het
Grieksch in het Westen, f ca. 879. Als kardinaal wegens
eigenmachtig optreden geëxcommuniceerd, trad hij
in 865 zelfs als tegenpaus op. Bij latere pausen,
Nicolaus I en opvolgers, stond hij weer in aanzien en
vervulde het ambt, waaraan hij zijn bijnaam ontleent;
werd abt van S. Maria in Trastevere.
Werken: Chronographia tripartita en collectanea
(naar Gr. werken) ; vertaling der Acten van het 7e en 8e
Alg. Concilie ; Passio S. Dionysii Areopagitae naar Ps.
Methodius (op verzoek van Karei den Kalen) en andere
hagiographische geschriften ; een schrijven over de H.
Cyrillus en Methodius. In de Patrologia Latina van Migne
staat het Liber Pontificalis op zijn naam. Hoogstens zijn
echter van hem de levens van Nicolaus I en Adrianus II.
— Lit. :,Dict. d’archéol. chrét. et de liturg. (II, 1477
vlg.) • Manitius, Gesch. der lat. Liter, des Mittelalters
(I 1911, 678 vlg.). Frames.
Anastasius Persa, Heilige, zoon van een
magiër, ridder in het leger van Chosroas II, leerde
gedurende een veldtocht tegen de Byzantijnen het
Christendom kennen, en werd te Jeruzalem door den
lateren patriarch Modestus in 620 gedoopt. Na een
zevenjarig verblijf in het klooster van den H. A.nasta-
sius, verliet hij het met verlof van zijn abt uit ver-
langen naar de martelaarskroon. 22 Jan. 628 werd A.
met ca. 70 gezellen onder hevige martelingen gedood.
Aldus de „Vita”, geschreven in opdracht van zijn
abt Justinus, en volgens de berichten van den broeder,
die A. op zijn reizen vergezelde. Volgens jongere
legenden werden de rcliquieën naar Konstantinopel
en volgens Ven. Beda naar Rome gebracht. Feestdag
22 Jan. Feest van de overbrenging bij de Grieken
24 Jan. Patroon tegen bekoringen, bezetenheid en
hoofdpijn. Als heilig kluizenaar in de Orde der Kar-
melieten als een voorbeeld in de Orde vereerd.
Lit.: Anal. Boll. (XI 1892, 233—240). J. v. Rooij.
Anastasius Sinaita, Heilige, abt van den Sinaï
in de 7e eeuw, bestreed de ketters in woord en geschrift,
f na 700.
Werken: De Wegwijzer ; Vragen en Antwoorden
(exegetische en theologische kwesties) ; Verklaring van
het Scheppingsverhaal (alexandrijnsche richting) ; pree-
ken. De ook aan hem toegeschreven Doctrina Patrum
de Incarnatione Verbi is wel van A. Apocrisiarius.
Lit.: Bardenhewer, Gesch. der altkirchl. Liter (V 1932,
41 vig.). Frames.
Anastasius I van Antiochië, Heilige, eerst
monnik, 559 patriarch van Antiochië, f 599. Verban-
II .10
291
Anastasius — Anathema sit
292
nen door keizer Justinianus, omdat hij diens Aphthar-
todocetisme bestreed. Na ruim 20 jaren terug in Ant.
Zijn dogmatisch-polemische werken zijn verloren
gegaan. Gedrukt zijn een aantal preeken, waarvan
sommige dogmatische tractaten zijn.
L i t. : Bardenhewer, Gesch. der altkirchl. Liter. ’(V
1932, 146 vlg.). Franses.
Anastasius van Caesarea, bisschop aldaar
Palestina), ascetisch schrijver uit de 11 eeeuw, onder
invloed van Nikon, monnik uit het klooster Raithoe.
L i t. : K. Krumbacher, Gesch. der Byzantinischen
Literatur (Mtinchen 2 1897, 156).
Anastasius van Cluny, Benedictijn, Heilige,
Reeds voor 1048 monnik op den Mont-Saint-Michel
Ging in 1067 op uitnoodiging van den H. Hugo naar
Cluny over. Men schrijft hem toe: S. Anastasii monachi
epistola ad Gerardum abb. de veritate sanguinis et
corporis Christi Domini. f 1086 (1086); feestdag
16 October.
Lit. : Mabülon, Acta S.S. O.S.B. (VI 2 1701, 487);
Acta S.S. (Oct. VII 1845, 1125—1136); Migne , P. L.
(CXLIX, 423). Lindeman,
Anastatica, > Roos van Jericho.
Anastatische druk; een ouden af druk, welke
vermenigvuldigd moet worden, legt men in azijnzuur,
dept hem af, bestrijkt hem met stijfsel en rolt dezen
met een vettigen inkt in. Vervolgens wordt de druk
op een lithographischen steen overgedrukt. Deze
reproductiemethode is door de foto-mechanische
procédé ’s verdrongen. Ronner .
Anastifjinaat, lens, waarbij het astigmatisme
is opgeheven en die dus puntvormige afbeeldingen
geeft, ook van buiten
de optische as gelegen
punten. Vereeniging van
een achromatische lens
van oude en nieuwe con-
structie geeft een a.,
omdat het astigmatisme
bij beide constructies een
tegengesteld teeken heeft.
De a. is van groot belang
als photographisch objec
tief, omdat hiermee de
opname van grootere ob-
jecten op kleinen af-
stand (portret -photogra-
phie) mogelijk is. >
Anastigmaataplanaat .
Rekveld .
Dr. Rudolph bouwde
t— ~ «*• Si ”
meest bekende lenzen -a. in dezen tijd behooren:
de Tessar van Zeiss; de Heliar van Voigtlander; de
Elmar van Leitz; de Xenar van Schneider; a. van
Steinheil, Dallmeyer, Cook, Ross, Rodenstock.
Anastigmaataplanaat, lens, die de voor-
deelen van den aplanaat en anastigmaat in zich ver-
eenigt, gewoonlijk bestaande uit een combinatie van
twee anastigmaten, gescheiden door een diaphragma.
De a. wordt gebruikt als photographisch objectief.
Anastomosen (^ Gr. anastomoosis = inmon-
ding) heet in de anatomie het samenhangen van
twee bloedvaten of zenuwen door een verbindingsstuk;
in de heelkunde, de kunstmatige verbinding
tusschen de holten van twee organen, zooals tusschen
maag en darm, darm en darm, slagader en ader.
Alias tro, Gaspar de, Spaansch koopman,
die na een bankroet, aangelokt door de aanzienlijke
belooningen, door Philips II toegezegd, zijn knecht
Juan Jauregui ovcrhaalde tot een aanslag op
Willem den Zwijger. Tijdens den mislukten aanslag op
18 Maart 1682 bevond hij zich reeds in het leger van
Parma, waarheen hij gevlucht was. Verdere bijzon-
derheden over zijn leven ontbreken.
Anat [Egypt.: anty(t); Babylonisch -Assyrisch:
Antoe], Syro-Palestijnsche krijgsgodin, door Egypte
in het Nieuwe Rijk overgenomen en o.a. „heerscheres
des hemels en meesteres der góden” genoemd. A. is de
godin der aarde, gemalin van Anoe.
Anataas, mineraal, van de samenstelling TiO a .
Het is van dezelfde samenstelling als rutiel en brookiet;
het kristalliseert echter in het tetragonale stelsel.
A. komt o.a. voor in spleten in silicaatrijke gesteenten.
A. in microscopische afmetingen komt soms in ver-
weerde porfieren voor.
Anatexis, het vloeibaar maken van reeds gestold
gesteente onder invloed van hooge temperatuur en
opstijgende heete gassen. De benaming van dit ver-
schijnsel is afkomstig van Sederholm.
Anathema ( ^ Gr. anatithèmi = op- of omhoog-
stellen) = iets dat op een verheven plaats gesteld
wordt. Gebruikelijke beteeken is :
1° bij de klassieken: a) specerij, b) wijge-
schenk; c) monument.
2° In den B ij b e 1. Het wijgeschenk was: a)
eigendom van God; Deze deed ermee wat Hij wilde; b)
iets, afgescheiden van het profane, iets afgezonderds.
Vandaar volgende afgeleide en meest gebruikte betee-
kenissen in den Bijbel: a) zaak, persoon door God ter
vernietiging bestemd (het vervloekte; de vervloekte):
Gal. 1.8; 1 Cor. 12. 3; 16. 22; Rom. 9.3; b) de hande-
ling, waardoor men wenscht, dat een zaak, persoon
door God ter vernietiging bestemd worde: Act. 23. 14;
c) persoon, uitgesloten uit de religieuze gemeenschap
(geëxcommuniceerde).
3° De k e r k e 1 ij k e beteeken is in de dogma-
tische canones (Indien iemand.... hij weze ver-
vloekt): geëxcommuniceerde wegens ketterij.
De huidige canonieke beteekenis wordt aan-
gegeven in C.I.C., c. 2257: excommunicatie, nl. die
kerkelijke censuur, waardoor iemand buiten de ge-
meenschap der geloovigen wordt gesloten, met de
gevolgen, opgesomd in canones 2269 — 2267. Voora*
wanneer de excommunicatie plechtig wordt uitge-
sproken volgens het Pontificale Romanum wordt zij a.
geheeten: can. 2257, 1.
Lit.: A. Vacant, Dict. de Théol. Cath. (I, 1168—
Brans .
In de Christel ij ke graf-epigra-
] ) h ie k is het a. een aanroeping tegen grafschennis.
Bijv.: Ik bezweer u bij Christus, laat mijn graf niet
geschonden worden. Later worden het ware vervloe-
kingen.
Anathema sit (Latijn, = hij zij vervloekt),
apostolische vervloeking (1 Cor. 16. 22.). De Ara-
meesche woorden Maranatha daarachter beteekenen
misschien : de Heer komt (vgl. Rom. 9. 3 ; Gal. 1. 8
en 9; 1 Cor. 12. 3). Hierbij geen sprake van de Mo-
zaïsche bangelofte of kerkelijke ban. Wel worden
dezelfde w r oorden gebezigd voor vervloekingen van
ketters in de canons der concilies sinds het concilie
van Chalcedon (451).
Lit.: Kirchenlexikon (I 2 1882, in voce Anathema en
Bann )* Brouwer .
293
Anathematism en — Anatomie
294
Anathcmatismen, te veroordeelen stellingen,
zoo genoemd naar het anathema, dat werd uitgesproken
tegen hen, die zoo’n stelling na de officieele afkon-
diging nog hielden. Op latere concilies werden ze
canones genoemd. Bekend zijn de 12 a. ’s, die Cyrillus
van Alexandrië opstelde ter scherpe formuleering en
veroordeeling der dwaalleer van Nestorius. Ze werden
fel bestreden o.a. door Andreas van Samosate en
Theodoretus van Cyrus en stonden eenigen tijd de
verzoening in den weg tusschen Cyrillus en de partij
van Johannes van Antiochië.
L i t. : Stud. Cath. (VII 1930/31, 369 vlg.) ; Tekst in
Denzinger-Bannwart, Enchiridion Symbolorum (1928,
52 vlg.). Franses .
Anatocisme Gr. ana = opnieuw, tokos =
rente), beding van rente op rente (samengestelde
interesten). Rom. recht verbood partijen te bedingen,
dat achterstallige renten op haar beurt weer rente-
dragend zouden zijn. Deze verbodsbepalmg is met name
neergelegd in een keizerlijke constitutie van Justin ianus
(Cod. Just. 4. 32. 28). Voor de afwijzende houding
van het oude vaderlandsche recht is typisch: Hugo de
Groot, Inleid. tot de Holl. rechtsgel. III. 10. § 10.
Voor hedendaagsch recht a. onder bep. omstandig-
heden geoorloofd: Cf. art. 1287 Ned. B.W.; art. 1154
Belg. B.W. Hermesdorf .
Anatolië, > Turkije.
Anatoliërs, Zuidelijk gedeelte van de Turken -
groep der Altaïers. > Siberië.
Anatolische spoorbaan, deel van het Turksch
Klein -Aziatische net; verbindt Konstantinopel met
Konia en Ankara. De bouw ving aan in 1888, vooral
met Duitsch kapitaal, dat ook deelnam aan de voort-
zetting der Bagdadbaan (sinds 1903). Groote beteeke-
nis voor de ontginning, mijnbouw, enz.
Anatomie (< Gr. anatemnein = opensnijden),
ontleedkunde, kan beschouwd worden als een tak der
m o r p h o 1 o g i e en als inwendige morphologie
gesteld worden tegenover uitwendige morphologie.
Vandaar is theoretisch de a. de leer van den inner lijken
bouw en vorm van het lichaam van mensch, dier of
plant en practisch de onderzoeking hiervan door
ontleding in zijn onderdeelen. Men spreekt van
anthropotomie, wanneer van een mensch,
van z o o t o m i e, wanneer van een dier, van
phytotomie, wanneer van een plant het lichaam
voorwerp van het anatomisch onderzoek is. Men kan
de a. verdeden in: 1° algemeene a., welke de
ontwikkelingsgeschiedenis en weefselleer omvat; 2°
descriptieve of speciale a., wanneer het
geldt de beschrijving van bepaalde onderdeelen of
organen. Deze wordt onderscheiden in: a) osteologie
of beenderenleer en chondrologie of leer der
kraakbeenderen ;b)syndesmologieof leer van
den samenhang der beenderen, vooral in de gewrichten;
c) m y o 1 o g i e of leer der spieren; d) n e u r o 1 o-
g i e of leer van het zenuwsysteera ;e)angiologie
of leer van het vatensysteem ;f)splanchologie
of leer der ingewanden (spijsvertcringsstelsel, adem-
halingsstelsel, uitscheidend stelsel en geslachtsor-
ganen). 3° Topographische a. houdt zich bezig
met de beschrijving van de ligging der organen in het
lichaam of ten opzichte van elkander. 4° V e r g e-
1 ij k e n d e a. tracht door vergelijkende studie de
verhoudingen van overeenkomende of homologe
organen bij verschillende dieren of diergroepen te
leeren kennen. Men spreekt van normale a.,
wanneer de onderzoekingen op de structuur van
een gezond lichaam gericht zijn, en van patho-
logische anatomie, wanneer het betreft orga-
nen of onderdeelen, die zieke lijke afwijkingen ver-
toonen. In dit laatste geval spreekt men ook van
chirurgische a. Geschiedt het anatomisch onderzoek
met het ongewapende oog, dan spreekt men van
macroscopische a., daarentegen van m i-
croscopischea., wanneer, om den fijneren bouw
van de weefsels te leeren kennen, de microscoop ter
hand genomen wordt. In de practische a. verstaat men
onder sectie het openen van het lichaam en onder
praepareeren het verder blootleggen en afzonderen der
organen. Op deze wijze ontstaan anatomische
p r a e p a r a t e n, die, zoo zij niet tegen bederf
bestand zijn, in conserveerende vloeistoffen (alcohol,
formol e.a.) of waar het microscopische praeparaten
geldt, tusschen voorwerps- en dekglaasje in gelatine
kunnen worden ingesloten en bij het anatomische
onderricht worden gebruikt. Worden deze praeparaten
in een bepaalde afdeeling of gebouw ondergebracht
en in systematische orde en groepeering gerangschikt,
dan spreekt men van anatomisch museum.
Voor het anatomisch onderricht zijn behalve deze
praeparaten ook modellen (vervaardigd van was,
papier-maché e.a.) of anatomische platen, die bouw,
ligging, verhoudingen der organen weergeven, van
groot belang.
Historische ontwikkeling der a. In de oude geschie-
denis vinden wij van Hippocrates (460 v. Chr.) ver-
meld, dat hij door ontleding kennis en inzicht in den
bouw van het lichaam trachtte te verkrijgen. Van de
medische school te Alexandrië (320 v. Chr.) wordt
medegedeeld, dat aldaar de a. van het menschelijk
lichaam werd beoefend. In het begin van het Christen-
dom trad Galenus (131 n. Chr.) als voornaam anatoom
op. Het is echter niet zeker, dat Galenus voor zijn
anatomisch onderzoek zich van lichamen van menschen
bediende; meestal wordt aangenomen, dat hij zijn
praeparaten ontleende aan zoogdieren. Het werk van
Galenus heeft lang als gezaghebbend gegolden. Na den
val van het Romeinsche keizerrijk en den inval der
barbaren schijnt een tijdlang de interesse voor de a.
gering te zijn geweest. De voorstelling echter, die in
voorgaande jaren in talrijke boeken werd neer- en
overgeschreven, als zou in do M. E. de ontwikkeling
der a. zijn onderbroken en tegengehouden tengevolge
van verbodsbepalingen der kerkelijke overheid, zijn
zeker onjuist. De a. heeft althans zeker een herleving
gehad in de 10e eeuw, toen de medische school van
Salemo reputatie genoot als de meest gezochte
plaats voor allerlei kwalen. In het midden der 11e
eeuw was aan deze school een goed geregelde medische
cursus en in ’t begin van de 12e eeuw vinden we hier
voor medische studenten de a. als verplicht vak voor-
geschreven. Later, in het midden der 13e eeuw, werd
door Frederik II bepaald, dat de studenten de sectie
van een menschelijk lichaam moesten bij wonen. Ook
op andere universiteiten van Europa, o.a. te Mont-
pollier, Parijs en Bologna, bestond een serieuze beoefe-
ning der menschelijke a. De beroemde demonstraties
en secties op lijken door Hermondaville trokken stroo-
men van studenten uit heel Europa. De voorstelling,
als zou het anatomisch onderzoek in de M.E. door de
kerke lijke overheid verboden zijn geweest, berust
op een verkeerd begrijpen van een decreet (1300)
van paus Bonefacius VIII, die in zijn bul „De sepul-
turis” bepaalde: „Personen, die lijken opensnijden, ze
op barbaarsche wijze koken, met het doel om de been-
295
Anatomie
296
deren, die van het vleesch worden gescheiden, naar
eigen land te vervoeren, om ze daar te begraven, zijn
ipso facto geëxcommuniceerd. ’ * Dat in dit decreet geen
verbod schuilt tegen het beoefenen der med. a., maar
tegen in dien tijd heerschende misbruiken, wordt op
verschillende plaatsen aangetoond. Trouwens, een
overzicht der geschiedenis over de geneeskunde van
dien tijd laat ons duidelijk zien, dat dit decreet niet
als een verbod der beoefening van de a. werd geïnter-
preteerd. Een tiental jaren na het uitvaardigen van
genoemde bul begint Mondino de Luzzi te Bologna
met zijn openbare sectie op lijken van menschen, en
niet op enkele lijken, zooals soms beweerd wordt,
maar op zeer vele, zooals ons een tijdgenoot, Guy
de Chauldiac, verzekert. In dien tijd bestond de
verplichting secties op lijken te verrichten en iedere
student moest gedurende zijn medischen cursus deel-
nemen aan de sectie van ten minste één lijk. In zijn
geschiedenis over de medicijnen verzekert ons ook Hea-
ser dat in de pauselijke bul geen verbod vervat lag
tegen de beoefening der mensckelijke a. Ook Ages
deelt mede, dat openlijke demonstraties en secties
van lijken werden gehouden door Bertucci (1337) en
Argelata (tegen 1300). Guy de Chauldiac, zelf groot
anatoom, die in het begin der 14e eeuw de lijkensecties
te Bologna meemaakte, moedigde na zijn terugkeer
de practische beoefening ervan aan. Zelf huisarts
van drie pausen gedurende hun verblijf te Avignon
en lid van het pauselijk hof, schreef hij in dien tijd
over de noodzakelijkheid van secties op lijken voor
een werkelijken vooruitgang der geneeskunde en wilde
zelfs het besluit gemaakt zien, dat de lijken van ter
dood veroordeelde misdadigers aan medische scholen
zouden worden afgestaan voor anatomisch onderzoek.
Al deze feiten kunnen moeilijk in overeenstemming
gebracht worden met een verbod van den kant der
kerkelijke overheid en liet blijkt hieruit wel zeker,
dat het bewuste decreet van Bonefacius VIII niet
als een verbod voor het beoefenen der mensche lijke a.
werd geïnterpreteerd. Ook het hedendaagsch weten-
schappelijk onderzoek omtrent de geschiedenis der
geneeskunde, waarbij niet alleen wordt afgegaan op
M.E. encyclopaediën, hand- en leerboeken, zooals
in voorgaande jaren maar al te veel gedaan is, maar ook
op gegevens en mededeelingen uit in landstaal geschre-
ven literatuur, ge legenheidsgeschriften,monographieën,
dictaten en vele andere bronnen uit dien tijd, werpt
een geheel ander licht op de beoefening der genees-
kunde in de M.E. Wie zich hier een juist oordeel wil
vormen, leze Paul Diepgen in „Archiv für Kultur-
geschichte (XXI 1931) met de aldaar aangegeven
literatuur. Ook Diepgen zegt (blz. 372), dat de Kerk
nooit ernstigen weerstand t.a.v. lijkensectie heeft
geboden.
Na de M.E. begint met de grondleggers Andreas
Vesalius (1564), Fallopia (1463) en Eustachio (1570)
een nieuw tijdperk in de ontwikkeling der a., dat
verder wordt uitgebouwd door Harvey (1657), Malpighi
(1694), Boerhaave (1738), Comper "(1709), Morgagni
(1777), Albrecht Haller, tevens grondlegger der ver-
gelijkende a. (1777), waarop volgen Meckel (1774),
Camper (1789), Hunter (1793), Wolff (1764), Cuvier
(1832), Bichat, grondlegger der histologie (1802). Van
de vorige eeuw tot op heden zijn te noemen: Sömering,
Hildebrandt, Rosenmüller, Langenbeck, Tiedeman,
Weber, Meckel, Henle, Amold, Reichert, Hyrtl,
Luschka, Portal, Velpeau, Malgaigne, Petrquin,
Bardeleben, Broman, v. d. Broek, Boeke en vele
anderen. Als histologen hebben zich onderscheiden:
Joh. Müller, Purkinje, Rud. Wagner, Kölliker, Ger-
lach, Max Schultze, Waldeyer, His, Ranvier, Beale,
Harting, Klebs, Virchow, Krause, Oppel, Scymono-
wicz, Stöhr. Voor de vergelijkende a. hebben zich
behalve velen der hierboven reeds genoemden, geïnteres-
seerd: Milne-Edwards, Keydig, Siebold, Leuckart,
Schmidt, Gegenbauer, Gaupp, Goette, Fürbringer,
Davisson, Gadow, Goodrich, Wiedersheim, Jaeckel,
Schauinsland, Klaatsch, Boas, Versluis, Braus en
tal van anderen.
L i t. : voor anatomie van den mensch : Henle, Hand-
buch der systematischen A. des Menschen (3 dln. 3 71—
79) ; Hyrtl, Lehrbuch der A. des Menschen (Weenen
2 °1889); Gegenbauer, Lchrbuch der A. des Menschen (2 dln.
Leipzig 1895) ; v. Bardeleben, Handbuch der A. des
Menschen (I— -VIII Jena 1896) ; Broesike, Lehrbuch der
norm. Anatomie d. menschhchen Körper (Berlijn 6 1899);
Spateholz, Handatl. der Anat. des Menschen (6 dln.
Opnieuw bewerkt door Kopsch 12 1922— 1923); Sabotta,
Kurze8 Lehrb. derdeskript. Anat. des Monschen (3 dln.
1921 — *23) u. Atlas der deskr. Anat. des Menschen (3 dln.
5 1922— 1926); v. d. Broek, Boeke en Barge, Leerboek der
beschrijvende ontleedkunde van den mensch (3 dln.
1922 — 1924); Merkel, Die Anat. des Menschen (6 afd.
en 5 Atl. dln. l - 2 1913 — 1927) ; Braus, Anat. des Men-
schen (3 dln. 1921—1927); Toldt, Anat. Atlas (3 dln.
13 1927). — Voor topogr. anatomie: Corning, Lehrb. der
topogr. Anat. ( 1S 1923); Hildebrandt. Grundr. der chirurg,
topogr. Anat. ( 4 1924); Blumberg, Lehrb. der topogr.
A.(1926). — Voor histologie: Oppel, Lehrbuch der vergl.
mikrosk. A. d Wirbeltiere (I— VIII Jena 1896—1914);
Krause, Mikrosk. A. der Wirbeltiere (I — IV Berlijn-Leip-
zig 1921 — 1923) ; Stöhr, Lehrbuch der Histologie (Jena
20 1924) ; Szymonowicz, Lehrbuch der Histologie und der
mikrosk A. ( 5 1924). — Voor vergel. a. : Gegenbauer,
Vcigleichende A. der Wirbeltiere (Leipzig 1898—1901) ;
Haller, Lchrbuch der vergieichende A. (Jena 1904);
Hertwich, Handbuch der vergleichende und experimen-
telle Entwickelungslehre der Wirbeltiere (IV Jena 1901 —
1906); Wiedersheim, Vergleichende A. der Wirbeltiere
(Jena 7 1909); Butschli, Vorlesungen über vergl. A.
(Endelmann, Leipzig 1910 — 1912); Ellenberger und Baum,
Handbuch der yergl. A. der Haustiere (Hirschwald, Berlijn
l4 1915); Martin, Lehrbuch der A. der Haustiere (III
Stuttgart 2 1912— 1919); Schimkewitsch, Lehrbuoh der
vergl. A. der Wirbeltiere (Stuttgart Neudruck 1921);
Ihle, v. Kampen, Nierstrasz en Versluis, Leerboek der
vergl. Ontleedkunde v. d. Vertebraten (2 dln. 1924).
Willems.
Anatomie (voor beeld, kunstenaars) bepaalt zich
in hoofdzaak tot de kennis van het bewegings-orga-
nisme, de uitwendige vormen van het menschelijk
lichaam, maar meer in het bijzonder tot het beenderen-
stelsel, de bewegingen der gewrichten, de vormen,
ligging en werking der spieren en van de aderen voor-
zoover deze onmiddellijk onder de huid gelegen zijn.
De kennis van de verhoudingen der verschillende
deelen tot het geheel en tot elkander, de leer der
->• proportiën, is van die der a. niet te scheiden. In
verschillende perioden in de kunstgeschiedenis heb-
ben kunstenaars getracht de uiterlijke vormen en de
verhoudingen tot een harmonisch geheel op te lossen.
De normen voor deze ideaal-figuur hebben zij vast-
gelegd in een canon. De studie der a. vond vooral
beoefening bij de Grieksche en Romeinsche en bij de
latere Renaissance-kunstenaars, die veelal onder-
werpen behandelden, waarin het naaktfiguur onmis-
baar w r as. Daarentegen werd zij geheel verwaarloosd
in de eeuwen der Christel, kunst, waarin hoogst zel-
den het onderwerp daarom vraagt (Christus aan het
Kruis, Adam en Eva, St. Sebastiaan). Voor de beeld.
297
Anatomische Les — Ancaeus
298
kunstenaars is naast theoretische kennis der a.,
practische studie noodzakelijk. Zij vonden in den Rc-
naissance-tijd daartoe gelegenheid op de academiën,
die vooral in Italië bloeiden. Leonardo da Vinei was
een der eersten, die met hulp van den anatoom Mar-
cantonio della Torre (± 1612) talrijke anatomische
teekeningen vervaardigde en met bijschriften ver-
duidelijkte en daarmede den grondslag heeft gelegd
voor de nieuwere beoefening dezer wetenschap door
kunstenaars. Ook Michelangelo en in Duitschland
Albrecht Dürer hebben zich ijverig met de studie der
a. beziggehouden. Sectie op lijken door kunstenaars
was niet overal of altijd toegestaan en o.a. in de Neder-
landen in de 17e eeuw veelal verboden. Op de acade-
miën liet men de leerlingen de onderdeelen van een
geraamte teekenen om het beenderen-stelsel te leeren
kennen en spierpoppen, voor de spieren, waarna naar
het leven werd geteekend. De studie der a. is onont-
beerlijk voor beeldhouwers en voor figuur-schilders
(> Schilderkunst). In de Ned., waar vooral het kind-
schap, interieur, stilleven, enz. de belangstelling der
kunstenaars hadden, is zij nooit veel en ernstig be-
oefend geworden. Voor portret-schilders is de kennis
van de a. van het hoofd gewenscht, doch daarnaast
dienen zij de leer der gelaatsuitdrukkingen (>Physio-
gnomie) te kennen. S willens»
Anatomische Les, naam van een bepaald
soort groepportretten van de Holl. School, waarop
de leden van het chirurgijnsgilde zijn afgebeeld rondom
een professor, die een anatomische demonstratie
verricht op een skelet of lijk. Bekend zijn o.a.: de
A. L. van dr. Seb. Egbertsz (1603) door Aert Pietersz ;
de A. L. v. dr. Johan Fonteyn (1625) door Nic. Elias ;
de A. L. van dr. Seb. Egbertsz door Thomas de
Keyser (1619); de beroemdste van alle: de A. L. van
dr. Nicolaes Tulp (1631) door Rembrandt, het mees-
terstuk van zijn jeugdperiode, en de A. L. van prof.
Joan Deyman (1656) door denzelfden, waarvan slechts
1 / 4 gedeelte van 100 x 134 cm overbleef, en dat blijk-
baar met de Staalmeesters naar den palm dong onder
Rembrandt ’s werken. Uit de 18e eeuw dateert de A. L.
van prof. W. Roëll (1728) door Comelis Troost.
de Jager .
Anatomische praeparaten, > Anatomie.
Anatomisch Museum, > Anatomie.
Anatot, stadje ten N. van Jeruzalem, thans
nog Anata geheeten, waaraan vsch. bijbelsche herinne-
ringen verbonden zijn, vooral echter van den profeet
Jeremias, die van A. afkomstig was (Jer. 1. 1). De
vervolging van zijn stadgenooten beantwoordde de
profeet met de voorspelling van den ondergang van A.
(vgl. Jer. 11. 21—23), die bij den inval der Chaldeeën
(588 /7) in vervulling ging. Resten van een oude kerk
getuigen er van een vroegtijdige verecring van den
profeet. Simons.
Anaxagoras vim Glazomenae, Gr. wijsgeer,
wis- en sterrenkundige, * 499, f 428 v. Chr., leefde te
Athene, later verbannen. Rationalist, buiten mystische
invloeden. Neemt met de Eleaten de onveranderlijkheid
van het zijnde aan en brengt alle verandering terug
tot verbinding en scheiding van in onbepaalde hoe-
veelheid bestaande, qualitatief bepaalde, gelijkdeelige
grondstoffen, wier deelen later homoeomerieën ge-
noemd worden. Alle orde, verandering, beweging,
leven, waarneming en denken in de wereld heeft tot
principe den Nous, de fijnste en zuiverste van alle
stoffen, die alle gebeuren volgens mechanische wetten
doet verloopen.
L i t. : Uebcrweg-Praechter, Grundriss der Geschichte
der Phil. (I Berlijn 12 1926). F . Sassen .
Anaxandrides , 1° Spartaansch k o -
n i n g uit de 6e eeuw v. Chr. Daar zijn eerste vrouw
onvruchtbaar bleek, nam hij een tweede, uit wie
Cleomenes werd geboren. Later schonk zijn eerste
vrouw hem nog drie zonen.
2° Oud-Gr. b 1 ij s p e 1 d i c h t e r der „Middel-
bare Comedic”, behandelde zoowel karakter- als
nationale typen. * ca. 400 v. Chr. te Camirus (Rhodus)
behaalde zijn eerste zegepraal als blijspeldichter te
Athene in 376. Hij liet 65 stukken na, waarvan enkele
fragmenten bewaard. Ook als dithyrambendichter
trad hij op. V, Pottelbergh .
Anax&rete (Gr. m y th.), een Cyprisch meisje;
zij versmaadde de liefde van Iphis van nederigen
stand; deze verhing zich aan haar deur. Toen A. onbe-
wogen den lijkstoet aanschouwde, versteende zij
(Ovidius, Metam. XIV, 698 vlg.). De sage komt met
verschillende benamingen voor; A. heet dan Arsinoë
of Leucomantis; de jongeling Arceophon of Euxyn-
thetus. Davids.
Anaxidamus, koning"van Sparta, Eurypontide,
tijdens den tweeden Messen ischen oorlog.
Anaxilas , Oud-Grieksch blijspeldichter der „Mid-
delbare Comedie”; schreef inz. parodieën van mytholo-
gische onderwerpen en karakterstukken.
Anaximandcr van Milete, Gr. wijsgeer en
astronoom, behoort tot de Ionische natuurphilosophen.
Hij schrijft het ontstaan der dingen toe aan een oerstof ,
die wel in alles aanwezig is, maar geen enkele van de
ons bekende eigenschappen bezit: het apeiron. Dit
„grenzen looze” wordt door latcrcn verklaard als
onbegrensd in ruimte, ongeworden en onvergankelijk.
Uit het apeiron ontstaan naast en na elkaar een
oneindig aantal werelden, ruimtelijk begrensd en
vergankelijk. * ± 610, f db 646 v. Chr.
L i t. : Üeberweg-Praechter, Grundriss der Geschichte
der Philosophie (I Berlijn 12 1926). F. Sassen.
Anaximenes van Milete, Gr. wijsgeer,
behoort tot de Ionische natuurphilosophen, * 585,
f 528 v. Chr. Hij neemt als oerstof aan een qualitatief
bepaalde, maar oneindige stof, de lucht, en laat daar-
uit door verdichting en verdunning do dingen ontstaan.
A. gebruikt het eerst den term kosmos voor de wereld
als geheel, waardoor het bestaan van meerdere werel-
den is uitgesloten. Hij vergelijkt makrokosmos en
mikrokosmos : in den mensch is de ziel een parallel
van de lucht, die het Al bijeenhoudt.
L i t. : Üeberweg-Praechter, Grundriss der Geschichte
der Philosophie (1 Berlijn 12 1926). F. Sassen .
Anaxo (Gr. myth.), 1° Dochter van Alceus,
moeder van Alcmene. 2° Trojaansche, door Theseus
geroofd. Zijn gemalin vóór Phaedra.
Anaxyrides (Gr. = broek), > Bracae.
Anazarba (a n t. g e o g r.), stad in Silicië,
later Caesarea genaamd; geboorteplaats vanDioscorides
en Appianus. Ruïnen bij Anavarza.
Anbijja, Mohammedaansche profetengeschiedenis,
> Javaansche literatuur, > Maleische literatuur.
Ancachs, dept. in N. Peru, Z. Amer., zich uit-
strekkend van de Maranon -rivier tot aan de kust;
opp. 38 085 km 2 , 480 000 inw. Hoofdstad: Huaraz.
Plantages, veeteelt, zilvermijnbouw.
Ancaeus (Gr. m y t h.), 1° zoon van Lycurgus van
Tegea, Argonaut; nam deel aan de Calydonische
jacht, waarbij het everzwijn hem doodde. Hij wordt
voorgesteld met een dubbele bijl. 2° Zoon van Zeus
299
Anceps — Anchylostomiasis
300
of van Poseidon, koning dor Le’legers op
Samos, dikwijls verwisseld met A. onder* 1 °. Toen hij
eens een wijnstok plantte, zei een ziener, dat hij den
wijn daarvan niet zou drinken. Toen hij later met dien
wijn een beker had gevuld en dezen aan den mond wilde
zetten, zei de ziener het gevleugelde woord: „Polla
metaxu pelei kulikos kai cheileos akrou” (een groote
afstand ligt er tusschen den beker en den rand van de
.lip). Op hetzelfde oogenblik werd hem gemeld, dat
een everzwijn zijn velden verwoestte. Hij zette den
beker neer, ging ter jacht en kwam om. Davids.
Anceps (nl. syllaba, Lat. = weifelend), klassiek
metrum, is een lettergreep, welke naar verkiezen
lang of kort kan gebruikt worden, bijv. de o van
lat. gaudeo; ook is het een plaats in het versschema,
waar naar believen een lange of korte lettergreep
gebruikt wordt; teeken — of 3 .
Ancey, G e o r g e s, deknaam van G. M. d e
C u r n i è r e, Fransch schrijver van opgewekte,
soms wat te scherp geteekende karakterkomedics, met
de naturalistische strekking van Le Théatre
1 i b r e. * 1860 te Parijs.
Werken: Les inséparables (1889) ; L’Ecole des
veufs (1889) ; Le jugo (1891) ; La dupe (1891) ; L’avenir
(1899) ; Ces Messieurs (1901). Dit laatste mocht pas in
1905 opgevoerd worden ! Baur.
£L
Anch, een symbolisch teeken, bestaande uit een
T-vorm, boven wellis dwarsbalk een cirkel is aange
bracht, die het verlengde van den'lengtebalk als middel-
lijn heeft. Het a. -teeken
werd het eerst gebruikt bij
de Egyptenaren (en dan
ook N ij ls leute 1 geheeten):
a. beduidt „leven’* en komt
voor in de hand der Egypt.
heerschersbeelden, waarsch.
als symbool van hun macht
over leven en dood. Wegens
zijn overeenkomst met den
kruisvorm kwam het a. -teeken in de Christ. symboliek
(vooral in de Koptische kunst) in zwang, verbonden
met kruis of Christogram. In de Christ. lamst draagt
het den naam van crux ansata (hengsel- kruis).
Knipping.
Anchc (Fr.), tongpijp. > Orgel.
Anclier, 1 ° Anna Christin e, Deensch
genre- en portretschilderes. * 18 Aug. 1859 te Skagen.
Leerlinge van V. Kyhn; huwde in 1880 den schilder
Michael Ancher. Ontleende hare onderwerpen aan het
volksleven.
Werken: in het Museum te Kopenhagen. — L i t. :
E. Hannover, Dan. Kunst des 19. Jahrh.
2° Michael Peter, Deensch genre- en land-
schapschilder, * 9 Juni 1849 te Rutsker (Bomholm),
f 1927. Leerling van de Academie te Kopenhagen.
Ontwikkelde zich in hoofdzaak door zelfstudie. Koos
zijne onderwerpen vaak uit het visschers- en volksleven,
afgewisseld met landschappen, enz.
Werken: in de Musea te Kopenhagen, Oslo,
Aarhuus en Budapest. — Li t.-‘ E. Hannover, Dan.
Kunst des 19. Jahrh. de Siuers.
Anchlalos of A 11 c h i o 1 o, havenstadje in
Bulgarije aan de Zwarte Zee (42° 32' N., 27° 38' O.).
3 000 inw. Tot 1925 woonden er veel Grieken. In de
nabijheid wordt zeezout gewonnen.
Anchieta, José de, Jezuïet, missionaris.
* 1534 te S. Christoval, f 1597 in Brazilië. Een lichten-
de figuur in de Braziliaansche missie. Vervaardigde
in 1595 de eerste spraakkunst in de Tupi-Guarani-
taal, verder een woordenboek, natuurwetenschappelij-
ke en ascetische geschriften (brieven).
Anchimetamorphose, » Metamorphose.
Anch’ io sono pittore! (It. = Ook ik ben
schilder!) zou de schilder Correggio uitgeroepen hebben,
staande voor Raffael’s bekende schilderij van S. Caeci-
lia in Bologna, als ware er sprake van ontleening.
Citaat historisch noch critisch te verantwoorden.
Anchisaurus (^ Gr. anchi = dichtbij, sauros =
hagedis), fossiel uit de Triasformatie, behoorcnde tot
de Theropoda (> Dinosauria).
Anchiscs, een Trojaan , zoon van Capys en Themis,
heerschcr in Dardanus. Aphrodite had omgang met
hem onder den naam van Otreus’ dochter; hij mocht
haar naam niet noemen en dien ook niet aan hun zoon,
Aeneas, openbaren. Om het overtreden van dit verbod
trof Zeus hem met zijn bliksem. Bij den brand van Troje
droeg Aeneas hem weg; hij vergezelde Aeneas op zijn
tocht. Zijn graf werd op verschillende plaatsen getoond;
Vergilius plaatste het op den berg Eryx op Sicilië.
Davids .
Anchi therium(< Gr. anchi = dichtbij, thèr ion =
zoogdier), fossiel zoogdier uit de fam. der Equidae
(paarden). Bij dit dier wa-
ren de zijteenen nog niet
geheel gereduceerd en raak-
ten nog den bodem. A.
wordt aangetroffen in het
Boven -Mioceen van Europa,
in het Onder-Mioceen van
N. Amerika, en in het
Plioceen van China. Verder
> Equidae. Hofsteenge.
Anchürus (Gr. m y t h.),
zoon van den Phrygischen
koning Midas. Bij Celaenae,
Midas’ stad, opende zich
een afgrond, die dreigde ook
de stad te verslinden. Een
orakel zei den koning, dat de
afgrond zich zou sluiten, als
zijn kostbaarst bezit er in geworpen werd. Goud en
edelgesteenten hielpen niet. Toen wierp A. zich in den
afgrond, die zich sloot. Davids.
Anchusa, Ossentong (plant).
Anchylosc, > Gewrichtswrijving.
Anchylostoma, > Mijnwerkcrsworm.
Anchylostomiasis ofmijnwormziekte,
ook wel tropische chlorose of anaemie geheeten, is
een ziekte, welke vooral bij mijnwerkers voorkomt.
De oorzaak der ziekte is een worm, een para-
siet, welke door geïnfecteerde mijnwerkers in de mijn-
gangen wordt gebracht, en zich bevindt en voor een
deel ontwikkelt in de daar gedeponeerde faeces. Door
regen- en mijnwater worden de larven verspreid en
door het drinken van dit water of door bevuilde handen
e.d. komen ze in de ingewanden der mijnwerkers,
waar ze zich verder ontwikkelen tot wormpjes van
9-12 mm. Daar veroorzaken ze bloedingen en de
gevolgen zijn: bloedarmoede, magerheid, dui-
zeligheid, huid- en keelaandoening, hartkloppingen,
storing der ontlasting, algehcele zwakte en soms de
dood.
Als bestrijding nam men vroeger extract
van varenkruid of terpentijnolie, om de wormen af te
drijven, terwijl men tegenwoordig O leum chenopodium
aanwendt. Voorbehoedmaatregelen zijn vooral groote
Anchitherium Aurelia-
nonse cuv. sp.
301
Anciënniteit — Ancona
302
zindelijkheid, weren van geïnfecteerde mijnwerkers
tot ze genezen zijn, onderzoek van nieuwe, van elders
komende werklieden.
Geschiedenis. In Europa heeft men de
ziekte voor het eerst waargenomen op het einde der
18e eeuw. In het bijzonder werd deze ziekte geconsta-
teerd bij het graven van den St. Gotthardtunnel in 1879
(tunnelziekte). In de steenkolenmijnen van Limburg
komt de anchylostomiasis slechts zeer sporadisch voor.
In 1903 is van regeeringswege een onderzoek ernaar
ingesteld door den hoofdinspecteur van volksgezond-
heid voor Gelderland, Noord -Brabant en Limburg.
In de tropen is de anchylostomiasis epidemisch. Bij
de negers in Afrika komt de parasiet veelvuldig voor,
doch de nadeelige gevolgen blijven achterwege.
Anciënniteit = ouderdom in rang, berekend
naar het getal dienstjaren in dien rang.
Ancien régime is het geheel der staatkundige en
maatschappelijke opvattingen, zooals zij worden
toegeschreven aan de 18e eeuw, aan den tijd vóór de
Fransche Revolutie.
Anciens et modernes, querelle des,
letterkundige strijd in Frankrijk, op het einde van de
17e eeuw, tusschen de school van B o i le au (Ecole
du bon sens), die in „oorspronkelijke” navolging van de
Antieken de hoofdwet ziet van het letterkundig leven,
en de vrij rumoerige groep, geschaard rond F o n te-
nel 1 e en C h. P e r r a u 1 1, die niet meer de
superioriteit van de A. blindelings aanvaarden, maar,
gewonnen voor het Cartesiaansche begrip van de
progressiviteit der beschaving, zich beroepen op den
glans van de Fransche wereldcultuur, ten tijde van
Lodewijk XIV, om in de gelijkwaardigheid van de
Modemes te gelooven: .
„Et Ton peut comparer, sans craindre d etre mjuste,
Le siècle de Louis au beau siècle d’Augustc” (Ch.
Perrault).
Godsdienstige beschouwingen waren niet geheel
vreemd aan het dispuut: zoo superieur als het Christen
dom boven het heidendom is — redeneeren de Moder
nes — zoo zeker is het Christelijk wonder even goed
als de heidensche mythologie in de moderne poëzie
te dulden. Lijkt Boileau’s uitval tegen „le
merveilleux chrétien” inderdaad erg doctrinair in de
eeuw van Vondel en M i 1 1 o n, wat de Fransche
Modernes aan Christelijke epiek voortbrachten (bijv.
Desmarets de St. Sorli n’s : C 1 o v i s,
1657) verdiende ten volle zijn veroordeeling (Art
poétique III). , _
De q u e r e 1 1 e, 27 Jan. 1687 m de Fransche
Academie door Ch. Perrault begonnen, verloopt in
twee phasen. In de eerste (1687— ’94) spelen Per-
rault en Fontenelle de hoofdrol bij de
Modemes: Perrault met zijn Siècle de Louis
1 e G r a n d en zijn Parallèlcs des An-
ciens et des Modernes (1688 — ’96) ; Fontenelle
met zijn D i g r e s s i o n sur les A. e t 1. M.
(1691). Voor de eer der A. traden vooral op: Boi-
1 e a u (Réflexions sur Longin 1694), La Fon-
t a i n e (Epitre k Huet) en L a B r u y è r e. De
verzoening Boileau -Perrault. op de gemeenplaats,
dat A. en M. ieder hun eigen, gelijkelijk bewonderens-
waardige schoonheid bezitten, besluit deze phase.
Een tweede dispuut (1699 — 1716) ontstond rond de
logge Homerus -vertaling van Mme D a c i e r.
Hierin mengden zich: F é n e 1 o n voor de A. in zijn
Lettre a 1’ Académie (1714) enHoudard de la
Motte voor de M. in zijn Réflexions sur la cntique
(1716). Ook deze strijd luwde door een verzoening
van de tegenstanders.
Intusschen had de querelle voor gevolg:
dat literaire traditie en gezag niet langer onaangevoch-
ten heerschten; dat het begrip vervolmaakbaarheid
nu door de critiek ook voor de kunstvormen ging
aanvaard worden en zoo het gevoel ontstaat van de
noodzakelijke betrekkelijkheid aller cultuurvormen,
waarover geen eeuwige wetten of formules mogen
regeeren.
Ook het buitenland vernam iets hiervan: bijv.
Engeland, met W. T e m p 1 e’s: Essay on ancient
and modem leaming (1690); Italië met M u r a t o -
r i’s : Della perfetta poes ia italiana (1706). De Poëten-
oorlog in Nederland was er zoowat de terugslag van
: H. Rigault, Histoire de la querelle d. A. et d. M.
(Parijs 1856) ; G. Saintsbury, History of criticism and
literary taste in Europe (II 1903); A. Lombard, La
querelle d. A. et d. M. (Parijs 1908) ; H. Gillot, La querelle
d. A. et M. (Nanoy 1914). Baur,
Aücile, het heilige schild, dat in Rome tijdens de
regeering van Numa Pompilius uit den hemel viel. Het
werd, met 11 andere ancilia, daarnaar vervaardigd,
door de Salii, priesters van Mars, in Maart en October
rondgedragen. Het was ovaal, met half -cirkelvormige
insnijdingen aan weerszijden: het wordt beschouwd
als een restant van fetischisme. Davids
Anckarström, Jacob Johan, * 1762 te
Stockholm, f 27 April 1792, de uitvoerder der samen-
zwering van jonge adellijke officieren tegen het beleid
van Gustaaf III van Zweden. 16 Maart 1792 verwondde
hij den koning doodelijk door een pistoolschot op een
gemaskerd bal in het Opera-gebouw te Stockholm
en werd daarom terechtgesteld, terwijl zijn medeplich-
tigen begenadigd werden.
L i t. : dr. K. E. W. Strootman, Van Wasa tot Berna-
dotte (1923). v- Gorkom.
Aneon, 1° plaats aan de Peruaansche kust,
ten N. van Lima, bekend om de vele praehistorische
Indiaansche graven, die men er gevonden heeft.
Sommige dezer graven, die, behalve mummies (Hocker-
stellung), ook tal van voorwerpen bevatten, die den
doode werden meegegeven, dateeren uit de Inca-
periode. Het onderzoek van Reisz en Stübel (1875)
was van groote beteekenis voor deze zoo hoogstaande
kunst in het Inca-rijk.
2° Kleine havenplaats tusschen Balboa en
Panama, bij de monding van het Panamakanaal in
den Stillen Oceaan. Zuylen.
Ancona, 1° p r o v i n c i e in I tal. tusschen de
Apennijnen en de Adriatische zee. Opp. 1 938 km 2 ,
359 700 inw. (1931), 184 per km 2 , 43 gemeenten. Land-
bouw; visscherij; papier, zijde, scheepsbouw.
2° Hoofdstad der prov. A. (43° 39 N.,
13° 30' O.). 84 400 inw*.(1931). Bisschopszetel. Byzant.-
Romaansche dom (12e eeuw). De grootste haven van de
Ital. Oostkust; belangrijke handel, visscherij, vloot-
station. Archaeologisch museum; poort van Trajanus
(116 na Chr.). r . t Hee J e :
A. was in de Oudheid de gewichtigste havenstad
aan de Adriatische zee, door Gr. vluchtelingen uil
Syracuse ± 390 v. Chr. gesticht. Rom. vlootstation.
Door Trajanus werd de haven verbeterd. Deze haver
is af geheeld op de zuil van Trajanus. Davids.
Ancona , Alessandro d’, Italiaansch letter-
kundig historicus, vooral verdienstelijk als stichter
van La Rassegna bibliografica (1893
303
Ancona-hoen— Andalusië
304
vlg.), als Dante-philoloog en als kenner van de middel-
eeuwsche letterkunde en van de volksliteratuur.
* 1835 te Pisa, f 1914 te Florence.
We rken: Origini del teatro in Italia (2 dln. 2 1891) ;
Studi sulla letteratura italiana de’ primi secoli ( 2 1891) ;
La> poesia popolare italiana 78 (2 dln. 2 1906) ; Manuale
della letteratura italiana (6 dln. 1903 — 1910) ; Studi di
critica e storia letteraria (2 dln. 2 1912). Baur.
Aneonahoen, Ital. hoenderras (de naam is
ontleend aan de havenstad Ancona); de dieren, hiertoe
behoorend zijn gehard en leggen goed; de kleur der
veeren is groen -zwart met kleine witte vlekjes op het
einde; de beenkleur is oranjegeel met hier en daar een
zwarte schub; de kam is enkelvoudig, soms rozen -
kam; leggen groote witte eieren, zijn w T e in igbroedsch,
zeer vroegrijp, wat schuw. Verheij.
Anconschaap of Otterschaap, een thans
uitgestorven schapenras, dat op het eind der 18e
eeuw in den staat
Massachusetts ge-
fokt werd. Bij een
fokker werd in een
kudde landschapen
een boklam gebo-
ren met zeer korte
beenen. Wegens de
veelvuldige verlie-
zen aan schapen,
welke over de heiningen sprongen en dan als offer
vielen van roofdieren, waren kortbeenige dieren wel
gewenscht en daarom hield de eigenaar dit lam
aan. Merkwaardig was nu, dat deze kortbeenigheid
zich in sterke mate vererfde en in korten tijd was
dit ras beroemd en zeer gezocht. Waarschijnlijk is
dit geval als een mutatie te beschouwen. Door
Chr. Wriedt werd in 1919 in Noorwegen eveneens
een dergelijke „mutatie” bij schapen waargenomen
en beschreven. Verhey .
Ancren Riwle, of regel voor vrouwelijke kluize-
naars, een middel-Engelsche godsdienstige verhande-
ling, omtrent het midden der 12e eeuw door een onbe-
kenden auteur geschreven voor drie jonge vrouwen van
adel, die zich uit de wereld hadden teruggetrokken.
De inhoud betreft in hoofdzaak de gewone middel-
eeuwsche godsdienstige onderwerpen, maar geheel
vrij en persoonlijk behandeld: de schrijver houdt voort-
durend voor oogen de bijzondere omstandigheden
van de ééne kleine gemeenschap, waarvoor hij schrijft.
Hij is eerbiedig en zacht, maar niet zonder humor,
en zijn karakterteekeningen zijn opvallend levendig.
Behalve dat de A. R. een van die wainige middeleeuw-
sche boeken is, die men nu nog met werkelijk genoegen
kan lezen, is ze als zuiver specimen van het Z. dialect
in zijn vroegsten vorm van groot taalkundig belang,
en in de geschiedenis der Eng. letterkunde is ze een
onmisbare schakel tusschen Angelsaksisch en modem
Eng. proza.
Uitgaven: Rev. J. Morton, Camden Soc. (1853 ;
overgebracht in modern Engelsch door Morton, ed.
Card. F. A. Gasquet, King’s Classics, 1905). — L i t. :
R. W. Chambers, t Recent Research on the A.R., Review
of English Studies (1 1925, 1 — 20) en boeken en artikelen,
waarnaar door schrijver verwezen wordt.
W . Doyle-Davidson .
Ancud, vroeger S. Carlos de A.; Z. Chili; hoofd-
stad van het dept. A., liggend aan de N.W. punt van
het eil. Chiloë; 4 600 inw.; haven: uitvoer van graan,
hout en visscherij. Bisschopszetel.
Ancus ,*! 0 Etrurisch praenomen, vlg. Varro:
Oud-Sabijnsch. Voor Ancus Marcius, > Mar-
cius.
Ancus (= gebogen), 2° in de muziek, neum van
drie dalende noten; de laatste is een liqucscent; bij
het Gregoriaansch in gebruik.
Ancy-le-Franc, een kasteel in Frankrijk,
waarin de oud-Fransche kasteelenbouw zich vermengt
met de strenge symmetrie der Renaissance. (Mogelijk
is Primaticcio de ontwerper. Invloed van Galeazzo
Alessi).
Au cylos torna , •> Mijnwerkersw’orm.
Ancylus-periode, e en der klimatologische
afdeelingen van het mesolithicum in N. Europa
(10 000 — 5 000 v. Chr.). > Alluvium.
Ancylus-zce , Alluvium.
Ancyra (ant. g e o g r.), stad in Phrygië; teg.
Angora. Stichting toegeschreven aan Midas. Later
hoofdstad van Galatië. In den Rom. keizertijd belang-
rijk middelpunt van wegen. Keizercultus. Monumen-
tum. > Ancyranum monumentum.
Inden Christel ij ken tijd, metropoli-
taanbisdom van Galatië. Er werden 3 synoden gehou-
den: een orthodoxe in 314, een semi-Ariaansche in
358 en een Ariaansche in 375.
Li t. : D.T.C. (I, 1173/77); Hefele-Leclercq, Hist. d.
Concilea (I 1907) ; Lijst der bisschoppen in Dict. Hist.
Géol. Ecclés. (II, 1540 vlg.).
Ancyranum monumentum, inschrift in
1554 door de Busbecq ontdekt te Ancyra, alwaar
het gegrift stond op de muren van den tempel, door
de Galatiërs voor Augustus opgericht. Het vermeldt de
vele posten en ambten van Augustus, zijn weldaden
aan staat, volk en soldaten, zijn militaire en bestuur-
lijke diensten aan het keizerrijk. Dit inschrift, deels
Grieksch, deels Latijn, w r as een copie van den tekst,
door den 76-jarigen Augustus opgesteld, om op twee,
thans verlorene, bronzen platen van zijn Mausoleum
te Rome te worden aangebracht. E. De Waele.
Anczyc (spreek uit: Antsjüts), Wladislaw-
L u d w i k. Poolsch tooneelschrijver van eenmaal
beroemde spelen, met nationale strekking. Zijn volks-
stuk Kosciuszko bij Raclawice (1881),
een sterk gekleurd patriottisch historiespel, behoort
tot het beste van dien tijd. * 25 Nov. 1823 te Wilna,
t 20 Juli 1883 te Krakow. Baur.
Andalusië, Zuid-Spanje, voormalige prov.;
thans verdeeld in de prov. Huelva, Cadiz, Sevilla,
Cordoba en Jaën; 3 562 000 inw.
Bouw: A. omvat 1° de Z. afhelling der Siërra
Morena; 2° de A. -laagvlakte; 3° een deel van het
A.-plooiingsgebergte. 1° De Z. helling der S. Morena,
de opgeheven Zuidrand der Meseta, is sterk verbrokkeld
door de ravijnen van tallooze riviertjes, waardoor het
verkeer naar de hoogvlakte wordt geleid (o.m. de
spoorlijn uit A. naar Madrid door den pas de Despena-
3erros). 2° Door groote verzakkingen ontstond ten Z.
ïiervan de A. -laagvlakte, waardoor van deze zijde de
S. Morena zich als een gebergte voordoet. In het Ter-
tiair was hier nog een zeearm tusschen Atlantischen
Oceaan en Middellandsche Zee, die later met jong-
tertiaire en kwartaire sedimenten werd opgevuld.
Het O. deel, aan den voet van het A.-plooiingsgeb.,
is een plioceen en diluviaal heuvelland, dat in de
hoogere deelen zelfs een gebergte-karakter heeft. De
vele van het A. -gebergte komende rivieren hebben het
sterk versneden en de Guadalquivir naar de zijde der
S. Morena gedrongen. Echt laagland is slechts de door
de Guadalquivir gevormde alluviale vlakte, die kust-
305
Andalusiet — Andchui
306
waarts steeds broeder wordt en beneden Sevüla eindigt
in de moerassen van Las Marismas. 3° Het A.-
plooiingsgeb. sluit aan bij het O. heuvelland der laag-
vlakte. Dit deel behoort tot de sediment-zone. In het
Z. is het een vrij laag, maar gesloten tertiair bergland,
meer naar het N. volgen vnl. mesozoïsche kalk- en
krijtketens. Deze zijn wel hooger (tot ruim 2 000 m),
maar het geb. is hier veel minder gesloten, zoodat de
verbinding met de bekkens der breukzone (o.m.
Granada) en de kust betrekkelijk gemakkelijk is.
Klimaat. De zomers zijn zeer heet (de warmste
van het Pyreneesch schiereiland), de winters zeer
zacht. De neerslag is zeer gering en valt bijna uit-
sluitend in de wintermaanden. Het O. heuvelland is
het droogst.
Bestaansmiddelen. In de S. Morena en het
Z.W. vindt men de laatste resten van den vroegeren
woudrijk-dom (pijnboom, oleander, in de lagere deelen
altijdgroene eik en kurkeik). Mede door de ontwouding
en het daaraan verbonden w T egspoelen der humuslagen
is dit gebied woest en verlaten (schapenteelt). Alleen
bij de rijke vindplaatsen van delfstoffen is de bevolking
dichter (o.m. Rio Tinto koper, Linares lood en zink,
Belmez steenkool). Een analoog gebied is de zone
van het Andalusisch plooiingsgeb., waar de flora
echter meer aan Afrika verwant is. De bevolking leeft
dan ook vnl. in de laagvlakte. Van nature is deze door
de groote droogte een steppegebied, zelfs zoutsteppen
komen voor. De steeds waterrijke Guadalquivir en de
Genil scheppen echter ruime gelegenheid tot bevloei-
ing. De Romeinen maakten hiervan reeds gebruik;
de meeste der tegenwoordige irrigatiewerken zijn
echter door de Mooren aangelegd. Vooral het eigen-
lijke laagland levert veel tarwe, wijn, meer dan de
helft van de Sp. productie van olijven, tabak, voorts
rijst, katoen, rietsuiker en bananen. De veeteelt
is belangrijk in de Marismas en op de steppen van het
heuvelland (paarden en stieren voor de arena’s).
Aan de kust is eenige zoutwinning en visscherij.
De industrie bepaalt zich tot de groote steden
(Sevilla: tabak, katoen, zijde, fayence en bier). Door
de waterarmoede zijn de meeste nederzettingen echter
klein. Middelgroote steden vindt men vooral bij
verkeersknooppunten (Linares, Utrera, Ecija). Vele
zijn sinds den Moorschen tijd sterk achteruitgegaan
(> Cordoba). Uitvoerhavens zijn: Cadiz,
Sevilla (door kleine zeeschepen te bereiken) en Huelva
(ertshaven). De ligging van A. dicht bij Afrika —
open aan de zijde van den Atlantischen Oceaan,
tusschen de Meseta en de kustvlakten van de Middell.
Zee — stempelt het tot een doorgangsland. Bijna
nergens is vooral de Moorsche invloed zoo sterk geweest.
Daarop wijzen trouwens niet alleen de bewaarde
bouwwerken (Cordoba, Sevilla); ook bij de tegenwoor-
dige bevolking is die invloed nog bewaard
gebleven. Zij uit zich in taal en cultuur (architectuur,
huisraad, dans). Vooral hieraan danken de Andalu-
siërs de groote beweeglijkheid, het sterke tempera-
ment en het zorgelooze, dat hen van de andere Span-
jaarden onderscheidt. A. is het Spanje, zooals men zich
dat meestal voorstelt.
Voor godsdienst en geschiedenis, > Spanje.
Vermei
Andalusiet is een mineraal, aldus genoemd naar
het voorkomen in Andalusië. A. bezit de chemische
samenstelling Al 2 Si0 6 , kristalliseert in het rhombische
stelsel en heeft de hardheid 7 — 7 1 / 2 (> Mohs, Hard-
heidsschaal van). Dit mineraal komt voor als accessoir
bestanddeel van gneizen en glimmerleien, o.a. in
Spanje, Tirol, Brazilië, N. Amerika enz. A. wordt
soms tot siersteen verwerkt. Hofsteenge.
Andalusisch , het in Andalusië (Zuid-Spanje)
gesproken Spaansche dialect en de eigenaardige wijze,
waarop daar het Spaansch wordt uitgesproken.
Andalusisch plooiingsgcbcrg tc , Zuid-
Oost Spanje. Dit gebergte is de voortzetting van den K .
Afr. Atlas en evenals deze een deel der tertiaire plooiing.
Het begint bij de rots van Gibraltar cn eindigt in de
Kaap de la Nao, om zich nog eenmaal op de Balearen
voort te zetten. In hoofdzaak bestaat, het uit even-
wijdige, Z.W. — N.O. verloopende plooien, die vanuit
het Z.O. tegen den rand der Meseta opgestuwd zijn,
en door lengtedalen gescheiden worden. Te onder-
scheiden valt een oudere zone langs de Middel-
landsche Zee, vnl. bestaande uit kristallijnen paleo-
en mesozoïsche gesteenten, en een jongere zone
aan de landzijde van vnl. mesoz. en tertiaire sediment-
gesteenten (vooral kalk). De oudere zone telt de hoog-
ste toppen van Spanje (> Siërra Nevada). Behalve
in het Z.W., waar ze in een tertiair middelgeb. samen-
vloeien, worden deze zones gescheiden door een
breukzone, bestaande uit een aaneenschakeling
van gesloten bekkens (o.a. dat van Granada).
Deze zone dringt met vele dwars- en lengtebreuken
in de beide andere in, aldus het gebergte in vele korte
ketens oplossend. Het A. p. was steeds een zeer beweeg-
lijk gebied, en is het nog (vulkanische gesteenten in
de oudere zone, thans nog vele aardbevingen). Sommi-
ge deelen zijn rijk aan delfstoffen, vooral de Z. rand
(ijzer, lood, zilver, koper e.a.). Sommige bekkens en
lengtedalen zijn vruchtbaar en goed bevolkt (bekken
van Granada, Las Alpujarras), overigens is de begroei-
ing zeer schraal, vooral in de kalkgebieden (steppe,
kurkeik en kastanje in de lagere, alpenweiden in de
hoogere deelen) en de bevolking zeer gering. Talrijk
zijn nog de rotswoningen (> Guadix). Verwiel.
Andamaneezen, geïsoleerde volkerengroep van
de eilanden ten W. van Siam, > Achter Indië.
Andamanen, Britsch-Indische eilandengroep
(12° N., 92° O.), 300 km ten Z. van Kaap Negrais in
Birma, door het Tien-Graadkanaal van de Nicobaren
gescheiden, eigenlijk de toppen vormend van een
onderzeesche bergketen, welke de Arakan-Yoma
verbindt met het bergland van Sumatra. Het gesteente
bestaat uit zandsteen, kalk en klei en is soms vulka-
nisch. De eilanden zijn tot 1 000 m hoog. Men onder-
scheidt vier hoofdeilanden, de N., de Midden-, de
Z. en de Kleine Andamanen. Als gevolg van het
tropische klimaat vanaf de kust met dichte bosschen
begroeid. Verbouwd worden thee, bananen, rubber,
sisal en kokosnoten. 20 000 inw. Havenstad Port-
Blair. De eilanden behooren sedert 1798 aan Engeland
en dienen als strafkolonie voor Britsch-Indische
misdadigers. de Vries.
Andamancn-Zee, minder gebruikelijke naain
van het nabij de Andamanen-eilanden gelegen gedeelte
van den Ind. Oceaan.
Andante (m u z i e k), gaande beweging; piu a,
en im poco a. beteekent iets sneller, terwijl meno a.
iets langzamer beteekent.
Andantino (muziek), verkleinwoord van
andante; duidt hoofdzakelijk op kleineren vorm, op
eenvoudiger karakter.
Andchui (Anchoi), landschap in Afghaansch
Toerkestan (Midden-Azië), ± 100 000 Oerbeken. Rijst,
ooft, karakoelvellen.
307
Andecavi — Anderlecht
308
Andecavi, volksstam in Gallië aan de beoeden-
Loire; Civitas Andecavorum; tcg. Anjou.
Andechs, in Opper-Beieren, overoude bedevaart-
plaats ter eere van het Allerh. Sacrament (13e eeuw).
1438 werd er een collegiale kerk gesticht; 1455 ver-
anderd in een Benedictijner klooster; 1803 geseculari-
seerd; 1846 als prioraat door Lodewijk I hersteld.
Andcl c. a., gem. in N. Br. (Land van Altena);
1 092 inw., allen Prot.; opp. 616 ha; omvat Op- en
Nccr-Andel; landbouw en veeteelt; Clirist. L. Land-
bouwschool; gemeentetoren van Op-Andel (14e eeuw)
met een gemetselde achtkante spits.
Andel, Franciscus Eustachius van,
pastoor te Genderen (N. Br.). Rond 1500 apostaat.
Predikant te Asperen, Heusden, Utrecht en Baardwijk.
Gestorven als emeritus praedicutius te Doeveren.
Andelot, Fr. stadje aan de Ragnan. Hier kwam
in 587 een verdrag tot stand tusschen den Bourgon-
dischen koning Guntram en den Austrasischen koning
Childebert II.
Andelsche Maas, de Maas van Heusden tot
Woudrichem; in 1904 is bij Andel een dam met schut-
sluis tot stand gekomen, als deel van de werken voor
de Verlegde Maas. Druk scheepvaartverkeer.
Andelst, > Valburg.
Andenne, 1° s t a d in de prov. Namen. 7 571
inw., 1 537 ha, steengroeven. In de kerk graf van
Sint Begga.
2° Ook Andana, Andanna, adellijk vrouwen-
klooster tusschen Charleroi en Namen (provincie
Namen). Gesticht op het einde der 6e eeuw door de
H. Begga. Eerst abdij voor Benedictinessen, daarna,
in de 12e eeuw, kapittel van Kanunnikessen. Door
Josephll in 1785 opgeheven en vereenigd met het
kapittel van Moustiers. Doch hevig verzet van de
Kanunnikessen. De meeste blijven in Andenne en
worden in September 1794 door de Fransche republiek
verjaagd. Van de oude kerk uit de 13e eeuw en van de
zeven kapellen door de heilige Begga, volgens de
overlevering, opgericht in navolging van de zeven
basilieken te Rome, blijft niets meer over. De huidige
groote en schoone kerk werd opgetrokken in de tweede
helft van de 13e eeuw volgens de plannen van Laurent
Dewez.
L i t. : U. Berlière, Monasticon Beige (I Maredsous
1890) ; E. Michel, Abbayes et Monastères de Belgique
(Brussel 1923). De Schaepdrijver.
Anrlemie-zone, onderafdeeling van het Bel-
gische productief Carboon. ->• Carboonf onnat ie.
Ander, Charlotte, Duitsche filmactrice.
Anderhalf dekker, > Vliegtuigtypen.
Anderlecht, voorstad van Bnissel, aan de Zenne
en^dc vaart Brussel-Charleroi; 80 046 inw.; opp.
1 778 ha. In de stede lijke agglomeratie, grenzend aan
Brussel (Kuregem), zijn talrijke fabrieken: brouwe-
rijen, stokerijen; katoenspinnerijen, -weverijen, -druk-
kerijen; ververijen; fabrieken van kaarsen, lucifers,
schietpa tronen, rijtuigen, keramiek; meubelmakerijen;
ijzer- en kopergieterijen ; enz. In het landelijk gedeelte
(Broek, Scheutveld, Veeweide, Neerpede, Aa) wonen
de „boerkoozen” (vroeger „broeckoisen” = bebouwers
vanhet Broek van Brussel oc Fr.maraichers), die Brussel
voorzien van groenten. Te Kuregem worden de Brus-
selsche veemarkten gehouden; aldaar bevinden zich
ook de slachthuizen. Parochies: St. Pieter
(centrum), O. L. Vrouw (Kuregem), St. Franc. Xav.
(ibid.), Neerpede, Scheutveld, Veeweide. Onder-
wijs: hoogere veeartsenijschool van den Staat;
bissch. college; middelb. school van den Staat;
provinciale tuinbouwschool; gem. vakscholen; kost-
school der zz. van O. L. Vr. ; gemeentelijke en vrije
lagere scholen. Kloosters: missiehuis van
Scheut, moederhuis der belangriikste Belgische missie-
congregatie, aldaar gesticht in 1863 door P. Th. Verbist
(1823—1868), met missiën in China, B. Kongo en op de
Filippijnen; apostolische beroepsschool (Jezuïeten);
Oblaten van O. L. Vr. Onbevl. ; verder een aantal
kleinere kloostergemeenten, die zich wijden aan het
parochiaal onderwijs. Monumentale St. Pieterskerk
(14e — 16e eeuw) met crypt (11e eeuw) en mooien
steenen toren, voltooid in 1898; merkwaardige muur-
schilderingen (14e — 16e eeuw), grafmonumenten en
ander Brabantsch beeldhouwwerk; drieluik toegeschr.
aan Hiëronymus Bosch; graf van S t. G u i d o van
Anderlecht, een volksheilige uit de 11e eeuw, waar-
heen een populaire ruitersbede vaart op tweeden Pink-
sterdag, thans nog in eere gehouden door de Brussel-
sche koetsiers.
Geschiedenis. Belangrijke Frankische oudheden
werden te A. gevonden. Het burchtslot van A. was
de zetel van [een machtig heerengeslacht, dat een
belangrijke rol speelde in de geschiedenis van Brussel.
Het kapittel van kanunniken in de St. Pieterskerk,
dat reeds in de 10e eeuw bestond, was in de 16e eeuw
een brandpunt van studie, en telde in zijn rangen
vooraanstaande geleerden zooals den geschiedschrijver
Petrus a Thymo, den jurist Nikolaas Everaerts, Adriaan
van Utrecht (paus Adriaan VI), de humanisten
Busleyden, Carondclet en Wichmans, vriend en gast-
heer van Erasmus (het Erasmus-huis werd onlangs
tot gemeentelijk museum ingericht). A. had ook zijn
begijnhof, gesticht in 1252 (thans folklore-museum).
De kartuis te Scheut had maar een kortstondig bestaan
(1455 — 1579); aldaar leefde in de 15e eeuw de gelukz.
broeder Herman Coolsmet, van Lochem. In 1356
versloeg graaf Lodewijk van Male de Brabantsche
ridderschap te Scheutveld, wat hem de poorten van
Brussel opende. Het was vanaf de hoogten van A.,
dat maarschalk de Villeroy, op 11 Aug. 1695, Brussel
in brand schoot. In de 19e eeuw groeide A. spoedig
van landelijk dorp (2 000 inw. in 1800) tot een inte-
greerend gedeelte van de groote stad.
L i t. : A. Wauters, Histoire des Environs de Bruxelles
1 1 1851 — *55) ; Anderlecht, Histoire, Art, Archéologie,
Folklore, in Folklore braban^on (X 1930), Lindemans.
Oudste geschiedenis. De plaats St. Annaveld
is van oudsher bewoond geworden. Tot den La Tène-
tijd behooren grof aardewerk en een ijzeren haal, eenig
in België. Bepleisterde muurresten, overblijfselen van
een hypocaustum, pannen, baksteenen, aardewerk-
scherven en enkele metalen voorwerpen, waaronder
een bronzen Marsbeeldje en een met zilver geïncrus-
teerde fibula, bevestigen het bestaan van een Romein -
sche villa, waaraan een kleine badinrichting was
bijgebouwd. Naamstempels en munten zouden haar
slechts een kort bestaan in den loop der 2e eeuw toe-
kennen. Tot de Frankische periode behoort een begraaf-
plaats met ongeveer 300 skeletgraven en tal van zilve-
ren sieraden, met edelsteen belegd en met filigraan
versierd, waarvan vorm en techniek ontleend zijn aan
de Noordelijke volken, zooals ook de zgn. Saksische
bol- en kielvormige urnen, versierd met ribben of
kruisstrepen. Dit alles bewijst de gemengde cultuur
van deze Frankische bevolking. Opmerkenswaardig
is een groep graven zonder bijgevoegde voorwerpen,
waarschijnlijk van Christenen. Een gouden munt,
309
Anderledy — Andersen-N exö
310
uit het begin der 8e eeuw, wijst er op dat deze begraaf-
plaats nog tot dat tijdstip in gebruik was. De Maeyer.
Anderlcdv, A n t o n i u s, generaal der Jezuïe-
ten. * 1813 te Brieg, f1892 te Fiesole. Trad op 19-jarigen
leeftijd in de Jezuïetenorde, studeerde te Rome en
te Freiburg. Na verbanning der Orde uit. Freiburg en
uit Piémont vertrok hij naar Amerika in 1848, doch
keerde in 1851 weer terug. In 1859 werd hij provinciaal
en in 1884 generaal der Jezuïeten.
Anderloni, 1° F a u s t i n o, Ital. kopergraveur.
* 1766 te S. Eufemia bij Brescia, f 1847. Kreeg zijn
opleiding als teekenaar en graveur te Milaan. Werkte
hoofdzakelijk te Pavia, alwaar hij ook teekenleeraar
was. Hij behoorde tot de graveurs van de Klassicisti-
sche richting. Maakte gravures naar dc werken van
Raffaël, Guido Reni, enz.
Werken: kopergravures naar de Hemelvaart van
Maria, naar Guido Reni, de Boetende Magdalena naar
Correggio, enz. de Stuers .
2° P i e t r o, Ital. kopergraveur, broeder van
Faustino A. * 1785 te S. Eufemia bij Brescia, f 13
Oct. 1849 op zijn landgoed Cabiate bij Milaan. Leer-
ling van zijn broeder, daarna van P. Longhi. Werkte
hoofdzakelijk naar de werken van Titiaan, Raffaël,
G. Ferrari, G. Reni, enz. Hoewel technisch vaardig
en knap, is hij in zijn teekening wel eens minder
geslaagd. Als zijn beste werk is te beschouwen de
H. Familie naar Raffaël. de Stuers.
Anderlues, Belg. gem. in de prov. Henegouwen,
ten W. van Charleroi; opp. 1 703 ha, 11 841 inw.
Plateau, waar de Hene, een bijrivier van de Schelde,
haar oorsprong neemt. Landbouw, steenkolenmijnen,
houthandel. Oude nederzetting: bestond reeds in de 7e
eeuw; de H. Aldegonde bezat hier eigendommen;
kasteel des Loges, van de 17e eeuw, gemoderniseerd;
Frankische en Rom. vondsten. V. Asbroeck.
Andermatt, hoofdplaats in het kanton Uri
in het door de Reusz doorstroomde Userendal, 1 444 m,
1 000 inw., meest Kath. Knooppunt van de Furka-
Schöllenen en Oberalpspoorwegen, van de St. Gothard
Furka en Oberalpwegen. ’s Zomers en ook ’s winters
als wintersportplaats druk bezocht. Lips.
Andemach, stad in het Pruisische regeerings-
district Koblenz, aan den linker oever van den Rijn,
beneden Koblenz, aan het N.W. eind van de dalver-
breeding van Neuwied, 65 m boven zee, aan de spoorlijn
Keulen— Koblenz en Andemach— Gerolstein. 12 000
inw., meest Kath. Oude vestingmuur met Romaansch-
Gotischen Rijntoren uit de 12e eeuw, in 1899 aanzien-
lijk gerestaureerd. Verder vele andere oude gebouwen,
zooals de laat-Romaansche kerk, het laat-Gotisch
raadhuis en de „Ronde Toren” uit de 15e eeuw. A.
werd in 1688 door de Franschen platgebrand. Hiervan
stamt de slotruïne. Een kabelspoor leidt naar den
Kranenberg, bekend om zijn prachtig panorama. Ook
zijn in A. talrijke industrieën (o.a. mouterijen).
Anders, Fritz, deknaam van Max Allihn,
Duitsch schrijver van humoristische novellen en
sociaal-critische romans, op den grondslag der Evan-
gelische moraal. * 31 Aug. 1841 te Halle, f 15Nov.l910.
Werken: Skizzen aus unserm heutigen Volksleben
(n dln. 1891 vlg.) ; Doktor Dottmüller und sein Freund
(1902) ; Herrenmenschen (1905) ; Das Duett in As-dur ;
Gretulas Heirat. — Lit.: J. R. Haarhaus in Die
Grenzboten (1911 nr. 2). Bctur.
Andersen, 1° Anne-Marie, Noorsch schrijf
ster van fraaie kinderboeken en gevierd tooneelspeel
ster; ze werd de tweede vrouw van Kn. Hamsun. * 1881
2° Hans-Kristian, Deensch dichter; schreef
natuur lijk-geste 1de, dicht bij het frissche leven blijven-
de en toch ideaalrijke romans en tooneelstukken. Maar
vooral, uit een in hem nooit geheel verdrongen kinder-
lijke natuur, schiep hij de
Eventyr of Kindersprook-
!, waarmede, sinds
jes, waarmede, sinds 1835
regelmatig eiken Kerst-
dag, zijn volk en weldra
de wereld werden verrast.
Hierdoor is hij de vinder
van een nieuwen litte-
rairen verbeeldingsvorm,
die, op den grondslag en
in den stijl van het
> volkssprookje, in de
naïeve gedaante van kin-
derverhalen over bloe-
men, dieren of levenlooze
wezens, maar deze gebaad in een waas van volkswonder
en gepoëtiseerd bijgeloof, de diepste dingen van het
menschelijk hart en het leven uitspreekt. Zacht-wee-
moedige humor en onverstoorbaar optimisme omstralen
deze kinderlijke lit., ook voor groote menschen geniet-
baar, bijv. De schaduw, De Sneeuwkoningin, De klok,
De prinses op de erwt, Groote Klaas en kleine Klaas.
Hoewel niet ontstaan zonder beïnvloeding door de
Duitsche romantiek (Fouqué, Chamisso, Tieck,
Eichendorff), verspreidde zich het nieuwe genre over
de heele wereldlit. vooral met en dank zij het werk
van A., maar nergens bereikte het nog dc argelooze
ongekunsteldheid van den grooten Deen; men denke
bijv. bij ons aan de ietwat gemaakte kunstsprookjes
van Marie Metz-Koning. * 2 April 1805 te Odense,
f 4 Aug. 1875 te Kopenhagen.
Werken: Eventyr I (1835) ; Historier 1852 vlg. (Ned.
vertaling d. W. van Eeden, 1933). Romans: Improvi-
satoren (1835) ; O. T. (1836) ; Kun en Spülemand (1837) ;
Billedbog uden billeder (1840). D r a m a ’s : Agnete
(1833); Mulatten (1840); Ahasver (1844) ; Ole Luköje
(1850). Reisverhalen: En digters Bazar (1842).
A u t o b i o g r a p h i e : Mit livs eventyr (1852). —
U i t g. : Samlcdc Skrifter (33 dln. 1854— ’79). — Lit.:
G. Brandcs in Samlede Skrifter II : Höller, A. und seme
M&rchen (1906); Brix, Andersen og hans Eventyr
(Kopenhagen) ; Larsen, A. Leben ohne Dichtung (Berlijn
1925) ; Rubow,A.’s Eventyr (Kopenhagen 1927). Baur.
3° K n u d, Deensch romanschrijver; verwerkt
het hem uit persoonlijke ervaring bekende zeemans-
leven in verhalen, die ook de moderne vraagstukken
(huwelijksethiek o.m.) op veelal gewaagde wijze
behandelen. * 1890.
Voornaamste werken: De zee; Branding ;
Parelmoeder (in Duitsche vertaling o.m. bij Wcstermann).
4° T r y g g v e, Noorsch romanschrijver, die, in
klassiek-soberen stijl, maar uit rijke verbeelding, aan
de beste Duitsche romantici (Novalis, E. Th. A. Hoff-
mann) gevoed, het cultuur -historisch verleden van
zijn geboortegewest Hamar oppiep ; leverde ook één
f linken modernen probleemsroman. Zijn latere novel-
len vertoonen inzinking van talent. * 1866, f 1920.
Werken: I cancelliraadens dage (1897) ; Mot
kveld (1900); Gamle Folk (1904). Baur.
Andcrsen-IVcxö, Martin, Deensch roman-
schrijver, wiens meestal vecldeeligc verhalen het
epos van het moderne proletariaat willen zijn: eigen
bittere jeugdervaring, als zoon van een kasseilegger
uit de armste buurten van Kopenhagen, verklaart
zijne thans uitgesproken communistische strekking,
311
Anderson — Andersson
312
die daarenboven een bedenkelijk naturalisme als
vormbeginsel huldigt. * 26 Juni 1869 te Kopenhagen.
Werken: Skygger (1898) ; Familien Frank (1901) ;
Dry8s (1902) ; Pelle Erobreren (1906 vlg.) ; Ditte Mennes-
kebarn (1917 vlg.) ; Midt i en Jerntid (1929). — L i t. :
K. Nicolaisen, M. A.-N. (Konstanz 1919). Baur.
Anderson, 1° spoorwegcentrum enfabrieks-
s t a d in den staat I n d i a n a (V.S. van Amerika,
40° 6' N., 85° 40' W.). Dankt haar opkomst aan de
natuurgasbronnen, die in 1887 in hare nabijheid
werden ontdekt. In 1930 39 804 inw.
2° Spoorwegknooppunt en opkomende fabrieks-
stad (vooral textielfabrieken: 700 000 spindels en
15 000 weefgetouwen) in den staat Zuid-Carolina.
(V.S. van Amerika). In 1930 14 383 inw. Polspoel
Anderson, 1° Alexander, Amer. hout- en
kopergraveur. * 21 April 1775 te New York, f 17 Jan.
1870 te Jersey City. Studeerde eerst in de medicijnen,
daarbij altijd zich oefenende in het teekenen. Ont-
wikkelde zich hoofdzakelijk door zelfstudie. Hij was
o.a. de eerste graveur in Amerika, die in navolging
van Bewick in Engeland op palmhout graveerde
(Lookmgglass for the mind, 1794). Inspireerde zich in
zijn werk op de Engelsche houtgraveurs uit het einde
der 18e eeuw.
Werken: Terugkeer van de jacht naar Ridinger,
Watervogels naar Teniers. Hij copieerde in houtgravure
naar Bewick, Thompson, Holbein enz. — L i t. : Fr. M.
Burr, Life and works of A. A. New York 1893). de Stuers.
2° Char les, Amer. schilder en illustrateur.
* 13 Jan. 1874 te Oxford (Ohio). Studeerde aan de
Chicago Art Institute, werkte in Holland en Parijs,
daarna in New York. Hij werd lid van de Society
of Illustrators aldaar. de Stuers .
3° G., medicus, psycholoog. Gedurende den wereld-
oorlog verwierf hij zijn vermaardheid als psycholoog,
doordat hij voor het Engelsche leger psycho -technische
keuringen samenstelde voor vliegeniers. Uit de publi-
caties blijkt, dat het aantal ongevallen met doodelijken
afloop tijdens de opleiding door de ingevoerde keu-
ringsmethode met 80% afnam. Er zijn weinig voor-
beelden in de psycho-techniek, waar de keuringen
zulke tastbare en zoo nauwkeurig te meten resultaten
opleverden.
Werken: Aeroplane accidents ; artikelen in The
Journal of the Royal Naval Medical Service, de Quay.
4° J a m e s, economist die zich verdienstelijk
maakte voor den landbouw in Schotland en reeds vóór
Malthus en Ricardo het verschijnsel der grondrente
constateerde. * 1739 te Hermiston bij Edinburgh,
f1808. 6
Werken: Essays relating to agriculture and rural
affursi (3 dln. Edinburgh 1775) ; An inquiry into the
natrea of the corn laws, with a view to the new Corn
Bill proposed for Scotland (Edinburgh 1777).
M .[ Verhoeven.
5° Patrick, Jezuïet, geloofsverkondiger in
Schotland. * 1675, f 1624 te Londen. Na studies te
Elgin en Edinburgh ging hij in het noviciaat der Jezuïe-
ten te Rome. Hij was de eerste rector van het Schotsche
college te Rome, maar keerde op zijn verzoek naar het
vaderland terug om daar het geloof te verkondigen.
Hij werd gevangen genomen en ter dood veroordeeld,
maar op voorspraak van den Franschen ambassadeur
begenadigd. Bekend zijn de discussies, die hij in de
gevangenis tegen de Presbyteraansche en Anglic.
geestelijken hield en die later in druk werden uitge-
g e ^en. Wachters .
6 Sherwood, Amer. romanschrijver. * 1876
in Ohio. Werkman; soldaat in den Spaanschen oorlog
m 1898. Kreeg in 1921 een prijs van 2 000 dollar als
meest-belovend Amer. schrijver. Een gevoelige ,
dichterlijke, eerlijke geest, vol liefde voor zijn men-
schen, maar gekweld door de zelfgenoegzaamheid en
het mechanisme van zijn omgeving; analyseert geeste-
lijke conflicten en sexueele abnormaliteiten; vaak
moeilijk te volgen.
Werken: o.m. Windy McPherson’s Son (1916) •
Winesburg Ohio (1919) ; The Triumph of the Egg (1921) ;
A Storyteller’s Story (1924); een autobiographische
roman ; autobiographische elementen vormen een
bestanddeel van al zijn romans) ; Tar (1926) ; Hello
Towns (1929). — Gedichten: Mid- American Chants
< 1918 )* Pompen.
Anderssen, A d o 1 f, zeer bekend schaakspeler
in de le helft der 19e eeuw. * 6 Jan. 1818 te Breslau,
f 13 Maart 1879 ald. Op het eerste internat, toumooi
te Londen 1851, waar de beste spelers van verschil-
lende landen bijeen waren, kwam hij boven dezen uit.
Weldra bevestigde hij zijn roem in een reeks van inter-
nationale toumooien. In 1858 werd hij verslagen door
den Amerikaan Morphy. A. bleef echter aan de spits der
Eur. spelers tot 1866. Dat A. één van de beste spelers
van zijn tijd genoemd mag worden, blijkt echter wel
uit het feit, dat hij in 1870 weer do eerste plaats innam
op het sterk bezette tournooi te Baden-Baden. A. is
de vertegenwoordiger der zgn. oude school, „het aan-
valsspel”, waarin hij een groot meester was. Hij schreef
een schaakwerk „Aufgaben für Schachspieler”. A.
was leeraar in wiskunde en vanaf 1856 professor te
Breslau. v . Beek.
Andersson, 1° Carl Joh., Zweedsch ont-
dekkingsreiziger, jager en ivoorhandelaar; doorkruiste
Z.W. Afrika, Damarara en Ovamboland; ontdekte o.a.
het Ngami-meer. * 1827, f 1867 te Koenene op zijn
derden ontdekkingstocht in Afr.
Werk: Lake Ngami (1856). de Visser.
2° Dan, Zweedsch dichter van radicaal-sociale
lyriek en van frissche, verbeeldingsrijke balladen. Een
religieus getint pessimisme, waarin eigen zware levens-
strijd heeft medegesproken, heerscht over heel zijn
werk. * 1888 te Grangarde, f 1920 to Stockholm.
Werken: Samlade Skrifter, Tiden Stockholm (6
dln.^ 1922 vlg.). Baur.
3° L a r s (Laurentius Andreae), een der reformators
van Zweden. * ong. 1482, f 1552. Hij sympathiseerde
als aartsdiaken van Strengnaes reeds met de nieuwe
leer. Later gebruikte hij als kanselier en raadgever
van Gustaaf Wasa al zijn invloed om de nieuwe leer,
door Olaf Peterson (Olaus Petri) verkondigd, ingang
te doen vinden. Een besluit van den Rijksdag van
Westeras, niet zonder invloed van A. genomen, rukte
de Zweedsche Kerk van Rome los en verklaarde de
kerkelijke goederen voor verbeurd. Maar toen koning
Gustaaf de bisschoppel. waardigheid aantastte en een
Presbyteraansch getinte kerkregeering instelde, kwa-
men A. en Olaus P. in verzet. Beiden werden wegens
hoogverraad ter dood veroordeeld (1540), maar bege-
nadigd en in vrijheid gesteld. A. stierf arm in Streng-
naes. Welk aandeel hij had in de Zweedsche vertaling
van het N. Testament is onbekend. Wachters.
4° N i 1 s J o h a n, Zweedsch botanicus, * 1821 te
Gardserum, f 1880 te Stockholm. A. nam in 1851— ’53
deel aan een reis om de wereld, werd in 1855 demon -
strator in de botanie te Lund en in 1856 hoogleeraar
en conservator der botanische verzameling aan de
Academie der Wetenschappen te Stockholm.
313
Andes— Andong
314
Werken: Salices Lapponiae (Upsalal 1845) ; En
Verldomsegling (3 dln. Stockholm 1853 — *54), in het
Ned. vertaald door Goevemeur, uitg. Wolters; Mono-
graphia Salicum (Stockholm 1867). Bouman.
Andes (a n t. geog r.), dorp bij Mantua, ge-
boorteplaats van Vergilius; teg. Pietole(?).
Andes 9 ■> Cordilleras.
Andesien, een mineraal, variëteit van plagioklaas
(> Veldspaten), voorkomend in eruptief gesteenten,
o.a. in andesiet.
Andesiet is een uitvloeiingsgesteente, vnl. be-
staande uit plagioklaas (andesien), hoomb lende,
biotiet en augiet. Bevat dit gesteente daarenboven
nog kwarts, dan wordt het d a c i e t genoemd.
A. komt in den vorm van groote lavadekken voor in
de Cordilleras de los Andes van Z. Amerika, Hongarije
en Auvergne. De lava’s der meeste Indische vulka-
nen zijn eveneens a. Hofsteenge .
Andeslichten zijn lichtende electrische ontladin-
gen, die snel opeenvolgen en in de > Cordilleras de los
Andes vaak voorkomen. •> Elmsvuur, Sint.
Andhra, Dravida, stam in > Voor-Indië.
Andhra-kunst, kunstuiting uit het voormalige
koninkrijk Andhra in Voor-Indië, vanaf omstreeks
300 vóór Chr. (> Indische kunst). Dit koninkrijk
werd ongeveer 260 v. Chr. door koning Asjoka van
Magadha veroverd. Deze werd een verbreider van
Boeddha’s leer, waarvan hij een wereldgodsdienst
maakte, die op zijn beurt een wereldkunst voort-
bracht. Asjoka stichtte vele monumenten, voornamelijk
zuilen met inscripties (Asjoka-edicten) en tempels,
door geheel zijn rijk. Met
hem begon de steenbouw,
die een getransponeerde hout-
bouw was.
De Andhra-kunst is zeer
beïnvloed door de Perzische
en ook een weinig door de
ïT" ^ Grieksche kunst. De Perzen
I J koning Darius stichtte ± 600
W. v. Chr. een satrapie aan den
Indus. Van dien tijd dateert
de Perzische invloed op de
kunst van Voor-Indië. De
Andhra-kunst is een Indo-
Perzische kunst.
Perzische stijl-invloed blijkt
uit het blokvormige kapi
S teel, waarboven rug-aan-rug-
liggende dieren. Prototype
van den Indo-Perzischen stijl
ziet men in de welbekende
Perzische zuilen van Perse
uolis en Susa. Grieksche
invloed verraadt zich o.a. in
de vroegtijdige toepassing
Zuil te Barhoet van de eierlijst en in de
vermindering in hoogte van
de klok -kap iteelen van Asjoka ’s zuilen. Geheel
eigen aan den Andhra-stijl is de sterk gelede, trap-
vormige basis, die in geen enkel opzicht overeen-
komst vertoont met die van de Perzische kolommen
Voornaamste specimina van deze kunst zijn de
gedenkzuilen en stoepa’s. Vooral bekend zijn de groote
Stoepa te Sanchi en de steenen afsluitingen met
balusters alsook de poortzuilen van Barhoet. Verder
nog te Mathoera en de bas-reliëfs van Barhoet, Bodhi
Gaya, Sanchi en Joesoefzai.
L i t. : Cunningham, Archeological Survey of India
| V 1875) ; Ferguson, The Cave-temples of India (1880) ;
Srnst Diez, Die Kunst I n diens ; La Roche, Indische
Baukunst (I 1921). Hendricks .
Andidzjan (Russ. Andisjan), s t a d in Centraal
Azië, 40° 45' N., 72° 30' O., 76 000 inw. In de vrucht-
bare vlakte van Fergana katoenbouw bij de Syr-darja.
In 1903 vernield door een aardbeving. Verkeers-
middelpunt.
Andira , boomachtig plantengeslacht van de fam.
der vlinderbloemigen, met ongeveer 25 soorten in
tropisch Amerika en waarvan de schors, het hout en
de vruchten als wormafdrijvend in de geneeskunde ge-
bruikt worden. De a. Aubletii Benth., uit Guyana,
levert een rood onbederfelijk hout.
Andjasmara, oude vulkaanruïne in Oost- Java,
die den Goenoeng Welirang verbindt met den Goe-
noeng Keloet. De A. vormt de grens tusschen de
vroegere residentie Pasoeroean ecnerzijds en de vroegere
residenties Soeraba- ja en Kediri anderzijds.
Andlau, Benedictinessen -abdij, 880 gesticht, 1791
opgeheven. Oudste Maria-bedevaartplaats in den
Elzas. Vereering der reliquieën van Lazarus.
L i t. : J. Rietsch, Die nachevang. Geschicke der
Bethanischen Geschwister und die Lazarus-reliquien zu
Andlau (1902).
Andlcr, Charles, Fransch Germanist; de
beste Nietzsche -kenner van zijn tijd, maar ook als
Kant-exegeet en historicus van het Pan-germanisme
beroemd. * 11 Maart 1866 te Straatsburg, f 3 April
1933, hoogleeraar aan de Sorbonne.
Werken: La philosophie de la Nature dans Kant
[1884) Les origines du socialisme d’Etat en Allemagne
1 1897) ; Le prince de Bismarck (1898); Le panger-
manisme (4 dln. 1915 — '19) ; Nietzsche (6 dln. 1920 ’25).
— L i t. : Mélanges Andler (Straatsburg 1924). Baur.
Andö 9 het Noordelijkste eiland der Vesteraalen
aan de W. kust van Noorwegen, 489 km 2 , 4 700 inw.
A. bestaat ten deele uit mesozoïsche gesteenten, jura
en krijt, die buiten Skaane in Scandinavië verder niet
voorkomen. Een 600 m hoog kristallijn gebergte stijgt
steil op uit moerassige vlakten. Hoofdstad is Bjöms-
kind. Vischvangst en verzamelen van eiderdons en
-eieren. f r - Stanislaus.
Andocides, 1° Gr. redenaar, wordt onder
de tien groote Attische redenaars gerekend, doch is
geen groot talent: eenvoudig en eentonig. * db 440
v. Chr., betrokken in de zaak der Hcrmocopiden en
gedwongen Athene te verlaten (415), bepleit hij in
407, doch tevergeefs, zijn terugkeer. Dank zij de
algemeene amnestie in 402 teruggekeerd, moet A.
zich in 399 verdedigen tegen de aanklacht van onge-
oorloofde deelneming aan de Mysteriën. In 392 als
gezant naar Sparta gezonden, brengt hij verslag uit
(rede over den vrede). De 4e onder zijn naam over-
geleverde rede, tegen Alcibiades, is waarsch. onecht.
V. Pottelbergh.
2° Gri